English: Religion is Experience

 

6. Godsdienst betekent Ervaring

Sinds het begin der tijden is er een golfbeweging geweest van voortstuwen en terugtrekken, van opkomen en wegvloeien; deze zal pas ten einde zijn wanneer de Tijd ten einde gekomen is; het is een eigenschap van de eeuwigheid - zo geloven het de Bharatiya's. De mens is meer dan dit grofstoffelijke lichaam; daarin bevindt zich een fijnstoffelijk element, de denkende geest. Binnen die denkende geest is een element van nog fijnere structuur, de individuele Ziel (Jivatma), de bron van energie en dadendrang; deze Jivatma is zonder begin of einde en kent dood noch geboorte. Dat is in India de grondslag van het geloof.  [*1]

 

Een volgend geloofsartikel is een uniek kenmerk van de Indiase geestelijke uitrusting: Tot aan het ogenblik dat de individuele Ziel wordt verlost uit het verpersoonlijkingsproces en opgaat in het universele Principe, zodat hij de volkomen bevrijding (moksha) kan bereiken, zal hij zich moeten opsluiten in het ene lichaam na het andere en wordt gedwongen het proces te ondergaan dat wij 'leven' noemen. Dit is een gedachte die bij geen ander volk leeft. Het gaat hier om het begrip samsara, dat in de Shastra's, de oude teksten, wordt geopenbaard en verkondigd. Samsara betekent: het voortbewegen van de ene vorm naar de andere. Alle filosofische richtingen en sekten onder het Indiase volk aanvaarden het feit dat Zielen (Atma's) - ogenschijnlijk behorend bij een persoon - in wezen eeuwig zijn en onaantastbaar voor verandering. Er is mogelijk wel enig verschil in de wijze waarop zij de relatie tussen Atma en God (Ishvara) beschrijven of aanduiden. De ene denkrichting stelt wellicht dat deze twee altijd apart blijven; een andere verklaart misschien dat de individuele Ziel (Jivatma) een vonk is van het universele vuur dat Ishvara heet; een derde kan beweren dat deze twee niet van elkaar verschillen. De hoogste Waarheid blijft echter dat het Atma zonder begin is en zonder einde; en daar het niet geboren wordt, kent het ook geen dood. Het persoonlijke evenbeeld zal moeten evolueren via een reeks van lichamen, totdat zij haar voltooiing heeft gevonden in de mens. Alle denkrichtingen zijn het met deze stelling eens, hoe gevarieerd hun andere interpretaties ook zijn. 

Nu komen wij bij de luisterrijkste van al deze waarheden, de verbazingwekkendste grondgedachte die het menselijk intellect op spiritueel gebied heeft kunnen blootleggen: het Atma is van nature reinheid, volkomenheid en gelukzaligheid (parishuddha, paripurna en ananda). Die gedachte schenkt levensenergie aan al onze filosofische scholen, of het nu gaat om mensen die de Shakti-, Shiva- of Vishnu-aanbidding beoefenen, of dat het Boeddhisten betreft of Jains. Iedere hindoe erkent dit. 

De dualisten (dvaitins) geloven dat de ware aard van het Atma eigenlijk ananda is. Deze gelukzaligheid vermindert en droogt op door de gevolgen van handelingen die mensen in opeenvolgende levens verrichten. Derhalve moet zij worden hersteld en van nieuw leven worden voorzien door Gods genade. De monisten (advaitins) geloven dat er van aantasting of uitdroging geen sprake kan zijn. Zij beweren dat het Atma stralend en volmaakt is, maar dat onder invloed van de begoocheling der onwetendheid (mâyâ), die een vals beeld projecteert op alles wat waar is, het de schijn wekt achteruit te zijn gegaan. 

Hoeveel verschil in interpretatie er ook mag zijn, wanneer wij uitgaan van de centrale kern, de gedachte die alle richtingen gemeen hebben en waarin oost en west samenkomen, dan ontdekken wij een brede, onderliggende toegangsweg waarop zij alle reizen naar hetzelfde doel. 

