21.
Onderzoek
van het Innerlijk
'Dit
alles zal verdwijnen en haar individualiteit verliezen
wanneer de hoogste wijsheid (jnana) gaat dagen', zei
de wijze Vasishtha tot Râma. 'Râma',
adviseerde hij, 'Je zult moeten begrijpen hoe dit
gebrek aan kennis steeds groter is geworden en met welke
middelen het kan worden vernietigd.'
In deze goede raad ligt
een mysterie verborgen. Men is er gedurende eeuwen van
spiritueel speuren niet in geslaagd een antwoord te
vinden op de vragen: 'Waaruit is de kosmos ontstaan?
Hoe is hij te voorschijn gekomen?' Had hij een
persoonlijke oorzaak gehad, dan zou veel onderzoek succes
kunnen hebben gehad. Maar de kosmos (jagat)
is geen voorwerp. De vragen: 'Hoe heeft de kosmos
gestalte gekregen?' en: 'Waar ligt de
oorsprong?' gaan volkomen gelijk op met de vragen:
'Hoe is de 'slang' ontstaan uit het 'touw' ' en:
'Waarom is ons daardoor zoveel 'angst'
aangejaagd?' Er bestond alleen een touw. In de
schemering is daarop het beeld van de slang geprojecteerd
door het gebrek aan inzicht van de toeschouwer, dat wil
zeggen vanwege de illusie die het verstand had geschapen.
Met andere woorden: onwetendheid is de basis van het
misverstand.
Brahman
is het 'touw'; jagat is de 'slang', die door het
verstand - getroffen door illusie - erop is
geprojecteerd. [*]
Wij kennen Brahman als jagat, wij zien de
schepping aan voor de hoogste God. Zolang de illusie
heerst, blijven wij het één verwarren met
het ander. Daarom kunnen we maar beter tot de conclusie
komen dat de stoffelijke wereld (jagat) een
illusie is, ontstaan in ons eigen intellect
(buddhi)
en te voorschijn gebracht door datzelfde gebrekkige
vermogen. Iets dat geboren is uit een dergelijke illusie
en alleen erkend wordt door een gebrekkig intellect, kan
nooit echt zijn. Wanneer deze begoocheling verdwijnt,
wanneer de twijfel verdwijnt, verdwijnt eveneens de
stoffelijke wereld (jagat) die erdoor is
ontstaan.
'Aham Ajnah' -
'ik weet niets'. Ieder mens zal dat eens tegenover
zichzelf moeten toegeven. 'Dit alles is Brahman'
is de conclusie die ons in alle heilige teksten en
geschriften wordt voorgehouden. Wanneer het individu dit
feit terzijde schuift en toch beweert dat hij 'ik' is,
verklaart hij daarmee dat hij slechts een onwetende
(ajnani) is. [**]
en [***]
Je kunt eraan twijfelen
of het ooit mogelijk zal zijn jezelf te vergeten en te
gaan geloven dat je iets anders bent. Wij hebben reeds
gezien dat het aanvaarden van mithya
- de waarheid die besmet is door onwaarheid - het bewijs
is van iemands onwetendheid. Tijdens de schemering
wordt de leugen opgelegd aan de waarheid. Men vormt
zich een beeld van een slang op de plaats waar alleen een
touw op de weg ligt. Die illusie beïnvloedt het
bewustzijn en vervormt het intellect (buddhi),
zodat beide hun ware aard vergeten die ananda
is, de hoogste verrukking. Zij nemen de beperkingen op
zich van een afzonderlijk bestaan en noemen zich individu
(jiva).
Zij zijn de blijde overtuiging toegedaan dat het geluk
zich buiten hen bevindt. Daarom laten zij zich volledig
verstrikken in die beweeglijke, veranderlijke, rusteloze
buitenwereld (samsar).
Zij dragen gelaten de bijelkaarhorende slagen van voor-
en tegenspoed. Aan zulke mensen wordt door de
shruti,
door de Vedaís en andere heilige teksten geleerd
om door consequent volgehouden inspanning hun leven te
transformeren en het Atma
te leren kennen en te verwerkelijken.
