VAHINI'S
INHOUD
BABABOOKS



 

 
 


6. Alles is Illusie

HET LEVEN VAN SATHYA SAI BABA

 

 

Iedere donderdagavond sprak Sathya nu de verzamelde menigte toe en hij verrichtte dan ook enkele wonderen om de aandacht gevangen te houden en zijn band met Shirdi Baba te bevestigen.
Zo haalde hij foto's, tekeningen en beeldjes van de oude man tevoorschijn, maar ook dadels en bloemen die door pelgrims als offergaven op het altaar bij het graf in Shirdi waren neergelegd.
En hij haalde met een handbeweging vibhuti tevoorschijn om mens en te genezen van allerlei kwalen en kwaaltjes.
Wat is nu eigenlijk de diepere betekenis van deze heilige as? In India wordt as - vibhuti in het Sanskriet - reeds duizenden jaren gebruikt als symbool van de cyclus van leven en dood. Alles wat ooit geschapen is, vergaat uiteindelijk tot as of stof. Daarnaast is het ook een symbool van dat wat eeuwig is, het atma, de ziel. Het is immers dat wat overblijft wanneer al het vergankelijke is verbrand. En tenslotte is het ook nog een symbool van onthechting. De mens moet alle verlangens opgeven, alle hartstochten en gehechtheden verbranden en zich zuiver maken in gedachte, woord en daad.

Toen Seshama op een van die donderdagavonden weer eens cynisch commentaar leverde op zijn broertje, zei deze tegen de menigte dat zijn eigen broer niet in hem geloofde. Seshama voelde zich voor gek gezet en liep boos weg. Ofschoon het aanvankelijk zijn bedoeling was Sathya te straffen met het rietje, besloot hij toch tot een andere oplossing. Slaag had tot nu toe namelijk geen enkel resultaat gehad. Die dag was er uit Bellary voor Sathya een officiële uitnodiging voor een bezoek gekomen en zijn broer besloot dat het goed zou zijn voor Sathya's geestelijke gezondheid hem toe te staan tijdens de Dasaravakantie daarheen te gaan. In overleg met de burgemeester van Bellary en Hospet wilde Seshama dat bezoek combineren met een picknick aan de oever van de Tungabhadra-rivier en een bezoek aan de ruïnes van tempels en paleizen van de vroegere stad Vijayanagar. Deze ruïnes liggen in een brede straal rond het dorpje Hampi, dat een tiental kilometers van Bellary en Hospet is gelegen.
Tijdens het bezoek aan de ruïnes was de groep die Sathya begeleidde en die uit minstens vijftig personen bestond, zeer onder de indruk van het vroegere paleis van de koninginnen, de olifantenstallen, de Vitthalanathaswami tempel en het enorme beeld van Ganapati. Voor Sathya was dat alles slechts een droom. Een grote wijze, die voor een van de tempels zat, zei in het voorbijgaan tegen enkele van de begeleiders terwijl hij op Sathya wees: 'Neem van mij aan dat deze jongen goddelijk is.'
Even later ging de groep de tempel van Virupaksha binnen. Deze tempel was beroemd vanwege de schitterende architectuur en het prachtige beeldhouwwerk. In opdracht van zijn broer bleef Sathya buiten staan om op hun eigendommen te passen. Toen de priester de arati (lichtceremonie) uitvoerde voor de lingam, de ellipsvormige steen die een symbool is van de schepping, zagen alle aanwezigen bij het licht van de vlam tot hun verbazing Sathya staan op de plaats van de lingam. Zijn broer voelde woede in zich opstijgen en rende naar buiten om te zien hoe Sathya de tempel uit zou komen. Hij was er namelijk van overtuigd dat zijn broertje toch stiekem de tempel was binnengegaan. Maar die zat nog heel rustig onder de boom waar Seshama hem had achtergelaten toen hij zelf de tempel binnenging. Omdat hij de zaak nog steeds niet vertrouwde, ging Seshama zelf weer naar binnen om te zien of Sathya daar nog was. Zijn vrouw bleef buiten bij zijn broertje staan. Sathya bleek zowel in de tempel als onder de boom te zijn! Seshama voelde verwarring en vreugde, maar hij sprak daar niet met Sathya over.
Toen zij enkele uren later in Hospet arriveerden, waren de inwoners opgewonden en vol verwachting, want het nieuws dat Sathya was verschenen als Virupaksha, was al bij iedereen bekend. De volgende dag materialiseerde hij veel voorwerpen, hij genas een tbc-patiënt en allen zongen tot diep in de nacht bhajans.
Twee dagen voor het einde van de vakantie gingen zij per bus terug naar Uravakonda.

