12.
De
Grondslagen van de Latere Teksten
Spoedig
nadat de vedische leringen door middel van de
Upanishads en andere Geschriften waren verbreid,
schreven de rishi's, volkomen gewijd aan
boetedoening en onthouding, de smritiís.
Daarin wordt omstandig uiteengezet welke gedragscode het
volk in acht dient te nemen, zowel in de verschillende
levensstadia als bij het vervullen van posities en
functies in de maatschappij. Deze smritiís
verwierven echter nooit zoveel autoriteit als de
vedische teksten, want zij spraken alleen over
rechten en plichten, verantwoordelijkheid en
verplichtingen.
Dergelijke
smritiís vindt men ook in de heilige
teksten die door gelovigen in andere godsdiensten in ere
worden gehouden. Deze mensen beschouwen zulke
maatschappelijke voorschriften en persoonlijke
richtlijnen die door hun profeten en zieners zijn
gegeven, als waardevol en bindend. Ook wij behandelen
deze met de verschuldigde eerbied, als regelgeving die is
ontworpen voor het welzijn van de samenleving en voor de
vooruitgang van de mensheid. Wij moeten immers erkennen
dat zij zijn geschreven door grote persoonlijkheden die
weldoeners waren van de mensheid.
Met het verstrijken van
de tijd ondergingen de smriti's veranderingen die
geen verbeteringen waren. Er werden dingen weggelaten,
toegevoegd en de oorspronkelijke nadruk werd verschoven
naar andere zaken. De rishi's bestemden voor elk
tijdperk [of yuga, zie Mahâyuga]
afzonderlijk een bepaalde smriti die de
gezaghebbende stem moest zijn voor die periode. Een
teveel aan smritiís met uiteenlopende
raadgevingen zou verwarring en twijfel zaaien. Zij vonden
dat mensen die leven in de Kritayuga [of
Satyayuga]
één bepaalde smriti moesten
beschouwen als speciaal samengesteld voor hen. Mensen
levend in de Tretayuga
moesten de regels gehoorzamen van een tweede, zij die
leefden in de Dvaparayuga
moesten het pad volgen dat in een derde smriti was
voorgeschreven en in de Kaliyuga
[het huidige tijdperk] moest men zijn heil zoeken
bij een vierde.
Wanneer een land eeuw
na eeuw ziet voorbijglijden, ontstaan er nieuwe problemen
en men wordt voor nieuwe situaties en moeilijkheden
geplaatst, zodat de bestaande regels en wetgeving moeten
worden bijgesteld. Dergelijke aanpassingen zijn zelfs
deel van het kosmische plan. Het is nodig mensen de weg
te wijzen die leidt naar de geestelijke vooruitgang, ook
wanneer de omstandigheden zich hebben gewijzigd. Daarom
wordt de smriti die hoort bij het nieuwe tijdperk
als bindend beschouwd.
Desondanks moet de
lezer het volgende goed in gedachten blijven houden. De
rechtschapenheid van de Ziel
(Atmadharma) zoals die in de Veda's wordt
geleerd, geldt voor eeuwig en is onveranderlijk. Deze kan
nooit worden afgezwakt en aangepast aan de behoeften van
het ogenblik. 'Geloof in het Atma als de kern, de
werkelijkheid, het doel'; dat is een les die altijd
dezelfde blijft.
De waarheden van het
Atmadharma zijn gegrondvest op het eeuwige
fundament van mens en natuur (purusha
en prakriti)
die door Gods wil zijn geschapen; derhalve zijn zij
onaantastbaar voor verandering. Deze grondgedachten zijn
in onze tijd even geldig en evenzeer van toepassing als
zij duizenden jaren geleden waren. Ook wanneer er nog
eens duizend jaar zullen verstrijken, kunnen hun
geldigheid en toepasbaarheid op geen enkele wijze worden
beïnvloed. De Vedanta zal standhouden, ook
wanneer het verleden heden wordt en het heden
voortstroomt naar de toekomst.