De voorvechters van de
advaita-filosofie
zijn niet bezig te bewijzen dat er zoiets is als
onwetendheid (ajnana). Ik ben niet gelukkig; ik
voel geen vreugde. Ik wil dit. Ik moet dat verdienen.
Dat zijn de verlangens waaruit de individuele mens is
opgebouwd. Deze houding vormt de kern van onwetendheid.
Wil je je daarom bewust inspannen voor het verwijderen
van deze onwetendheid die je afscheidt van anderen en je
onbekwaam maakt, dan moeten zulke opvattingen volledig
worden omgevormd. De overtuiging: 'Ik ben de
belichaming van het geluk, ik ben de Ene die alle
begeerte heeft vervuld' moet steeds meer toenemen.
Iemand met de eerder genoemde geesteshouding heeft het
inzicht dat zich beperkt tot het individu
(jivatva-buddhi); een persoon met de
laatstgenoemde kennis heeft universele wijsheid
(jnana). In zijn wanhoop verwenst de mens zichzelf
omdat hij de last draagt van niet-bestaande problemen. In
zijn verwarring daarover veroorzaakt hij veel lawaai en
onrust en is hulpeloos vastgebonden aan het wiel van
geboorte en dood. De teksten van de
advaita-filosofie zijn ontstaan om de mens te
waarschuwen tegen deze onwetendheid en om de hogere
wijsheid in hem wakker te maken die hem kan sparen voor
ellende en kwaad. Wij verkeren eigenlijk in onwetendheid,
zolang we het gevoel hebben gebonden te zijn. In feite
zijn wij echter niet geschapen, zijn wij niet beperkt of
in slavernij. Eigenlijk bestaat de onwetendheid uit de
volle overtuiging die heeft postgevat, namelijk: 'Er
bestaat een universum dat mij omvat, samen met andere
gelijkgestemde gelukzoekers. Tijdens mijn zoektocht zijn
vreugde en smart mijn deel en word ik geconfronteerd met
geboorte en dood'. Dit is de fundamentele
onwetendheid.
'Wij worden wat onze
gedachten zijn'. Deze gedachten over de geldigheid
van de stoffelijke wereld en de waarde van alle vreugde
die we eraan kunnen ontlenen, ook al komen zij voort uit
onwetendheid, geven van binnenuit vorm aan onze
persoonlijkheid. De oorzaak van het gevangenzitten in
deze dwangbuis ligt bij het ontbreken van vier
vereisten:
1. concentratie op spirituele vooruitgang,
2. standvastig geloof en vertrouwen,
3. toewijding,
4. Gods genade.
Wanneer van deze vier ook maar een enkele afwezig is, kan
de mens de hoogste gelukzaligheid van het Absolute niet
ervaren.
Ons geestelijk
onderzoek moet zich niet richten op alles wat
oppervlakkig is en voor de hand ligt. Die methode laat
ons alleen geloven wat de kosmos (jagat) nu juist
niet is. Daardoor zullen wij vergeten dat het onze
denkende geest is die dit panorama van kosmische omvang
heeft geschapen en dit toen aan ons heeft voorgehouden
als de waarheid.
Eigenlijk is het vreemd
dat deze reusachtige kosmos in laatste instantie afhangt
van het feit of 'ik' hem als zodanig wel of niet ken!
'Wanneer je voelt dat hij er is, is hij er. Wanneer je
voelt dat hij er niet is, is hij er niet!' Dit betekent
dat wij het menselijke denkproces aan een grondige
beschouwing moeten onderwerpen. Kennen wij een voorbeeld
waarin onze erkenning heeft geleid tot het bestaan van
iets en ons ontkennen het heeft laten verdwijnen? Of is
zo'n conclusie een product van de
verbeelding? [zie o.a. ook: SB
11:28]
Een gedegen onderzoek
in die richting zou ongetwijfeld de waarheid aan het
licht brengen. Wanneer wij het touw zien in het donker,
ontstaat daar bij vergissing, door onwetendheid, de
slang;
deze neemt zijn plaats in en de waarheid van het touw
wordt verdrongen. Wanneer, op welke wijze dan ook, de
toeschouwer de werkelijkheid heeft leren kennen en voelt:
'Dit is geen slang; het is een touw',
verdwijnt de slang, want het was puur bedrog. Gevoelens
en gedachten zijn dus in staat de slang te creëren
en ook om hem te vernietigen. Een feit vaststellen is
scheppen; een feit ontkennen is vernietigen. Het zijn
geestelijke processen die we beide kunnen classificeren
als 'gedachten'.
