9. Mijn
geliefde broeder
HET
LEVEN VAN SATHYA SAI BABA
Langzamerhand
werd de tempel te klein voor
alle bezoekers. Het was nu 1947
en Sai Baba was twintig jaar
oud. Hij vertelde de devotees
dat er over enkele jaren een
grote ashram zou zijn, die zou
worden bezocht door miljoenen
mensen. De meesten dachten dat
dit grootspraak was, maar
enkelen begonnen met het
aankopen van grote stukken land
die Baba had aangewezen.
Toen zijn moeder hoorde dat hij
een nieuwe tempel wilde bouwen
op wel bijna een halve kilometer
afstand van de huidige, sloeg de
angst haar om het hart. Was hij
weer bezig om zich van haar te
verwijderen? Zij verzamelde alle
argumenten tegen dit project die
zij kon bedenken en snelde naar
de tempel om hem te spreken.
'Swami, wat hoor ik nu? Ze
zeggen dat je een nieuwe mandir
gaat bouwen op die heuvel daar.
Hoe kun je nu naar een plek gaan
die zo ver van het dorp af ligt,
een gebied dat midden in de
jungle ligt en vol met slangen
en schorpioenen zit? Hoe kunnen
oude en zieke mensen en moeders
met kleine kinderen dan bij je
komen?' Na nog een hele reeks
van dergelijke argumenten
vervolgde zij: 'Deze mandir is
voldoende voor jou. Je kunt
beter een klein gebouw hebben
vol mensen, dan een groot gebouw
dat half leeg is!' Baba liet
haar rustig uitspreken en pas
toen zij zei: 'Geef antwoord!
Zeg in ieder geval iets!' vroeg
hij vriendelijk: 'Waarom maak
je je druk om wat de mensen
zeggen? Wanneer ik naar die
plek ga, zullen er geen jungle
en geen slangen zijn. Er
zullen iedere dag honderden
pelgrims toestromen en die
plek zal een Shirdi worden,
een Tirupati en een Kashi.'
Hierop had zij geen weerwoord,
maar tevreden was zij niet en
daarom wendde zij zich tot
Seshama. Zij vroeg hem zich in
te spannen om zijn broer ervan
te overtuigen dat hij niet moest
verhuizen.
Nu was Seshama er nog steeds
niet in geslaagd Baba's ware
aard te bevatten. Zijn
waarachtige broederliefde was er
de oorzaak van dat hij met
toenemende ontsteltenis keek
naar de lange colonne auto's die
iedere dag weer langs de oever
van de Chitravati naar het dorp
kwam. Nog erger vond hij het dat
men de eenvoudige dorpsjongen,
die zijn broer volgens hem toch
was, geregeld meenam naar de
steden achter de horizon, steden
vol verlokkingen en valstrikken.
Toen zijn moeder hem vroeg om er
bij zijn broer op aan te dringen
geen grotere tempel te gaan
bouwen en er vervolgens ook nog
enkele krantenartikelen
verschenen waarin allerlei
onjuistheden over Baba werden
verteld, was voor hem de maat
vol. Hij pakte pen en papier en
schreef zijn broer een brief
waarin hij hem waarschuwde voor
de gevolgen van roem en de
afgunst van de mensen en waarin
hij vertelde over de lessen die
hij zelf reeds had geleerd in
het leven.
Op 25 mei 1947
schreef Sai Baba Seshama een
brief terug, die eigenlijk
niet alleen voor hem bestemd
was, maar voor alle mensen. In
die brief onthulde hij een
klein gedeelte van zijn ware
aard en sprak hij over zijn
taak op aarde.
Aan allen
die mij toegewijd zijn.
Mijn
geliefde broeder!
Ik
heb je brief ontvangen. Ik
proef in deze brief jouw
voortdurende toewijding en
genegenheid, maar ik hoor
er ook een ondertoon in
van twijfel en
bezorgdheid. Neem van mij
aan dat het onmogelijk is
het hart te peilen en het
karakter te doorgronden
van jnani's (zij die God
zien in alles), yogi's,
asceten, heiligen, wijzen
en dergelijke. De mensen
zijn begiftigd met een
verscheidenheid aan
kenmerken en denkwijzen;
vandaar dat ieder oordeelt
vanuit zijn eigen
gezichtspunt en spreekt en
redeneert in het licht van
zijn eigen karakter. Wij
zullen echter trouw moeten
blijven aan onze eigen
weg, onze eigen wijsheid
en onze eigen beslissing,
zonder beïnvloed te worden
door algemene waardering.