Zedelijkheidsvoorschriften,
de idealen van een juiste levenshouding, de spirituele
oefeningen (sadhana) die mensen kunnen doen om hun
geest en hun zintuigen te leren beheersen en hun
intelligentie te reinigen, moeten passen bij de
leefomstandigheden en bij de relaties die zij aanknopen
met elkaar en met andere groepen. Naarmate het
maatschappelijk klimaat van karakter verandert, moeten
ook bovengenoemde regels en oefeningen worden aangepast
en gewijzigd. Op een bepaalde plaats en in een bepaalde
periode kunnen zij zeer geschikt zijn en heilzaam,
terwijl dat onder andere omstandigheden niet het geval
is.
De regels voor een
juiste voeding bijvoorbeeld die voor een bepaald
tijdsbestek worden voorgeschreven, laat men vervallen en
er worden voor een volgende periode nieuwe regels
opgesteld. De klimaatomstandigheden dicteren het soort
voedsel waaraan behoefte is. In de smriti's wordt
die behoefte erkend en worden terwille van de gezondheid
wijzigingen in eetgewoonten toegestaan.
Diezelfde houding wordt
ook aangenomen ten aanzien van andere zaken. Om dezelfde
reden bijvoorbeeld is het in de moderne maatschappij
wenselijk wijzigingen aan te brengen in de regelgeving en
beperkingen die in de maatschappij algemeen worden
aanvaard. Natuurlijk moeten de grondprincipes van
dharma onaangetast blijven. Daaraan kan niet
worden getornd.
De
Purâna's
Nu enkele woorden over
de Purâna's.
'puranam pranjali kshanam'. Dit betekent: 'De
Purâna's handelen over historische gebeurtenissen,
over schepping en evolutie.'
De historische gebeurtenissen worden zodanig gekozen en
verteld, dat zij een voorbeeld verschaffen waarmee de
filosofische grondprincipes worden geïllustreerd. De
Purâna's werden samengesteld om de leringen
van de Veda en Vedanta te verklaren voor de
gewone man door middel van belangwekkende mythen en
legenden. De taal die in de Veda's wordt gebezigd,
is zeer oud. Deze bevat veel verouderde elementen zowel
in de grammatica als in het woordgebruik. Ook voor grote
geleerden is het moeilijk precies aan te geven in welke
periode de verzen en gezangen (riks) vorm hebben
gekregen. De Purâna's daarentegen werden
geschreven in de taal die op het moment van hun ontstaan
gangbaar was en daarom gemakkelijk te begrijpen. Wat wij
tegenwoordig Sanskriet
noemen, is de taal van de Purâna's. In de
tijd dat zij werden geschreven, konden niet alleen
geleerden, maar ook gewone mensen die taal gemakkelijk
volgen.
De Purâna's [*]
bevatten historische verhalen van goddelijke personen,
grote vorsten en vorstenhuizen; kortom, zij geven een
overzicht van het wel en wee van koninkrijken en groepen
van mensen. Door dit alles heen zien wij stralende
voorbeelden van dharma en toonbeelden van
spirituele principes.
Al deze teksten, geschriften, heilige boeken worden
samengevat onder de ene naam ëHindoe
Shastraís'. Het is geen wonder dat mensen die
duizenden jaren lang op het gebied van godsdienst en
filosofie met grote eerbied zoveel kostbare literatuur
samenstelden, verdeeld raakten en onderverdeeld in
diverse gezindten en afsplitsingen doordat zij zich met
bepaalde stellingen en inzichten speciaal verbonden
voelden. Tussen een aantal daarvan ontstonden grote
kloven.