Op maandag 20 oktober 1940, de eerste schooldag na de terugkeer uit Bellary en Hospet, achtte hij het moment gekomen om zijn rol als Sathya Narayana Raju definitief op te geven en zijn ware taak op zich te nemen. Hij ging 's morgens gewoon naar school en beklom daar de verhoging om de gebeden te leiden. Maar na de gebeden sprak hij deze keer: 'Vanaf nu behoor ik niet meer aan jullie. Ik behoor aan hen die mij nodig hebben en die mij aanroepen.' En nog voor de aanwezigen zich hadden gerealiseerd wat hij bedoelde, liep hij het trapje af en keerde hij terug naar het huis van zijn broer en schoonzuster. Op de drempel staande wierp hij zijn tas met boeken op de grond en riep: 'Ik ben jullie Sathya niet langer. Ik ben Sai. ' Zijn schoonzuster kwam hierop aanlopen en zij zag om zijn hoofd een stralenkrans. Sathya zei tegen haar: 'Ik ga. lk behoor jullie niet toe. Maya (illusie) is verdwenen. Mijn devotees roepen mij. Mijn taak wacht mij. lk kan niet langer blijven. '
Terwijl hij dit zei en vervolgens wegliep, kwamen er van verscheidene kanten dorpelingen aanlopen. Ook de buurman, de geleerde pundit Narayana Sastry, was zijn huis uitgekomen. Hij liep met Sathya mee en probeerde hem tegen te houden, al durfde hij hem niet echt beet te pakken. Daarvoor had hij teveel ontzag voor hem. Hij was immers degene die enige tijd geleden door Sathya was gecorrigeerd toen hij aan een groepje belangstellenden de Bhagavatam uitlegde. Terwijl hij met de jongen meeliep, zag hij plotseling een stralenkrans om diens hoofd verschijnen en toen stopte hij en keek Sathya met open mond na terwijl deze verder liep. Ook zijn broer, die het bericht van de gebeurtenissen inmiddels op school had vernomen, kwam achter hem aanrennen om hem tegen te houden. Terwijl hij verder liep, zei Sathya tegen Seshama: 'Geef al je pogingen om mij te "genezen" op. Ik ben Sai. Ik beschouw mijzelf niet verwant aan jou.'
Sathya ging naar het huis van de plaatselijke belastinginspecteur, Sri Anjaneyulu. Hij kwam geregeld bij deze man thuis en deze was Sathya zeer toegewijd. Hij zou hem zeker van dienst willen zijn. De tuin van zijn huis was groot en niet omgeven door een hek en daardoor zeer geschikt voor Sathya's doel. Met zijn toestemming ging Sathya op een rotsblok onder een banyanboom in zijn tuin zitten terwijl vrijwel de voltallige bevolking van Uravakonda toestroomde.
Hij begon met het zingen van een nieuwe, eerst kort geleden door hem geschreven bhajan waarin hij de mensen uitnodigde om zich over te geven aan de voeten van de goeroe. Zij moesten begrijpen dat Sathya speciaal naar de aarde was gekomen om hen te leiden naar God en de juiste weg naar God is de volledige overgave aan de goeroe. Het zingen van devotionele liederen is zeer geschikt om de weg vrij te maken naar overgave, op voorwaarde dat het voortkomt uit een diep verlangen naar God. Deze bhajan, die was geschreven in het Sanskriet, luidt als volgt:

Manasa bhajare guru charanam
Dustara bhava sagara taranam
Guru maharaj guru jai jai
Sai natha sadguru jai jai
Om namah Shivaya Om namah Shivaya Om namah Shivaya Shivaya namah Om
Arunachala Shiva Arunachala Shiva Arunachala Shiva Aruna Shiva Om
Omkaram Baba Omkaram Baba Omkaram Baba Om namo Baba (
4).