Hoewel hierin
verschillende niveaus en gradaties te onderscheiden zijn,
hebben we slechts te doen met gedachten. Vanwaar komen
deze gedachten? Kunnen zij zomaar vrij ontstaan? Het
antwoord op deze vraag luidt: 'Ons intellect volgt
waar onze activiteiten ons leiden' (buddhi karma
anusarini). Gedachten ontstaan overeenkomstig de
gehechtheid die men ontwikkelt en de resultaten die men
van zijn handelingen verwacht. De allereerste drijfveer
van het handelen is: 'Ik moet een toestand van geluk en
harmonie bereiken'. Deze motivatie stamt van het dwaze
idee dat de wereld echt is. [zie o.a. ook:
SB
11:28]
Opvoeding
zonder wijsheid, louter wijsheid ontdaan van elk
onderscheidingsvermogen, handelen zonder voorzichtigheid,
geleerdheid zonder inzicht, machtsuitoefening zonder
bevoegdheid, uitspraken die niet gebaseerd zijn op de
waarheid, muziek waarin de melodie ontbreekt, aanbidding
die niet gevoed wordt door devotie, een persoon die
verstoken is van gezond verstand en een goed karakter,
een student die geen nederigheid kent en een toespraak
die niet kan inspireren: het zijn alle zaken die geen
enkel nuttig doel dienen.
Naast de kennis die je
vergaart uit de heilige geschriften, moet je ook wijsheid
vergaren door ervaring. Kennis zonder persoonlijke
ervaring is nutteloos. De wijsheid die wij diep in
onszelf meedragen, zal weinig baten indien zij niet
gebruikt wordt. Zij neemt dan slechts de vorm aan van
louter geleerdheid. Komt een dergelijke kennis echter
binnen het bereik van het dagelijks leven, dan krijgt zij
een eervolle toepassing. Het verwerven en opeenhopen
van rijkdom zal weinig uitrichten indien deze niet aan
God wordt gewijd en gebruikt voor het welzijn van de
wereld. Het louter verzamelen van kennis uit boeken,
is eveneens een nutteloze bezigheid. Kennis
[jnâna]
wordt alleen dan gezegend wanneer zij wordt vertaald in
daden die het welzijn van de mensheid bevorderen. Dit
omzetten van kennis in ervaring is pas mogelijk wanneer
je de drie stadia doorloopt van weten (jnatum),
inzicht (drashtum) en eenwording
(praveshtum).
Als
eerste moet je kennisnemen van de kostbare waarheden in
de heilige geschriften uit de mond van mensen die een
rijke ervaring hebben op spiritueel gebied. Wanneer je
deze hebt vernomen, is je belangstelling vanzelf gewekt.
Dan voel je de behoefte groeien om, koste wat kost, een
duidelijk beeld te krijgen van die waarheden. Dit is
het eerste stadium: het weten.
In het tweede stadium
ga je overal waar ze te krijgen zijn, zulke heilige
teksten verzamelen, grondig lezen en bestuderen. Zodra je
ze leest, staat de betekenis je helder voor de geest. Met
groot doorzettingsvermogen blijf je vragen stellen; je
gaat ze begrijpen en er vreugde uit ervaren. Op deze
wijze stel je met voldoening vast dat je bepaalde
diepzinnige waarheden hebt doorgrond. Dat is het
tweede stadium: het inzicht.