Dit is niet het
ogenblik om in te gaan op het feit dat verschillen tussen
de geloofsrichtingen gebaseerd zijn op zienswijzen die
voortkwamen uit de gedachtevrijheid die door de oude
wijsgeren uitdrukkelijk was toegestaan. En dat is ook
niet nodig. Wat wij moeten begrijpen, is welke waarheid
door iedereen werd aanvaard en de levenshouding die
algemeen werd geaccepteerd, dat wil zeggen: de principes
waarin iemand die zich hindoe noemt, moet
geloven.
Wat is precies de
oorsprong/oorzaak van de schepping? Wat is de aard van de
oorspronkelijke entiteit die de schepping tot stand heeft
gebracht en op welke wijze is dat gebeurd? Dit zijn
vragen die niet alleen voor Bharatiya's van belang zijn,
maar voor alle mensen die zich genoopt voelen tot
onderzoek. Er kan geen resultaat zijn zonder oorzaak; er
kan geen bouwwerk zijn zonder fundament. Welnu dan. Wij
kunnen stellen dat Brahman
de oerbron is van deze gehele zichtbare kosmos. Maar wat
is Brahman? Brahman is eeuwig, zuiver, altijd
waakzaam, alwetend, ondeelbaar, vormloos. Brahman
is de oorsprong van deze gehele kosmos (jagat).
Brahman geeft vorm aan deze jagat,
ontwikkelt en beschermt deze
jagat.
Nu kan er bij mensen
enige twijfel opkomen. Hoe komt het, vragen zij
misschien, dat er in de schepping zoveel eenzijdige
voorkeur te zien is? De een komt gezond ter wereld, de
ander met een slechte gezondheid. De een leidt een
welvarend leven, zonder zorgen, terwijl de ander zijn
leven lang ploetert in bittere armoede. Je kunt gerust
stellen dat er bewijzen te over zijn voor het feit dat de
Schepper een eenzijdige voorkeur aan de dag
legt.
Allereerst moet
duidelijk zijn dat het leven bestaat bij de gratie van de
dood. Het ene levende wezen verslindt het andere om te
overleven. De sterken vertrappen de zwakken. Het is een
verhaal vol verschrikking dat ononderbroken doorgaat. Zo
is de aard van deze wereld. Mensen constateren dit en
trekken daaruit de conclusie dat als God de wereld
geschapen heeft, Hij de wreedheid in eigen persoon moet
zijn. Deze gevolgtrekking schijnt vanuit bet standpunt
van de doorsneemens volkomen gerechtvaardigd. Maar in de
zuivere stroom van de Indiase spirituele cultuur
(Bharatiya Paramartha Vahini) verklaart men dat
dit volkomen onjuist is. Daarin wordt verkondigd dat God
geen ellende of vreugde, geen voorspoed of tegenspoed
teweegbrengt. Wie veroorzaakt dan al het slechte en goede
in de wereld? Het antwoord is: dat doen wij
zelf.
De regen valt op ongeploegde en op geploegde akkers.
Alleen het geploegde land kan ervan profiteren. De wolken
mogen niet de schuld krijgen. De fout ligt bij de domme
luie mens die zijn land braak laat liggen. Gods genade is
altijd binnen ons bereik. Deze kent geen 'meer' of
'minder', geen 'goede' of 'slechte' ogenblikken. Wijzelf
drinken van die genade in meerdere of mindere mate; wij
laten deze ongebruikt voorbijgaan of gebruiken haar voor
ons welzijn.
Men zou kunnen vragen:
'Om welke reden worden sommigen geboren voor het geluk en
anderen in ellendige omstandigheden? Zij hebben nog geen
goed of kwaad gedaan waarmee zij die ongelijke
behandeling hebben verdiend.' Het is waar dat zij in dit
leven niets gedaan hebben; zij zijn immers nog maar net
geboren. Maar in vorige levens hebben zij wel goed of
kwaad gedaan. De gevolgen van alles wat in vorige levens
gedaan is, moeten in volgende levens worden ondergaan.