' Manasa Bhajare - gezongen door Swami '



Vereer met geheel je hart de lotusvoeten van de goeroe.
Dat is de boot, waarmee je de moeilijke overtocht over de oceaan van het leven kunt maken.
Glorie zij U, grote leraar. Glorie zij U, volmaakte leraar Sathya Sai.
Om. Ik buig vol overgave voor S'iva, de vernietiger van al het vergankelijke.
Zoals de eerste zonnestralen die boven de Arunachala-berg uitkomen het land verwarmen,
zo verwarmt U, S'iva, ons hart.
Baba, voor U zing ik de mantra Om. Vol overgave buig ik voor U, Baba.

In de jaren erna heeft Sai Baba nog honderden bhajans in het Sanskriet, Telugu, Kannada en Tamil geschreven en daarin komen zeer vele namen van God voor. Zijn huidige naam is slechts één van zijn namen en daarom niet belangrijker of onbelangrijker dan al die andere. Op dit moment was het evenwel van belang om deze naam aan de aanwezigen bekend te maken. In de bhajans die hij later schreef, gebruikte hij aanvankelijk zijn huidige naam niet, maar dat was niet naar de zin van de devotees. Zij wilden zijn huidige naam zingen. Omdat er in die tijd nog niemand was die dergelijke teksten kon schrijven en ze op muziek kon zetten, gaf Baba toe aan hun verlangen en maakte hij dergelijke bhajans over zichzelf. In later jaren kwamen er steeds meer devotees die konden componeren en schrijven en daarom is hij toen zelf gestopt met het maken van bhajans.

Vóór het rotsblok waarop Baba zat, lag nog een grote steen. Een fotograaf die een mooie foto wilde maken, vroeg hem of die steen daar weg mocht omdat deze de compositie van zijn opname zou verstoren. Baba weigerde dat en zei tegen hem: 'Als je wilt weten wie ik ben, maak dan een foto van mij.' Dat deed hij en toen hij het rolletje de volgende dag ontwikkelde, ontdekte hij iets merkwaardigs. Hij haastte zich naar de plaats van de opname om daar te ontdekken dat die steen die in de weg had gelegen, nog steeds dezelfde steen was. Maar op zijn foto was deze veranderd in een beeldje van Sai Baba van Shirdi.

Al deze verhalen gingen als een lopend vuurtje van dorp naar dorp en zo bereikten zij ook Puttaparthi. Tegen die tijd was er van de oorspronkelijke verhalen niet veel meer over. Sommigen zeiden dat Sathya vertrokken was naar Shirdi, anderen dat hij spoorloos verdwenen was en weer anderen beweerden zelfs dat hij dood was. Toen al deze geruchten en roddels zijn ouders bereikten, barstte zijn moeder in tranen uit. Zijn vader pakte echter wat spullen in een tas, sprak zijn echtgenote ferm toe en vervolgens vertrokken zij samen naar Uravakonda om zelf te ontdekken wat er nu werkelijk was gebeurd.
Op het busstation in Anantapur werden zij door iemand die daar op de bus naar Bukkapatnam stond te wachten, herkend en deze overhandigde Venkapa een brief van Seshama. Gehaast scheurde hij de brief open en las de inhoud. Al lezend klaarde zijn gezicht op. Hij wendde zich tot Easwaramma en zei: 'De jongen leeft! Hij is niet ziek en hij is nog steeds in Uravakonda.'
Toen gaf hij een kort verslag van hetgeen zijn oudste zoon had geschreven over wat er werkelijk gebeurd was. En hij eindigde met het voorlezen van de laatste zin van Seshama's brief: 'Ik heb Sathya verteld dat ik u heb geschreven en dat u moet beslissen over zijn toekomst.'