Het is echter niet
voldoende dat je vooruitgang boekt in deze eerste twee
stadia. Je moet alles wat je weet en hebt doorzien ook
gaan ervaren. Bij het betreden van het strijdperk van de
ervaring, behoor je je volledig met het ideaal te
vereenzelvigen. Wanneer je, nadat je voedsel hebt
gegeten, gaat liggen, zal dat indigestie tot gevolg
hebben. Wanneer je daarentegen dagelijks de benodigde
hoeveelheid voedsel consumeert en wat lichamelijke arbeid
verricht, zal het voedsel worden verteerd en in het bloed
worden opgenomen, zodat het lichaam onderhouden wordt. Op
gelijke wijze moeten wij alles wat we hebben geleerd en
ingezien, omzetten in ervaring en arbeid door het
innerlijk te verwerken en dan te gebruiken voor de
vooruitgang van ons land en voor de welvaart van de
gehele mensheid. Het is gemakkelijk om passages uit
boeken in je geheugen te prenten en dan lezingen te
geven. Kennis die alleen verworven is door het lezen van
boeken, is boekenwijsheid. Dat is wijsheid van een
alledaagse soort. Alles wat men heeft gehoord, gezien en
begrepen, moet minstens in enigerlei vorm in de praktijk
worden gebracht. Dat is het stadium van de
eenwording.
De oude, heilige
overleveringen bevatten een aantal kostbare waarheden. Er
liggen juwelen van onschatbare waarde in verborgen.
Daarin zijn ook vele wetenschappelijke theorieën te
vinden met betrekking tot het atoom. Studenten behoren
deze verborgen feiten tevoorschijn zien te brengen en
bruikbaar te maken voor het welzijn van de mensheid. Zij
moeten de drang in zich voelen en de vaste wil om nog
onontdekte terreinen te verkennen. Zij moeten zich niet
tevreden stellen met voordrachten geven en zitting nemen
in discussieforums.
Alleen mensen die de
mentaliteit van een echte onderzoeker hebben, kunnen ware
kennis in de wereld helpen verbreiden. Kennis die slechts
aan de oppervlakte blijft, zal weinig effect sorteren.
Er bestaat geen kennis die groter is dan het weten van
iemand die spreekt vanuit de rechtstreekse ervaring.
Die kennis moet men veroveren met persoonlijke
inspanning, initiatief, vastberadenheid en volharding.
Deze behoort te worden aangewend voor technologische
ontwikkeling en productie-verhoging, die het land
vooruithelpen.
Het is nodig om
wijsheid te verkrijgen door ervaring, maar het is
evenzeer van belang om vermogen tot onderscheiding te
ontwikkelen, waardoor we in staat zullen zijn deze
ervaring te gebruiken voor het welzijn van het land.
Opvoeding zonder onderscheidingsvermogen en wijsheid
zonder inzicht hebben geen enkel nut. Scholing is het
één, onderscheidingsvermogen is iets totaal
anders. Dat vermogen stelt ons in staat om goed van
slecht te onderscheiden en verleent ons de vaardigheid om
te beslissen hoeveel waarde wij in een gegeven situatie
moeten toekennen aan de verschillende factoren die in het
spel zijn. Onderscheidingsvermogen is een vast
bestanddeel van de wijsheid. Zonder dat vermogen kan men
de juiste weg niet volgen. Het is een bewijs van scherp
inzicht wanneer men dit vermogen gebruikt bij elke
handeling.
Door middel van
wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de
atoomenergie kan men allesvernietigende wapens uitvinden
die binnen een seconde de hele wereld in de as kunnen
leggen. Met behulp van diezelfde atoomenergie zouden we
miljoenen kilowatt elektrisch vermogen kunnen opwekken
ten behoeve van industrie, landbouw en veeteelt, waarmee
het land wordt omgetoverd in een vriendelijk lachende
tuin. In zulke zaken behoort iemand met een goede
opleiding onderscheidingsvermogen te gebruikenen en juist
te handelen. De mens moet zijn ontdekkingen en
uitvindingen niet aanwenden voor slechte doeleinden die
uitlopen op dood en vernietiging. Met het juiste inzicht
worden wij ertoe gebracht deze te gebruiken voor het
totstandbrengen en bevorderen van geluk voor alle
mensen.