[zie bijv. SB:4-29
en SB:5-8
en Sathya Sai Vahini: Het
wonder der wonderen]
Hieruit kunnen wij twee
conclusies trekken waarover alle geloofsrichtingen van
het Hindoeïsme het eens zijn; ook Boeddhisten
en Jaïns
aanvaarden deze. Ieder van ons is er vast van overtuigd
dat het leven eeuwig is. Het zou nooit uit het niets
hebben kunnen ontstaan. Dat is onmogelijk. Als het was
voortgekomen uit levenloos slijm of modder, dan zou het
eveneens bewegingloos zijn, zonder activiteit. Alle
dingen die worden samengesteld en samengevoegd, zullen
eens weer uiteenvallen. Alles wat tijdgebonden is, zal in
de loop der tijd een einde nemen. Als het leven gisteren
pas begonnen is, zal het niet langer standhouden dan de
volgende dag. Als het leven ergens in geworteld is,
zullen de wortels verdrogen en een boom zal niet eeuwig
in leven blijven. Het leven moet dus hebben bestaan
zolang de kosmos bestaat. Wij hoeven niet lang te
redeneren om deze waarheid te begrijpen. Zien wij niet
dat alle natuurwetenschappen van deze tijd in hun
bevindingen zich steeds meer ontwikkelen in een richting
die duidelijk steunt en bevestigt wat in de teksten en
geschriften van Bharat wordt geopenbaard? Eens zal men
ook dat feit moeten aanvaarden.
Tot de gezaghebbende
teksten waarin de grondgedachten van het spirituele
aspect der Indiase cultuur zijn vastgelegd, moeten
gerekend worden de Upanishads,
de Brahmasutra
en de Bhagavad
Gîtâ,
ofwel de 'drie bronnen' (Prasthana Thraya's). Veel
mensen in India zijn van mening dat alleen de leer van
het non-dualisme (Advaita-vedanta)
de ware is. Dat is echter geen juiste
stellingname.
-In de Upanishads spreekt Gods (Iswara)
stem.
-De Brahmasutra geeft in de edelste bewoordingen
weer welke principes en doctrines door Vyâsa
zijn verkondigd. Het is een van de belangrijkste
Geschriften waarin filosofische doctrines worden
uiteengezet. Hierin wordt het hele gebied van
filosofische denkbeelden harmonieus samengevat. Hoewel
het Geschrift zich baseert op vroege manuscripten en
verhandelingen, is het niet in strijd met latere teksten.
In de aforismen van de Brahmasutra vindt elke
conclusie haar vervulling en verzoening.
-De Bhagavad Gîtâ fungeert als een
toelichting op de Vedanta, als een commentaar dat
ons door God is geschonken.
Alle geloofsrichtingen
van het hindoeïsme die het recht opeisen
oorspronkelijk te zijn, aanvaarden deze drie bronnen als
hun basisteksten, of zij nu dualisten zijn,
beperkt-dualisten of non-dualisten. Iedereen die een
nieuwe zienswijze wilde propageren, een nieuwe opvatting
of theorie, zij het Shankara, Ramanuja,
Madhvacharya, Vallabhacharya of
Chaitanya,
moest die nieuwe visie prediken door vanuit dat
gezichtspunt commentaar te leveren op de drie
hoofdbronnen (Prasthana Thrayaís). Daarom
is het een grote vergissing te beweren dat de
Vedanta alleen te gebruiken is met betrekking tot
de Upanishads en de doctrines die daarin worden
onderwezen.
Alle gevolgtrekkingen
die aan deze bronnen zijn ontleend, berusten op waarheid
en verdienen de naam Vedanta. Dualisme zowel als
beperkt-dualisme hebben beide evenveel recht op
bekendheid als het non-dualisme. Deze eenheid in
verscheidenheid, dit harmonieus samengaan van alle
verschillen, is het wezenskenmerk van de stroom der
Indiase filosofie.