Toen zijn ouders bij het huis van Seshama aankwamen, stond daar een hele menigte. Iedereen probeerde binnen te komen om Sathya te zien of hem een bloemslinger om zijn hals te hangen. Zijn ouders moesten zich door de menigte dringen tot het moment waarop de mensen hen herkenden. Toen werd er ruim baan voor hen gemaakt en de mensen riepen: 'Mata pita ki jai!' (glorie zij u, moeder en vader), vrijwel onmiddellijk gevolgd door: 'Sai Baba ki jai!' (glorie zij u, Sai Baba).
Sathya zat op een stoel omgeven door brandende kamfer en wierook en met een grote berg bloemslingers naast zich. Seshama liep wanhopig heen en weer, bezoekers aansporend het huis te verlaten om zo plaats te maken voor anderen. Toen hij zijn ouders zag, zuchtte hij opgelucht. Hij betwijfelde of zijn broertje nog wel zoveel gezond verstand bezat dat hij hen zou herkennen en daarom vroeg hij hem: 'Weet je wie deze mensen zijn?' Het antwoord, dat hen zou schokken, luidde: 'Zij zijn maya.' Hij mocht de waarheid niet langer uit de weg gaan. De schepping is illusie, de droom van God. Alles wat vergankelijk is, is maya. Slechts God is eeuwig. De mensen denken dat zij het lichaam zijn, maar het lichaam is slechts het voertuig van de ziel. Als gevolg van hun denkwijze zoeken zij vreugde in de wereld door middel van hun zintuigen, maar de wereld kan geen werkelijke vreugde schenken. Eeuwige, onvergankelijke vreugde kan slechts God schenken. Men moet zich daarom losmaken van alle verlangens naar aardse zaken en de geest richten op God. Sai Baba is God, maar alle anderen zijn ook God. Het enige verschil is, dat hij het weet en de anderen nog niet. Met weten wordt hier niet verstandelijk weten bedoeld, maar innerlijk ervaren. Baba ervaart de gehele schepping als één.
Met het woord 'maya' maakte hij zich los van alle familiebanden. Zijn ouders en alle anderen moesten begrijpen en aanvaarden dat hij niet gebonden was door de banden van het bloed. Er was slechts één band tussen hem en de mensen en dat was de band van het atma.
Zijn vader toonde begrip, maar zijn moeder kon het nog niet accepteren. Gevoelsmatig was hij nog steeds haar kleine Sathya, die zij moest helpen en beschermen, die zij op haar schoot nam en wiens haar zij borstelde. Afwisselend werd zij boos en huilde zij. Zij smeekte: 'Sathya, zeg iets tegen je moeder!' Maar deze kon niet meer terug en vroeg haar dus: 'Wie behoort wie toe?' En hij vervolgde: 'Alles is maya, alles is maya.' Juist toen hij had besloten om weer naar de tuin van de belastinginspecteur te gaan, kwamen er mensen naar hem toe die hem vertelden dat zijn moeder in de keuken bezig was een maaltijd voor hem te bereiden. Toen Sathya haar zei dat hij zou wachten tot zij gereed was, deed dit haar zichtbaar goed. Nu kon zij weer iets doen voor haar kind. Vol enthousiasme begon zij nog veel meer gerechten te bereiden. Toen zij klaar was, ging Sathya op een mat op de grond zitten en zij gaf hem een bord vol sangti, pulusu, kura, chutney en andere heerlijkheden. Hij begon niet direct te eten, maar veegde alle voedsel bij elkaar en kneedde er enkele ballen van terwijl hij zei: 'Maya, maya.' Vervolgens gaf hij zijn moeder de eerste bal voedsel en stak zijn rechterhand uit. Zij wist dat dit een vedisch ritueel was en zij wist dat zij hem toestemming gaf om het spirituele pad te gaan volgen, wanneer zij het voedsel in zijn hand zou leggen. Enigszins aarzelend legde zij de bal erin en Sathya at ervan terwijl hij mompelde: 'Maya is verdwenen; maya is weg.' De twee andere ballen at hij eveneens op zonder enige emotie te tonen. Dit was symbolisch de laatste maaltijd die Easwaramma voor haar zoon had bereid. Nu begon ook zij te aanvaarden dat de familiebanden niet meer bestonden. Vanaf dat moment was hij nog slechts gehecht aan allen die hem aanriepen, onder welke naam dan ook. Hij is Rama, hij is Krishna, hij is Boeddha, Nanaka, Mahavira, Zoroaster en Jezus. Hij luistert naar alle namen en hij helpt ieder die oprecht hulp vraagt. God is één en één alleen.