De mens die de gave der
wijsheid bezit en die onderscheidingsvermogen heeft, zal
worden geëerd en vereerd, ook zonder rijkdom of
maatschappelijke positie. Iemand die verstoken is van
wijsheid en onderscheidingsvermogen, kan nooit geestelijk
tot bloei komen, ook al is hij een uitmuntende
opvoedkundige, een vooraanstaande wetenschapper of een
multimiljonair. Zo iemand weet zelfs geen verschil tussen
dharma [de geestelijke levenswet die aangeeft
hoe de mens zich moet gedragen] en adharma,
tussen alles wat wel en wat niet tot een rechtschapen
levensinstelling behoort. Daarom moet iedere student zich
deze twee eigen maken en niet op zijn lauweren gaan
rusten nadat hij theoretische kennis heeft verworven. Hij
behoort behalve wijsheid ook een ver vooruitziende blik
tot ontwikkeling te brengen en deze in te zetten voor de
verheffing van de samenleving.
Naast wijsheid,
onderscheidingsvermogen en ervaring, behoort
men eveneens een gezond verstand te bezitten dat
inspireert. Dat is niet via boeken te verkrijgen; men zal
er veel voor moeten reizen. Voor dat doel gingen onze
voorouders op pelgrimstocht om op gewijde plaatsen
heilige mannen te bezoeken, met hen te spreken en hun
voeten aan te raken. In Gods veelvormige universum zagen
zij ook vele bezienswaardigheden en daaruit leerden zij
een groot aantal waardevolle lessen. Ook in de natuur
bevinden zich verscheidene dingen die ons kostbare lessen
leren en wijsheid schenken. Gezond verstand aankweken
betekent dat men de oorsprong en het wezen van zulke
dingen gaat begrijpen.
Men moet bijvoorbeeld
de waarde beseffen van geschiedenis, cultuur en
beschaving en deze trachten ingang te doen vinden. Iemand
die aan de taak om deze door te geven wil beginnen, moet
allereerst begrijpen wat de aard van de
ziel is. Er
zijn in deze wereld verschillende takken van wetenschap,
zoals natuurkunde, muziek, literatuur, kunst en wiskunde.
Van al deze vormen van kennis is zelfkennis de
hoogste. Zonder die verworvenheid kan men niet in
vrede leven. Men oogst wellicht roem en erkenning in de
hele wereld, maar zonder zelfkennis zal men nooit
werkelijk geluk ervaren. Alle uitdrukkingen zoals 'kennis
der ziel', 'kennis van God', 'spirituele kennis', duiden
op die wijsheid waarmee men zich ten volle bewust wordt
van de ziel en van God. Zelfkennis is die kennis,
waardoor men al het andere kent als men het eenmaal heeft
verworven. De mens die zelfkennis bezit, kan
inderdaad als alwetend worden beschouwd.
De kennis van de wereld
is niet in staat om ons volmaakte en duurzame vrede te
schenken. Alleen zelfkennis kan ons helpen de overtocht
te maken over deze zee van smart [samsâr(a)].
Daarom behoort een ieder zich in te spannen om deze
zelfkennis te krijgen en wel door een zuivere
geest.
Zuiverheid van geest kan men bereiken door vrome daden,
heilige handelingen, liefdadigheid, mededogen en
toewijding. Belangeloze handelingen die worden opgedragen
aan God, zuiveren het hart. In een zuiver hart verrijst
de zon van wijsheid aan de horizon. Wanneer een
dergelijke wijsheid in de mens begint te dagen, wordt hij
verheven tot het goddelijke niveau.
De eerste stap in het
menselijk pogen om deze hoogste staat van Goddelijkheid
te verwezenlijken, bestaat uit eigen inspanning. Gods
genade vormt de tweede belangrijke factor. Ieder mens kan
naar zelfkennis streven en deze bereiken. Mannen en
vrouwen, rijken en armen, allen zijn zij geschikt om de
vlam van spirituele wijsheid in zichzelf te ontsteken.