De upasana van
advaita - de constante verering van
non-dualisme
Er is melk in het
lichaam van de koe. De melk bevat ghee (geklaarde
boter). Maar van deze ghee krijgt de koe geen
lichaamskracht. De melk moet uit het dier worden gehaald,
het moet worden gekookt, dan wordt een beetje zure
wrongel toegevoegd om de melk te laten stremmen. Is de
melk eenmaal zuur, dan moet zij worden gekarnd; de boter
moet gescheiden worden van de karnemelk en dan gekneed.
Voor het verkrijgen van ghee moet de boter later
worden gesmolten en geklaard. Ghee die zo is
toebereid, kan aan de koe worden gevoerd. Zo zou een zwak
dier kunnen aansterken. Vergelijk hiermee eens het
volgende: God is alomtegenwoordig. Toch is Hij voor
mensen niet waarneembaar, tenzij zij zich geestelijke
inspanning (sadhana) willen
getroosten.
Sesamzaad bevat olie;
melk bevat boter; onder de grond is water; in hout zit
het vuur verborgen. Evenzo is de alomtegenwoordige God
aanwezig in het menselijk lichaam en in de menselijke
denkende geest. Wanneer wij proberen Hem daarin
afzonderlijk te herkennen, moeten wij ons inspannen en
onszelf geestelijk trainen. Als gevolg van deze
inspanning en deze training zullen wij beseffen dat God
hetzelfde is als 'ik' en dat er tussen deze twee geen
verschil is. Volgens de Vedanta geeft dit inzicht
bevrijding, wijsheid, geestelijke verwerkelijking.
Shankara noemt dit proces de upasana van
advaita - de constante verering van de
éénheid.
De upasana van
vishishtadvaita - de constante verering van beperkt
dualisme
Moet de geestelijke
leerling de God die hij wenst te aanbidden beschouwen als
een wezen dat apart staat van hemzelf, of als iets dat
een deel is van hemzelf, dat dus wel op enigerlei wijze
met hem verbonden is? Zo is de vraagstelling. Nu dan het
antwoord: De individuele goddelijke vonk of kern
(Jiva) is de Ziel van het lichaam; God is de Ziel
van de Jiva. Het godsvertrouwen dat zich daarop
concentreert, is het soort geloof dat Ramanuja -
voorvechter van het beperkt non-dualisme - verkondigde.
Deze gehele kosmos is een deel van Hem. Deze bevindt zich
in Hem. Hij is de innerlijke drijfveer die woont in alle
schepselen. Deze Allerhoogste wordt slechts waarneembaar
door niet-aflatende devotie, door volledige overgave
(prapatti,
sharanagati). De geesteshouding die men behoort te
ontwikkelen en zich eigen te maken is: 'U bent mijn
alles, 0 mijn God der Goden. U bent mijn enige Meester
(thwameva sarvam mama deva deva)'.
De upasana van
dvaita - de constante verering van het
dualisme
De relatie tussen het
individuele Zelf (Jivatma) en het hoogste Zelf
(Paramatma)
is als die tussen man en vrouw. De Volkomene, de
Ongebonden, Hoogste Vishnu is de mannelijke persoon, de
Meester, de Heer, de Vorst, de Verzorger; het individu is
de onderdaan, de afhankelijke, de echtgenote. Dat was de
spirituele leergang (sadhana) zoals
Madhvacharya - profeet van de dvaita - die
onderwees.
Zonder toewijding en aanhankelijkheid aan de lotusvoeten
van de Heer, dat wil zeggen zonder devotie
(bhakti), kan men onmogelijk worden bevrijd uit de
cyclus van geboorte en dood (samsara). Ja, zelfs
een zuiver verstand en zuivere emoties zijn zonder
bhakti niet te verwezenlijken.