Die avond zat hij weer op het rotsblok in de tuin van Anjaneyulu, waar hij zijn devotees urenlang voorging bij het zingen van bhajans. Zijn moeder bleef de hele avond in zijn buurt, piekerend over de toekomst.
In gedachten zag zij hem al blootsvoets door de heuvels en de wouden trekken, etend wat de mensen hem gaven en slapend in grotten. Zij zag hem door het Himalaya-gebergte trekken, levend van wortels en bladeren, zoals zoveel andere sadhu's (mensen die door de bevolking als heiligen worden beschouwd) deden. En zij zag hem op oudere leeftijd, mager, naakt en eenzaam, maar met in zijn ogen het vuur van de geestelijke verlichting. En zij besloot dat dat niet de weg was die zij wenste voor haar zoon. Zij zou hem vragen met haar terug te keren naar Puttaparthi.
Venkapa zag hier niet zoveel in. Het leek hem het beste, de zaken maar even op hun beloop te laten. Maar Seshama was enthousiast en beloofde haar zo goed mogelijk te helpen. Toen de meeste mensen vertrokken waren, kwamen zijn moeder en broer naar hem toe.
'Sathya,' zei zijn moeder, 'wij zijn in maya, wij zijn maya, maar jij bent vrij van maya. Wij zullen ons daar niet mee bemoeien. Wij zullen niet proberen je op andere gedachten te brengen. Jij kunt zijn wat je ook maar wilt. Maar, Sathya, niet in het Himalaya-gebergte, niet in grotten en in de heuvels, ver weg van ons. Beloof me dat je in Puttaparthi zult blijven. Laat je devotees daar komen. Wij zullen hen hartelijk verwelkomen en hen vriendelijk behandelen.' Hij antwoordde: 'Ik heb Puttaparthi gekozen als mijn verblijfplaats. Deze gunst is niet aan u verleend, maar aan het dorp, aan de wereld. Ik zal hier donderdag vertrekken en naar Puttaparthi gaan.' Zijn moeder was sprakeloos van vreugde. Er viel een pak van haar hart. Zij zou voor hem kunnen blijven zorgen, voorzover het eten en drinken betrof althans. Haar zoon zou niet behoeven te bedelen. En zijzelf, de andere familieleden en Subbamma zouden getuige kunnen zijn van zijn toekomstige glorie, hun leven lang. Het nieuws van zijn aanstaande vertrek ging als een lopend vuurtje door de stad. Drommen mensen kwamen naar de tuin van Anjaneyulu om hem nog eenmaal te zien of te spreken. Hij zong bhajans met de aanwezigen en gaf vibhuti aan de leraren van zijn school.