Verschillen in ras, godsdienst, kaste [zie ook:
varna]
of overtuiging vormen geen belemmering. Het doet niet ter
zake dat iemand geen wereldse opleiding heeft gehad, niet
bekend is met de natuurwetenschappen of niet bedreven is
in wereldse zaken. In deze moderne wereld is het niet zo
eenvoudig om deze zelfkennis te verwerven. Toch moet je
niet uit frustratie of wanhoop je pogingen
staken.
Sommige mensen
zoeken onophoudelijk naar spirituele kennis ten koste van
wereldse kennis. Dit is niet wenselijk, want daardoor
krijgen zij geen van beide, en blijven zij doelloos
zwerven tussen deze twee gebieden. Zo'n positie is
ongewenst. De kennis omtrent de wereld behoor je niet te
verwaarlozen. Het is verdienstelijk om spiritueel inzicht
te verwerven terwijl men meesterschap over wereldse
kennis probeert te verkrijgen. Daarom is het noodzakelijk
dat jonge mensen beslist elke dag enige tijd in meditatie
doorbrengen en zich concentreren op
God.
Jongemannen moeten snel
in actie komen en zich naar beste vermogen inzetten voor
het opbouwen van dit herrijzende India en voor een wereld
waarin vrede en geluk heersen. Zij moeten afzien van de
zucht naar macht. Diep in het hart van iedere student
moet het verlangen worden ingeprent om corruptie en
zedeloosheid uit te roeien en moet de drang om hard te
werken aanwezig zijn. De toekomst van Moeder India ligt
in hun handen en zij staat op hen te wachten. Zoals
kinderen de plicht hebben hun moeder te helpen en het
haar naar de zin te maken, zo heeft ieder kind van Moeder
India de dure plicht om haar gelukkig te maken. Het
onzelfzuchtig dienen van zijn moederland behoort het
heilige ideaal van iemands leven te zijn. Daarom hebben
alle Indiërs de plicht om in toegewijde
dienstbaarheid te werken voor Moeder India. Men kan zelfs
zeggen dat deze verplichting die op ons rust een
onderdeel vormt van de nobele houding die ieder voor zich
tegenover zijn moederland behoort in te nemen (desa
niti). Daarom moet iedere student zichzelf steeds
weer dat ruimere perspectief van nationale eenheid en
integriteit voorhouden. Een persoon zonder karakter kan
noch zichzelf verheffen, noch van enig nut zijn voor zijn
land.
Opofferingsgezindheid
is eveneens een aspect van het karakter. Het is een van
de eigenschappen die jonge mensen behoren aan te kweken.
Vaak is men van mening dat offerbereidheid bestaat uit
liefdadig en filantropisch werk. Er is echter een enorm
groot verschil tussen liefdadigheid en opoffering. Mensen
die liefdadigheid bedrijven, geven slechts een fractie
van hun overvloed weg aan anderen. Bijvoorbeeld het
weggeven van een stuk grond, het uitdelen van voedsel,
meehelpen bij lichamelijke arbeid, verspreiden van kennis
en scholing - zij behoren alle tot deze vorm van
medeleven. Niemand geeft met liefdadigheidswerken alles
op wat hij bezit. Wanneer je geen liefdadigheid bedrijft,
zul je later niet als straf worden geboren in armelijke
omstandigheden. Er zijn echter mensen die wel een stap
verder gaan en voor zichzelf alleen die dingen behouden
die zij verantwoord en nodig achten, en geven de rest weg
aan de gemeenschap. Zulke mensen ontvangen in deze wereld
de hoogste lof. Onze heilige teksten schrijven voor dat
men een deel van zijn bezittingen moet offeren aan armen
en hulpbehoevenden. Ga niet voorbij aan dit
uitdrukkelijke gebod door als een inhalige vrek massa's
roepies te vergaren op zelfzuchtige, gevoelloze,
oneerlijke en onrechtvaardige wijze. Iemand die zo gierig
is, zal vroeg of laat het slachtoffer worden van
rampspoed en vernedering. Dat is onvermijdelijk. Rijkdom
die met oneerlijke middelen is bijeengebracht, is door
uitbuiting van de armen verkregen. Jongemannen mogen niet
de slaaf worden van zo'n oneerlijke leefwijze en
uitbuiting aanvaarden als middel van bestaan. Zelfs God
zal zo'n zelfzuchtig leven van uitbuiting niet vergeven.