Voor mensen die de bron van vervoering en devotie aan
Gods tegenwoordigheid in zich dragen, zal alleen al het
bewust beschouwen van Gods schoonheid, genade en almacht,
voldoende zijn om de gelukzalige toestand te bereiken van
de bovenbewuste toewijding. Wat de aanleiding is geweest
tot de ervaring valt niet te ontdekken. In die extatische
vervoering laten zij alle gevoel van schaamte en
individualiteit varen en smachten naar God als een
geliefde die in hoogste verrukking met Hem verenigd wil
worden. Dan dansen zij en zingen luid, volkomen opgenomen
in ware vreugde en ananda. Madhvacharya heeft
spirituele training voorgeschreven die gericht is op deze
vorm van geloofsbeleving. De zielenpijn die de minnaar
voelt wanneer hij gescheiden is van zijn geliefde, is het
ware kenmerk van het dualistische pad
(dvaitopasana). Na Madhvacharya hebben anderen
deze methode op duizend verschillende manieren
nagevolgd.
De Gita
upasana
De
upasana die ons in de Gîtâ
wordt voorgehouden, is een onderdeel van de
Mahâbhârata,
ook wel de vijfde Veda genoemd. Deze
Mahâbhârata is een schatkamer vol
kostbare edelstenen die licht werpen op de problemen
waarvoor elk mens komt te staan, zowel op wereldlijk als
op geestelijk gebied. De Mahâbhârata
is een prachtig drama dat onder regie van Heer
Krishna
werd gespeeld op het toneel dat dharmakshetra
heette. Op die plaats had Hij alle personen en dingen
bijeengebracht die voor de produktie nodig waren.
Mâdhava,
dat wil zeggen Krishna, was de regisseur die de
figuranten en hoofdrolspelers verzamelde, die voorschreef
welke liederen ieder moest zingen, welke woorden
gesproken moesten worden en die het moment aangaf van
opkomen en afgaan. Hij speelde de acteur, de toeschouwer
en de producent; Hij vervulde alle rollen. Hier stond aan
de ene zijde de onmetelijke wereldlijke macht, verzonken
in onrecht. Aan de andere zijde stond de
rechtschapenheid, vervuld van een beperkte hoeveelheid
atmische kracht. In deze confrontatie ligt de voornaamste
charme van de Mahâbhârata. De essentie
van het gehele verhaal vinden wij in de Bhagavad
Gîtâ:
- 'Ik zal precies doen zoals U beveelt'
(karisye
vacanam tava;
[BG:18-73]);
- 'In het vervullen van de persoonlijke plicht liggen
veiligheid en geluk' (sva-dharme
nidhanam sreyah;
[BG:3-35]).
Dat zijn de grondslagen waaraan een rechtschapen leven
(dharma) in deze wereld kan worden
getoetst.
Zij die de ogen sluiten
en het pad van de devotie (bhakti) verwaarlozen,
een pad dat ons als vanzelf alle voorspoed en vooruitgang
kan schenken, zij die zich vastbijten in de gedachte
'Ik ben Brahman' (Aham Brahmasmi) en gebukt
gaan onder het egoïsme dat deze gedachte meebrengt,
krijgen als beloning niets dan ellende. Kan men ooit
rijst krijgen wanneer alleen het kaf wordt gedorst? Als
je leeft zonder aan de woorden van Krishna
enig geloof te hechten, en alleen doet wat je verstand je
voorschrijft, kan dat nooit de weg zijn die je voert naar
de hoogste Waarheid (brahmatattva). De
Bhagavad
Gîtâ
leert ons door middel van illustratieve beschrijvingen en
voorvallen dat Krishna de Hoogste Godheid in
persoon is, en laat daarover geen spoor van twijfel
bestaan. Hier vinden wij de kern van alle vedische
leringen. Daarin wordt de hemelse nectar
(amrita)
bewaard, de neerslag van alle verzamelde heilige
Geschriften (Shastraís). Hier stroomt de
heilige rivier van de Indiase spirituele filosofie,
binnen de beperkingen van één enkel
geschrift. Zou iemand dit kunnen ontkennen?