De bewoners van oosterse landen pogen zich bewust te worden van deze glorierijke, weldadige eindbestemming door te gaan zoeken in het innerlijke rijk van hun eigen ziel. Tijdens onze godsaanbidding sluiten wij de ogen en proberen God te zien in ons innerlijk. Mensen uit het westen heffen hun gezicht op omdat zij zich God voorstellen in de oneindige ruimte buiten de aarde. Zij geloven dat hun heilige teksten zijn opgeschreven door uitverkoren mensen die onder Gods leiding stonden. Bharatiya's geloven dat hun heilige Geschriften (Vedaís) Gods persoonlijke influistering zijn en dat Hij de betekenis van deze woorden heeft gegeven aan de zieners die Hem op het altaar van hun hart hadden geplaatst. 

Het volgende feit moeten wij goed begrijpen en altijd in gedachten houden: Als wij aan ons geloof niet dag en nacht onwankelbaar blijven vasthouden, is het voor het behalen van de eindoverwinning niet bruikbaar. Alleen door die vasthoudendheid en op geen andere manier behalen wij succes. Wanneer iemand van zichzelf beweert dat hij laaghartig is en gemeen, en dat hij maar weinig weet, dan wordt hij werkelijk laaghartig en gemeen en de kennis die hij heeft, schrompelt verder weg. Wij worden wat wij van onszelf geloven. Wij zijn kinderen van de almachtige God, begiftigd met de allerhoogste macht, glorie en wijsheid. Wij zijn kinderen der onsterfelijkheid. Wanneer deze gedachte ons steeds vergezelt, hoe kunnen wij dan ooit minderwaardig zijn en onwetend? In de spirituele cultuur van Bharat wordt aan iedereen de plicht opgelegd te geloven dat de mens oorspronkelijk van de hoogste verhevenheid is en dat hij zich altijd van dit feit bewust dient te zijn. 

In voorbije eeuwen hebben Indiërs volledig vertrouwd op hun grootse Werkelijkheid. Tengevolge van dit geloof en dit vertrouwen werd hun inzet met succes bekroond, stegen zij tot grote hoogte en bereikten het toppunt van materiële en geestelijke welvaart. Voornamelijk omdat wij ons geloof in het inwonende Atma verloren hebben, zijn wij afgegleden naar het huidige dieptepunt. Dat was het begin van onze val. Verlies aan vertrouwen in het Atma - het Zelf - brengt immers ook verlies aan geloof in God zelf mee. Alleen geloof in de alomtegenwoordige God die alle schepselen innerlijk beweegt, die de schering en inslag is van lichaam en denkende geest, van gevoel en verstand, is het middel om het hoogste doel van de mens te verwerkelijken. Zo luidt de les die het spirituele verleden van India ons wil leren. Kinderen van Bharat! Onderwijs je kinderen van jongs af aan in deze levensreddende, luisterrijke, hartverrijkende Waarheid. Het Atma is volkomen en onafhankelijk. Dat is het heiligende inzicht dat Bharatiya's verworven hebben. Het is een prachtige ontdekking, een opwindende gedachte! Het Atma is in wezen volledig; een dergelijke volheid hoeft niet te worden bereikt of voltooid, er hoeft niets aan te worden toegevoegd. Als er aan iets dat volkomen is nog toegevoegd kon worden, dan zou het na verloop van tijd ook weer kunnen verminderen. 
Indien de mens van nature onrein is, zal hij zich later in onreinheid moeten wentelen, zelfs wanneer het hem lukt tien minuten lang rein te blijven, want de reinheid van die kleine tussentijd zal door de omstandigheden gemakkelijk worden weggevaagd. Daarom zeggen alle spirituele denkers van India dat wij in diepste wezen zuiver zijn en dat volmaaktheid onze ware aard is. Zij hebben gezegd dat er aan ons nooit werkelijk iets ontbreekt. Die les hebben de Bharatiya's aan de wereld geleerd. Dat is de krachtige spirituele vloed die vanuit India over de wereld gestroomd is en die haar vruchtbaar heeft gemaakt. 

Aan het eind van zijn leven behoort de mens zich voor de geest te halen welke ideeën hij in zijn leven heeft verwezenlijkt en welke hooggestemde gevoelens hij heeft gekoesterd. Dat voorschrift geven de wijsgeren van India. Zij eisen niet dat hij de fouten en vergissingen die hij in zijn leven heeft begaan, weer in herinnering moet roepen. Deze zijn onvermijdelijk; iedereen begaat die. Zij hebben daarentegen verklaard dat men zich altijd bewust moest zijn van zijn eigen werkelijkheid en zich behoorde bezig te houden met het overdenken van deze majesteitelijke glorie. 'Dat', zeiden zij, 'is de allerbelangrijkste stap vooruit'. 