De man die rijkdom vergaart zonder ervan te genieten of
uit te delen aan anderen, zal na zijn dood verdoemd zijn.
Het nageslacht van zulke mensen gaat ook ten onder.
[zie ook: SB
11:23].
Er zijn voor de rijkdom
die men heeft vergaard vier erfgenamen. De eerste is
liefdadigheid; de tweede is de koning of de overheid; het
vuur is de derde en de dief de vierde. De eerste
gegadigde is liefdadigheid, en het grootste deel gaat
naar haar. Studenten moeten de diepere betekenis van deze
waarheid goed beseffen en de rijkdom die zij in hun leven
verwerven, aanwenden voor het welzijn van de mensheid.
Opofferingsgezindheid behoort tot het hoogste spirituele
niveau. Iemand die de ware geest van offerbereidheid
heeft, zal glimlachend en welgemoed zelfs zijn
dierbaarste en kostbaarste bezit zonder enige aarzeling
of bedenking aan anderen schenken. Wanneer je de vrucht
van je arbeid overgeeft aan de Heer, is dat het ware
offer [zie ook BG
4:17-23].
Een mens met overgave
(thyaga)
schrikt er niet voor terug om zelfs zijn lichaam op te
offeren, omdat hij het beschouwt als iets dat even
waardeloos is als stro. Opofferen omvat meer dan het
loslaten van rijkdom, goud en materiële zaken. De
mens moet zich ontdoen van slechte eigenschappen als
haat, jaloezie, toorn en kwaadwilligheid die gedurende
vele levens diep bij hem zijn ingeslepen. Geen geluk
is groter dan het geluk dat verkregen is door
opoffering. Alleen zij die zich opofferen, zijn
kinderen der onsterfelijkheid, want zij leven eeuwig
voort.
Bij
het bestuderen van onze heldendichten en legenden komen
we talloze figuren tegen die zoín zelfopoffering
personifiëren. Tot dit illustere gezelschap behoren
bijvoorbeeld keizers zoals
Sibi en
Bali
[SB
8:22],
helden als Dadhîci
[of Dadhyan'ca, zoon van Atharvâ; zie SB
6:9
en 6:10-11]
en Karna.
In onze tijd hebben wij onder de politieke leiders en
onder studenten zulke mensen nodig die bezield zijn met
opofferingsgezindheid. Zij moeten alle zelfzucht
vergeten, hun egoïsme vernietigen, alle machtshonger
uitbannen en een einde maken aan hun kleingeestigheid.
Laten zij zich volkomen wijden aan het streven naar
rechtvaardigheid en zich inzetten voor het welzijn van de
samenleving. [Schilderij: Koning Sibi
[*4]
Helaas wordt er aan
woorden steeds minder waarde gehecht. Opoffering,
rechtvaardigheid, rechtschapenheid en dienstbetoon hebben
hun betekenis verloren en zijn gedegenereerd tot
zakelijke begrippen. Het egoïsme staat
hoogaangeschreven en het danst als een vernielzuchtige
demon door het leven van studenten, politici en
opvoedkundigen. De luide roep om macht en het verlangen
naar een vooraanstaande positie beheersen het
gedachtenleven van de mens. Ons land, dat eens werd
gevierd als een land van opoffering, toegewijde arbeid en
boetedoening, is gedegenereerd tot een ware speelplaats
voor vluchtig plezier. En daar ligt de oorzaak van de
vele zorgen en ziekten die ons land te verduren heeft.
Aan deze toestand moet een einde komen. Er dient een
positieve verandering plaats te vinden. Dan breekt er
voor dit land een tijdperk aan waarin de vroegere glorie
zal herleven. Er moeten uit ons midden duizenden
opofferende zielen te voorschijn komen. Elke jonge
Indiër moet evenals voorheen zijn leven verrijken
door opofferingsgezindheid.