Op donderdag trok in alle vroegte een lange processie van Uravakonda in de richting van Puttaparthi. Sai Baba zat op een versierde wagen, getrokken door fraai opgetuigde ossen. Zijn broers Seshama en Janakiram liepen voorop, gevolgd door een muziekkorps. Zijn ouders, zussen en schoonzus liepen mee in de menigte. Bij het verlaten van de buitenwijken van de stad vroeg Seshama de mensen vriendelijk om terug te keren naar huis, maar aan die oproep gaven slechts weinigen gehoor. De meesten gingen met karren en bussen helemaal mee naar Puttaparthi. Onderweg kwamen zij langs of in de buurt van Dharmavaram, Penukonda, Gorantla, Mudigubba en Bukkapatnam en ook uit deze steden en dorpen sloten zich talloze nieuwsgierigen aan bij de stoet.
Wie er niet mee gingen, waren Sathya's klasgenootjes die links en rechts van hem in de schoolbank zaten. Tijdens zijn zogenaamde ziekte waren zij geregeld naar het huis van Seshama gekomen om te vragen hoe het met hun medeleerling ging. Zij maakten zich zeer bezorgd, want zij waren sterk aan hem gehecht. Toen zij nu zagen dat hij het dorp voorgoed verliet, was dat voor hen te veel. De een raakte buiten zinnen, sprong in een put en verdronk. 'Ik kan niet leven zonder Raju,' waren zijn laatste woorden. De ander riep voortdurend: 'Raju, Raju!' en weigerde te eten en te drinken. Hij stierf na korte tijd.

Toen de stoet was aangekomen in Puttaparthi ging het richting huize Karnam. Subbamma - inmiddels weduwe - zou hen zeker welkom heten in haar ruime huis.
Later die dag materialiseerde Baba in het bijzijn van velen een vrucht die niemand van de aanwezigen kende. Een van zijn tantes vroeg: 'Wat is dat voor een soort vrucht?' 'Deze vrucht komt uit Shirdi,' antwoordde hij en hij vervolgde: 'Zullen we hem in partjes snijden en vanavond na het bhajan zingen uitdelen?' 'Maar Sathya, dan krijgt iedereen maar een heel klein stukje. Om er echt van te kunnen genieten, zou iedereen toch minstens een hele vrucht moeten krijgen.' Hier kon Baba het mee eens zijn en daarom vroeg hij haar: 'Breng mij eens een grote mand met een deksel.' Toen zij de lege mand voor hem neerzette, tikte hij op het deksel en opende hem. Iedereen zag dat de mand nu vol vruchten zat. Die avond bleken er bij het zingen zo'n honderd devotees aanwezig te zijn en zijn tante vreesde alweer dat zij geen hele vrucht zou krijgen. De mand was dan wel vol, maar er konden er zeker niet meer in zitten dan dertig of veertig. Maar na het zingen gaf Baba zonder problemen een hele vrucht aan ieder van de aanwezigen. Zijn tante genoot van de heerlijke, zoete vrucht, evenals alle anderen.

Die avond bleef Sai Baba niet bij Subbamma, maar ging hij weer met zijn ouders mee naar hun eigen huis. Dit betekende zoveel voor zijn moeder dat hij dat niet wilde weigeren. Ook Subbamma begreep dit. Toch zou dit niet lang kunnen duren. Hun huis was klein en overvol. Bovendien had zijn moeder in die tijd haar handen vol aan haar zoontje Janakiram. Deze had last van bronchitis en zijn moeder vreesde voor tbc.
'Moeder,' zei Baba al spoedig, 'zou het niet beter zijn wanneer ik elders ging wonen? Subba en Venkamma hebben gezegd dat ik bij hen kan komen.'
'Maar dat is toch helemaal niet nodig, Sathya. Het gaat zó toch goed?'
'Maar moeder, u heeft al uw tijd nodig voor het gezinsleven en speciaal voor de verzorging van Janakiram. U probeert mij te betrekken bij alle familie-aangelegenheden en dat is niet wat ik wil. Ik behoor u en ons gezin niet alleen toe. Ik behoor toe aan allen die mij nodig hebben.'
Zij praatten nog enige tijd verder, maar tenslotte zei zij berustend: 'Goed, jongen. Ik zal je missen, maar ik begrijp het. Je zuster Venkamma en haar echtgenoot zullen je graag opnemen in hun huis. En voor je vader zal het ook beter zijn. Hij is natuurlijk veel in de winkel en hij is veel op reis naar de omliggende dorpen en steden, maar als hij thuis is, heeft hij behoefte aan rust. En die krijgt hij nu nauwelijks met al die bezoekers de hele dag door.'
Zijn verblijf bij Venkamma was van korte duur. Het bleek toch een probleem te zijn wanneer allemaal vreemden voortdurend in en uit liepen en zijn zuster en haar echtgenoot wilden dat hij zich meer aan hun regels zou houden. Subbamma, die dit vernam, bood hem aan bij haar te komen wonen.
En zo trok Sai Baba in 1941 in bij Subbamma om tot 1944 bij haar te blijven.
In die periode heeft zij - meestal bijgestaan door Kamalamma, de tweede vrouw van de inmiddels overleden Karnam - duizenden devotees te eten gegeven zonder één klacht. Zij maakte altijd heel veel eten klaar, maar soms arriveerde er onverwacht een zo grote groep mensen dat er toch niet voldoende bleek te zijn. Wanneer zij dat tegen Baba zei, ging deze naar de keuken, sloeg twee kokosnoten tegen elkaar kapot en sprenkelde de kokosmelk over de vrijwel lege pannen. Vervolgens kon Subbamma weer verdergaan met het uitdelen van voedsel, want de pannen waren dan weer tot de rand gevuld.