Zoals het spreekwoord
zegt: alleen de boom vol
vruchten wordt door
voorbijgangers met een
regen van stenen bekogeld.
De goeden prikkelen altijd
de slechten tot laster; de
slechten wekken altijd de
spot op bij de goeden. Zo
is deze wereld. Men zou
verbaasd moeten zijn
wanneer zulke dingen niet
gebeuren.
Men moet de mensen ook
eerder beklagen dan
veroordelen. Zij begrijpen
het niet. Zij hebben het
geduld niet om op de
juiste wijze te oordelen.
Zij worden te zeer in
beslag genomen door
begeerte, woede en
eigendunk om de zaken
helder te zien en volledig
te begrijpen. Daarom
schrijven zij allerlei
dingen. Indien zij het
begrepen, zouden zij niet
op zo'n manier praten of
schrijven. Ook wij zouden
geen enkele waarde moeten
hechten aan en ons niets
moeten aantrekken van
dergelijke artikelen,
zoals jij schijnt te doen.
Er komt een dag dat de
waarheid beslist zal
zegevieren. Onwaarheid kan
nooit winnen. Onwaarheid
mag de waarheid lijken te
overwinnen, maar haar
overwinning zal verbleken
en de waarheid zal
zichzelf vestigen.
Het is niet de gewoonte
van de groten om zich op
te blazen wanneer de
mensen hen vereren en om
in elkaar te krimpen
wanneer de mensen hen
beschimpen. In feite is er
geen heilige tekst waarin
regels zijn vastgelegd om
het leven van de groten te
reglementeren door voor te
schrijven welke gewoonten
en denkwijzen zij moeten
aanvaarden. Zij kennen
zelf de weg die zij moeten
gaan. Hun wijsheid
reguleert hun daden en
maakt deze heilig.
Zelfvertrouwen en heilzame
activiteiten, dat zijn hun
twee speciale kenmerken.
Zij kunnen zich ook
bezighouden met het
bevorderen van het welzijn
van devotees en hen laten
delen in de vruchten van
hun werken. Waarom zou jij
je laten beïnvloeden door
twijfels en zorgen zolang
deze zaken mij betreffen?
Per slot van rekening
beroeren de loftuitingen
en de afkeuring van het
volk het atma (ziel), de
realiteit, niet; zij
kunnen slechts het lichaam
aantasten.
Ik heb een 'taak',
namelijk het opvoeden van
de gehele mensheid en
ervoor zorgen dat allen
een leven vol ananda
(gelukzaligheid) zullen
hebben. De 'gelofte' die
ik heb gedaan, houdt in
allen die van het rechte
pad zijn afgedwaald, weer
naar het goede terug te
leiden en hen te redden.
Ik ben gebonden aan een
'werk' dat mij lief is,
namelijk het wegnemen van
de noden van de armen en
hun te schenken wat zij
nodig hebben. Ik heb een
'reden om trots te zijn',
want ik red allen die mij
oprecht vereren en
aanbidden. Ik heb mijn
definitie van 'devotie'.
Ik verwacht dat degenen
die mij toegewijd zijn,
vreugde en verdriet, winst
en verlies met
onveranderlijke
standvastigheid zullen
verwelkomen. Dit betekent
dat ik degenen die zich
aan mij vasthouden, nooit
zal opgeven. Wanneer ik
aldus bezig ben met mijn
heilzame taak, hoe kan
mijn naam dan ooit worden
besmeurd, zoals jij
vreest? Ik zou je willen
aanraden geen acht te
slaan op dergelijke
onzinnige praatjes.
Mahatma's (grote zielen)
hebben hun grootheid niet
te danken aan iemand die
hen zo noemt; zij worden
niet onbelangrijk wanneer
iemand hen onbelangrijk
noemt. Alleen
minderwaardige mensen die
zwelgen in opium en ganja
(een met opium
vergelijkbaar verdovend
middel), maar beweren
onovertroffen yogi's te
zijn, alleen zij die
teksten uit de heilige
geschriften citeren om hun
gulzigheid en trots te
rechtvaardigen, alleen
droge geleerden die zich
verkneukelen in hun
spitsvondigheden en hun
bedrevenheid in het
argumenteren, worden
geraakt door loftuitingen
of afkeuring.
Je hebt vast wel
levensgeschiedenissen van
heiligen en goddelijke
personen gelezen. In die
boeken heb je zeker
gelezen over nog gemenere
leugens en
weerzinwekkender
beschuldigingen die tegen
hen geuit zijn. Dit is het
lot van Mahatma's, overal,
te allen tijde. Waarom
trek jij je deze dingen
dan zo erg aan? Heb je
niet gehoord van honden
die janken naar de
sterren? Hoelang houden ze
dit vol? Authenticiteit
zal spoedig zegevieren.