Opoffering is zoeter
dan genot. Opoffering moet het doel van het leven worden.
Alleen door opoffering kan er vrede komen. Leed en smart
zullen ons niet verlaten zolang wij innerlijk geen vrede
hebben. Wij zullen dan altijd weer door grote angsten
worden gekweld. Zonder de diepe rust van de ziel
heb je aan rijkdom, in welke mate ook, absoluut niets.
Het zonder emotie afstand doen van de vruchten van zijn
handelen, mag het ware offeren worden genoemd. Alleen
zuiverheid van geest kan rust schenken. De
Upanishads
verkondigen met luide stem dat alleen opoffering tot
onsterfelijkheid leidt. Opoffering is het hoofdkenmerk
van de zuivere mens. Elke student moet daarom deze
opofferingsgezindheid aankweken en in zijn leven
tentoonspreiden. Hij mag niet het slachtoffer worden van
de ziekte die genot heet.
Er is ongelukkig genoeg
een algemeen heersende opvatting dat onderwijs is bedoeld
om later een werkkring te vinden en niet om geestelijk
verruimd of verlicht te worden. Dat is zeer
betreurenswaardig. Wijsheid betekent geestelijke
verlichting. Het doel van onderwijs is om dat
licht van wijsheid uit te stralen. Die wijsheid
verleent de mens ware macht. Wijsheid stelt ons in staat
om de onderlinge verwantschap tussen mensen en dingen te
beseffen en om van ieder voorwerp te weten wat eraan
voorafging en wat er zal volgen.
Hoe kan dit hogere
inzicht in de mens gaan dagen? Door het luisteren naar en
het lezen van beroemde geschriften als de
Veda's
en over de vedische leringen - de Vedanta,
de Upanishads,
de Koran,
de Granth-Saheb,
de levensgeschiedenissen van edele mensen,
wetenschappelijke werken over natuurkunde, techniek en
psychologie. Zo krijgt men meer geestelijk inzicht. Het
lezen van dit soort werken geeft de mens behalve wijsheid
ook de vaardigheid om de dingen met de juiste visie te
benaderen en er op logische wijze over na te denken. Men
moet niet uitsluitend afgaan op de kennis uit de Heilige
Geschriften, maar ook vertrouwen op de wijsheid die uit
ervaring ontstaat.
Het onderwijs moet
veranderen van vorm en inhoud. Professor Gunnar Myrdal
van de Universiteit van Stockholm zei bij zijn bezoek aan
Delhi in 1972: 'Het onderwijssysteem in India is niet
vooruitstrevend van karakter. Het moedigt de mentaliteit
aan om geen vuile handen te maken.' Alle
Indiërs, en speciaal studenten, moeten deze woorden
voortdurend in herinnering houden. Deze opmerking geeft
heel precies de neiging van onze studenten aan om een
comfortabel leven te leiden onder elektrische
ventilatoren, te willen uitrusten in kamers met
airconditioning, werk met de handen te vermijden met alle
daarbij behorende spanning en inspanning, zweet en vuil,
zonder dat er van de pasgestreken kleren een plooi
verkreukt zal raken.
Deze houding is
mijlenver verwijderd van de idealen van gehoorzaamheid en
nederigheid die een goede opvoeding ons bijbrengt.
Studenten behoren aan de mensen die hen in de
maatschappij omringen, de heilige ideeën over te
brengen die zij zich tijdens hun opleiding hebben eigen
gemaakt. Zij moeten in de dorpen als jonge tijgers
middenin het strijdperk springen en deze reinigen van
alle vormen van vervuiling. Zij moeten contact maken met
de analfabeten onder de dorpsbewoners en deze mensen
trainen om een fatsoenlijk en waardig leven te leiden.
Studenten moeten deze strijd voeren in samenwerking met
de dorpelingen en hen vooruithelpen. De studenten van nu
moeten door hun voorbeeldige leefwijze aan de wereld hoge
idealen voorhouden.
Inhoudsopgave