Baba was meestal beschikbaar voor de bezoekers, maar zo nu en dan trok hij zich terug in de heuvels die het dorp omringden. Zodra Subbamma en de anderen ontdekten dat hij was verdwenen, startten zij een grootscheepse zoekactie. Meestal vonden zij hem al snel, gezeten op een rots en uitkijkend over de vallei. Hij ging dan weer gewillig met hen mee terug.
Maar ook als zij hem niet zochten, kwam hij na korte tijd weer terug. Het was dus eigenlijk helemaal niet nodig om hem te gaan zoeken, maar zij konden dat gewoon niet laten. Soms maakte Baba er daarom een spelletje van.
Op zekere avond was hij samen met zo'n twintig devotees onderweg naar Dharmavaram voor een kort bezoek. De meesten zaten op de ossenkarren, maar Baba zelf liep gedurende enige tijd achter de wagens samen met een groepje jongeren. Toen er even niemand op hem lette, verdween hij uit de groep en rende naar voren. Toen de eerste ossenwagen bij hem aankwam, was Baba verdwenen, maar stond er een zestienjarig meisje langs de kant van de weg, haar gezicht grotendeels verborgen achter een omslagdoek. Zij smeekte de inzittenden om een lift. Haar voeten deden pijn van het lopen en zij moest naar Dharmavaram, waar haar echtgenoot in het ziekenhuis was opgenomen. Zij zuchtte en weende en de vrouwen kregen medelijden met haar en hielpen haar in de wagen. Na enkele kilometers werd het bericht naar voren doorgegeven dat Baba verdwenen was en alle wagens stopten. Iedereen stapte uit en ging zoeken. Tenslotte vonden zij hem vlakbij de voorste wagen en enkele van de oudere mannen berispten hem omdat hij kennelijk verstoppertje aan het spelen was op een wel heel ongelegen moment. De reis werd voortgezet, maar toen kwamen de vrouwen uit de voorste wagen tot de ontdekking dat het meisje verdwenen was. Was zij misschien, bezorgd om het lot van haar echtgenoot, alleen verder gegaan toen de wagens stopten om Baba te zoeken? Enkele jongemannen renden de weg af om haar te zoeken, maar zij kwamen onverrichterzake terug. Toen kwam iemand op het idee om Sai Baba te vragen waar zij gebleven was en toen kon hij niet langer geheim houden dat hij het meisje was geweest!