Er is nog een punt dat meer dan enig ander onze aandacht verdient. Voor Indiërs betekent godsdienst: ervaring, en niets anders. Wij zijn wel zeer te beklagen omdat wij dit belangrijke feit zo dikwijls vergeten. Dit is een geheim dat bij iedereen in het hart gegrift moet worden. Alleen dan kan men zich zeker en veilig voelen. Maar dat is niet alles. Het is de Indiase denkwijze vreemd om er vanuit te gaan dat alles te bereiken is door eigen inspanning. Een Bharatiya weet dat de goddelijke wil de basis vormt van alles wat bestaat. Religieuze grondgedachten moeten in praktijk gebracht worden, zodat zij hun geldigheid kunnen bewijzen. Alleen luisteren naar een uiteenzetting van zulke principes heeft geen enkel nut. Het is niet genoeg om een vaste serie argumenten en conclusies uit het hoofd te leren en deze als een papegaai te herhalen. Wanneer zulke argumenten ons verstand aanspreken en daarom als juist worden aanvaard, levert dat geen enkele steun. Wij moeten erdoor worden getransformeerd. Indien Indiërs God vooropstellen en zeggen dat Hij zowel Zijn is als Worden, spreken zij uit ervaring, en die ervaring levert het hoogste bewijs. 

Deze uitspraak is niet ontstaan in het hoofd, in het menselijk verstand (yukti). Onze voorvaderen zeiden dat er in elk schepsel iets woont dat het Atma heet en dat het slechts een vonk was van het universele Atma. Dat was de diepe, onwankelbare overtuiging die zij hadden verworven. In het verleden hebben duizenden mensen deze ervaring gezocht en zij werden beloond met dit visioen. Ook vandaag zijn er zulke mensen en in de toekomst zullen zij er eveneens zijn. Het betreft hier een dorstend verlangen waarvoor de mens ontvankelijk is. Hij zal door deze dorst gekweld blijven, achtervolgd door de knagende pijn dat hij iets mist, tenzij hij zich bewust wil worden van het Atma dat zijn diepste werkelijkheid vertegenwoordigt. 

Eerst moet de mens de Waarheid begrijpen. Zodra hij de werkelijkheid gaat vatten, zullen alle godsdienstige tegenstellingen en twisten verdwijnen als sneeuw voor de zon. Iemand mag alleen dan gelden als een persoon die volgens een godsdienstige gedragscode leeft, als hij God ervaren heeft en zijn glorie heeft beseft. Alleen bij mensen die Hem in hun hart hebben gesloten, kunnen de ketenen waarmee zij vastgebonden zijn op het rad van geboorte en dood, worden verbroken. Met toespraken houden voor grote bijeenkomsten lever je niet het bewijs dat je de Waarheid hebt beseft die via de godsdienst je eigendom moet worden. 

Godsvertrouwen is gebaseerd op echte ervaring. Zodra wij dit feit aanvaarden, begint ons zelfonderzoek en krijgen wij de mogelijkheid na te gaan hoever we reeds gevorderd zijn op de weg naar ons doel, of hoever wij zijn afgedwaald. Dan zullen wij ons realiseren dat wij in het duister rondtasten en dat wij bovendien anderen in die duisternis hebben meegesleurd. Dan pas zullen mensen alle gevoelens loslaten van haat en verdeeldheid die uit naam van de religieuze strijdbaarheid worden gekoesterd jegens hen die een ander geloof belijden. Eigenlijk moeten wij de volgende vraag stellen aan allen die in godsdiensttwisten verwikkeld zijn: 'Hebben jullie God gezien? Proberen jullie, die in het donker worstelen, ook mij daarin te trekken? Kan een blinde aan een andere blinde de weg wijzen? Dat is een onmogelijke opgave. Besef daarom eerst jouw eigen, persoonlijke werkelijkheid, voordat je die van mij besmeurt met leugen en laster.'

 

          

Inhoudsopgave           

                  

[*1] Zie het Srîmad Bhâgavatam, Canto 3, hoofdstuk 32, De Verstriktheid in Vruchtdragende Bezigheden