Ik zal mijn missie noch
mijn besluit opgeven. Ik
weet dat ik ze ten uitvoer
zal brengen. Ik aanvaard
de eer en oneer, de roem
en de afkeuring die het
gevolg kunnen zijn, met
dezelfde gelijkmoedigheid.
Innerlijk ben ik
onaangedaan. Ik acteer
slechts in de uiterlijke
wereld. Ik spreek en trek
rond ten dienste van de
uiterlijke wereld en om
mijn komst aan de mensen
te verkondigen; verder heb
ik zelfs met deze zaken
niets te maken.
Ik ben aan geen enkele
plaats gebonden; ik hecht
aan geen enkele naam. Ik
ken geen 'mijn' of 'dijn'.
Ik antwoord, welke naam je
ook gebruikt. Ik ga
waarheen ik maar gevoerd
word. Dit is mijn
allereerste gelofte. Ik
heb dit tot dusver aan
niemand onthuld. Voor mij
is de wereld iets verafs,
iets terzijde. Mijn doen
en laten geschiedt
uitsluitend voor het heil
der mensheid. Niemand kan
mijn glorie bevatten, wie
hij ook is, welke methode
van onderzoek hij ook
gebruikt, hoelang hij zijn
pogingen ook voortzet.
Je kunt de volle glorie
zelf aanschouwen in de
komende jaren. Devotees
moeten geduldig en
volhardend zijn. Ik ben
niet bezorgd noch ben ik
ongerust over het feit dat
deze zaken bekend zullen
worden gemaakt. Ik heb er
geen behoefte aan deze
woorden neer te schrijven.
Ik heb ze geschreven omdat
ik voelde dat het je pijn
zal doen als ik niet zou
antwoorden.
Aldus, je Baba.
Seshama en
Easwaramma waren sprakeloos na
het lezen van deze brief. Over
hun bezwaren tegen Baba's
plannen om een grotere tempel
te gaan bouwen, spraken zij
niet meer [zie ook Sathyam
Sivam Sundaram - Resume -
(1926 - 1961)].
Baba had
medelijden met zijn moeder,
die verbijsterd was door alle
ontwikkelingen. Wanneer zij
zag dat haar zoon allerlei
maatschappelijk belangrijke
personen raad gaf, dacht zij
met schrik aan de beperkte
schoolopleiding die hij had
genoten. Zij had geen idee van
de vermogens die een Avatar
bezit. Zij was tot nu toe
nauwelijks weg geweest van het
platteland en uit Puttaparthi
en daarom besloot Baba dat het
goed zou zijn wanneer zij eens
een klein stukje van de wereld
zou zien. Dat zou haar blik
verruimen en dan zou zij niet
meer zo snel in paniek raken.
Toen hij met een groepje
devotees een rondreis in de
omgeving zou gaan maken,
overreedde hij haar om mee te
gaan. Zij gingen eerst met de
auto naar Madras, waar
Easwaramma voor het eerst van
haar leven de zee zag. Bij het
zien van die oneindige
watervlakte met de golven die
zonder onderbreking op het
strand sloegen, zwol haar hart
op en zij riep uit dat hierin
de goddelijke majesteit werd
weerspiegeld. Daarna reden zij
naar Mysore, waar zij de
dierentuin bezochten en waar
Easwaramma leeuwen en tijgers,
slangen en pauwen en zelfs
giraffes en kangoeroes zag.
Zij gingen naar Ootacamund in
de Nilgiri-heuvels, bekend als
de Blauwe Bergen van Tamil
Nadu. Onderweg bezochten zij
schitterende tempels en
heilige rivieren.
Vóór Baba en de devotees
terugkeerden naar Puttaparthi
bezochten zij tenslotte
Bangalore met zijn drukke
bazaars en zijn statige lanen
omzoomd met eeuwenoude bomen.
Easwaramma genoot van alles
wat zij zag, maar vooral
genoot zij van de voortdurende
aandacht die Baba haar schonk.
De volledige overstap van
moeder naar devotee was voor
haar niet eenvoudig en zou nog
lang duren. Zij wist dat hij
God was en toch stond zij er
nog steeds op geregeld een
ritueel uit te voeren om het
boze oog van hem af te wenden.
Zijn protest mocht niet baten.