Ook het huis van Subbamma werd op den duur te klein voor de voortdurende stroom bezoekers, die kwamen voor hulp bij ziekte en voor geestelijk onderricht.
Een sannyasin (iemand die zich volledig onthecht heeft van wereldse zaken) uit de dichtbevolkte stad Kothacheruvu, zo'n acht kilometer van Puttaparthi gelegen, kwam dit ter ore en hij sprak er Venkapa en Kondama over aan. Hij woonde in een huisje op een heuvel, dat uitkeek over een groot kunstmatig meer dat ontstaan was door een afdamming van de Chitravati. Hij was bereid de jonge Baba bij zich op te nemen als zijn pupil en opvolger. Zijn huis lag gunstig ten opzichte van vele doorgaande wegen en dus zouden de mensen hem gemakkelijk kunnen bereiken. Venkapa leek het wel wat, maar Easwaramma was fel tegen. Hier was weer iemand die haar kind bij haar wilde weghalen. Zij had er dan wel mee ingestemd dat hij niet meer in haar huis woonde, maar zij wilde beslist dat hij in Puttaparthi zou blijven. Nu wilde Subbamma dat ook graag en aangezien Sai Baba zelf ook niet van plan was het dorp te verlaten, ging Kothacheruvu niet door.
Teneinde anderen verder vóór te zijn, bood Subbamma Baba een stuk land aan de oever van de Chitravati aan, vlak naast de Gopalaswami-tempel. Zij deed daar verder toch niets mee en daarop zou een grote hal kunnen worden neergezet om de stroom bezoekers onder te brengen. Net als zij nu deed in haar eigen huis was zij bereid daar eten te koken voor de bezoekers die van ver kwamen. Ofschoon zij inmiddels al een dagje ouder werd, heeft zij dit nog enige tijd met groot enthousiasme gedaan.

De bezoekers, die hem aanvankelijk vaak Bala Sai noemden, noemden hem nu meestal Sathya Sai Baba. Bala betekent 'jong' en de naam Bala Sai had dus betrekking op zijn leeftijd. De andere naam ging men vooral gebruiken om hem te onderscheiden van zijn vorige belichaming, die bekend is geworden onder de naam Shirdi Sai Baba. Sathya, zijn vroegere roepnaam, betekent 'waarheid', sai betekent 'goddelijke moeder' en baba betekent 'vader'. De naam duidt dus aan dat hij de goddelijke moeder en vader is en zoals hij zelf zegt: 'Zoals de moeder zal ik teder en zacht zijn en je geluk schenken en zoals de vader straf en kritiseer ik je wanneer dat nodig is, en door middel van deze methoden voer ik je naar een hoog niveau.' Wanneer je Baba wilt volgen, zul je je volledig moeten inzetten. Met minder is hij niet tevreden. Hij verwacht niet, dat je volmaakt bént, maar hij verwacht wel, dat je ernaar streeft om volmaakt te wórden.
Zijn kleding bestond nu meestal uit een dhoti, die hij echter niet in de vorm van een broek knoopte, maar tot op zijn voeten liet vallen, en een shirt. Dat shirt werd na enige tijd vervangen door een kafni, een lang gewaad dat tot de grond reikt en dat in zijn geval toen meestal rood was en tegenwoordig meestal oranje van kleur is. Deze kafni lijkt op de kafni die hij in zijn vorige belichaming als Shirdi Sai Baba droeg. De opvallende kleur was op verzoek van de devotees. Zo konden zij hem reeds van verre zien aankomen en zo konden zij hem ook eenvoudig ontdekken in een grote menigte. Zijn krullende haar droeg hij aanvankelijk tamelijk kort, maar in de loop der jaren liet hij het steeds meer groeien. Een tijdlang droeg hij het met een scheiding. Zijn latere afrokapsel zonder scheiding leverde vooral in het begin nogal eens commentaar op. Werd dat te erg, dan zei hij zoiets als: 'Ik houd er zo'n uitbundig kapsel op na, opdat bepaalde ongewenste elementen mij zullen houden voor een rowdy' - tegenwoordig zouden wij zeggen 'hippie' - en daarom op afstand zullen blijven!
'


 

 

  |  

 
 
 


 
 


VAHINI'S
INHOUD
BABABOOKS