Zij zwaaide met een kokosnoot
om hem heen om het kwaad
ernaar toe te trekken. Daarna
gooide zij de kokosnoot kapot,
daarmee symbolisch het kwaad
vernietigend.
Geleidelijk
ging Sai Baba vaker op reis.
Velen die zijn hulp nodig
hadden, waren niet in staat om
naar Puttaparthi te komen en
dus moest hij wel naar hen
toegaan. Hadden de armen, de
zieken en de bejaarden niet
evenveel recht op goddelijke
hulp als de rijken, de
gezonden en de jongeren? En
iedereen die hij bezocht,
vroeg hem om wat langer te
blijven opdat zij hun
familieleden, vrienden, buren
en zelfs hun vijanden konden
uitnodigen om kennis te maken
met de bron van vreugde die
zij hadden ontdekt. Zijn
moeder zou hem nu het liefste
op iedere reis vergezellen,
maar dat was onmogelijk. Vaak
was zij thuis nodig.
Grootvader Kondama werd erg
oud en had soms hulp nodig.
Verder was de echtgenoot van
Baba's zuster Parvathamma
onverwacht overleden en zij
was achtergebleven met drie
kinderen, een meisje en twee
jongens, waarvan er een
doofstom was. Ook daar ging
zij dus helpen. En dan was er
nog Baba's jongste broer
Janakiram. Hij had nog steeds
problemen met zijn longen en
moest daarvoor zo nu en dan in
het ziekenhuis worden
opgenomen.
Toen Baba op
een keer een bezoek bracht aan
Bangalore werd hij ziek.
Ondanks zijn geruststellende
woorden dat het allemaal wel
meeviel, lieten zijn gastheer
Raja Setty en diens vrouw
Sakamma een dokter komen. Toen
die niets kon vinden, lieten
zij een andere dokter komen,
die ook niets kon vinden.
'Het gaat hier om een ziekte
die ik zelf op mij heb
genomen,' legde Baba uit. 'Ook
Rama en Shirdi Baba hebben een
periode gehad in hun
tienerjaren waarin zij een
afkeer hadden van voedsel en
vrolijkheid. Deze ziekte is
voor mij noodzakelijk.' De
aanwezige devotees waren
echter zo bezorgd dat Baba
tenslotte toch nog maar een
tipje van de sluier oplichtte.
'Ik bevind mij momenteel in
een proces waarin ik mijn
lichaam langzaam omvorm,
verander, opdat het sterk
genoeg zal zijn om de
goddelijke energie die in mij
actief wordt, te bevatten.
Deze energie is nodig om mijn
taak als Avatar in volle
omvang te kunnen beginnen. De
eerste zestien jaren heb ik
mij voornamelijk beziggehouden
met lila (goddelijk
spel, wonderen). Tot mijn
35ste zal ik veel wonderen
blijven doen om de mensen
duidelijk te maken wie ik ben.
Daarnaast zal ik langzaam maar
zeker meer nadruk gaan leggen
op de goddelijke leringen en
na mijn 45ste zal het vooral
gaan om de leringen.'
Dit bleek voldoende uitleg.
Weliswaar konden de devotees
de volledige betekenis van
zijn woorden niet begrijpen,
maar zij begrepen wel, dat
verder vragen geen zin had en
dat zij zich niet over hem
bezorgd behoefden te maken.
Een van de
reizen die Sai Baba in die
tijd maakte, bracht hem naar
Kuppam en vandaar naar Karur
en Trichinopoly. Overal werd
hij met groot enthousiasme
ontvangen en overal hield hij
toespraken. In Trichinopoly
werd de stoet van auto's
voorafgegaan door een prachtig
opgetuigde olifant en een
groep devotees die vedische
mantra's (heilige
woorden uit de veda's)
reciteerden. Terwijl zij door
de straten van de stad reden,
liep er plotseling een kleine
jongen de weg op en ondanks de
geringe snelheid reed een van
de auto's over hem heen.
Voorzichtig droeg iemand het
ernstig gewonde kind naar de
veranda van een nabijgelegen
huis. Al snel stond er een
hele menigte om hem heen en
even later arriveerde ook de
politie. Ondertussen was Baba
door de menigte naar voren
gelopen. Hij boog zich over de
jongen heen en raakte hem aan.
Onmiddellijk stopte het
bloeden en ging hij rechtop
zitten, verwonderd om zich
heen kijkend. Om Baba heen
klonken zuchten van opluchting
en kreten van bewondering. En
toen enkele politieagenten
zich een weg hadden gebaand
naar Baba toe, rende een
gezonde jongen rond die tegen
iedereen die het maar horen
wilde, vertelde dat een
aanraking van Sai Baba hem had
genezen.
De dag na dit voorval was er
een grote bijeenkomst in de
buurt van Trichinopoly. Er
werden toespraken gehouden en
natuurlijk kwam daarbij
herhaaldelijk de gebeurtenis
van de vorige dag ter sprake.
Eén van de aanwezigen in de
zaal dacht dat het allemaal
wel wat overdreven zou zijn en
geloofde beslist niet dat Baba
was wie hij zei dat hij was.
Tijdens zijn toespraak liet
Baba daarom een doofstomme
jongen - die 'toevallig' naast
de twijfelaar stond - naar het
podium komen. Baba zette hem
voor de microfoon en vroeg: 'Hoe
heet je?' En duizenden
toehoorders hoorden luid en
duidelijk zijn antwoord:
'Venkatanarayanan.' De
twijfelaar werd rood en boog
vervolgens beschaamd zijn
hoofd. De volgende ochtend was
de straat waar Baba logeerde
van het begin tot het eind
volgepakt met doofstommen!
Baba moest het huis verlaten
via een zij-ingang.
Het lag niet op zijn weg om
hen allen te genezen. Ieder
moet zijn karma
(gevolgen van handelingen in
vorige levens) uitwerken.
Karma is de oorzaak van je
geboorte. Voor de meeste
mensen zou het geen oplossing
zijn wanneer God hun karma in
één klap van hen zou wegnemen.
Zij zouden onmiddellijk
dezelfde fouten maken als in
vorige levens en dan zouden
zij toch weer terug moeten
komen op aarde om de les
alsnog te leren. Lichamelijk
lijden, onvervulde aardse
verlangens, zorgen en
problemen zijn geen straf van
God. Zij zijn de middelen
waarmee God de mens naar zich
toetrekt. Over dit onderwerp
zei Baba eens: 'Denk je dat
ik je met pijn zou
confronteren als er geen
reden voor zou zijn? Open je
hart voor pijn zoals je nu
doet voor genot, want het is
mijn wil, door mij
bewerkstelligd voor jouw
bestwil. Verwelkom haar als
een uitdaging.'
Sai Baba
ontmoette de raja van
Venkatagiri en diens oudste
zoon voor het eerst in 1949.
Venkatagiri was tot de
onafhankelijkheid van India
een koninkrijkje geweest zoals
er in het oude India zovele
waren. Toen Baba de raja voor
het eerst ontmoette, woonde
hij met zijn twee zonen in
zijn paleis, dat stond op het
uitgestrekte landgoed
Venkatagiri ten noorden van
Madras. De raja zelf en zijn
oudste zoon gaven zich vrijwel
onmiddellijk aan Baba over.
Tegenwoordig wordt er nogal
eens gezegd dat Sai Baba
alleen aandacht zou hebben
voor de rijken en machtigen.
Hierover zei Baba eens: 'Indien
de indruk wordt gewekt dat
ik een voorliefde heb voor
machtigen en rijken, dan is
dat volkomen onjuist. Alleen
in het belang van de massa
schenk ik hun datgene wat
extra aandacht lijkt te
zijn. Alle
dienstverleningsprojecten
voor de armen vereisen geld.
Daarom trek ik de rijken en
machtigen naar mij toe en
moedig hen aan of geef hun
de opdracht om scholen,
bhajanruimtes, ziekenhuizen
enzovoort voor de armen te
bouwen. Ik heb hen dus niet
naar mij toegetrokken uit
eigenbelang. Alleen door
verdiensten uit het verleden
zijn zij in dit leven rijk
en machtig en door dezelfde
verdiensten uit het verleden
zijn zij nu gezegend met
goddelijk gezelschap.'
Wanneer zij echter naar Baba
toekomen voor persoonlijk
gewin, dan stuurt hij hen
onverbiddelijk weg.
Gopal Krishna Yachendra, de
jongste zoon van de raja,
ontmoette Baba korte tijd
daarna enkele malen in
Bangalore en Madras, maar hij
bleek geen enkele
belangstelling te hebben voor
Baba en diens taak op aarde.
Nog niet tenminste...
In 1950 aanvaardde Baba een
uitnodiging van de raja om
Venkatagiri te bezoeken.
Op de dag voorafgaand aan
Baba's bezoek zei de raja
tegen zijn zoon: 'Gopal
Krishna, ik heb Sri Sathya Sai
Baba uitgenodigd voor een
bezoek. Wil jij morgen naar
Puttaparthi gaan om hem
vandaar te begeleiden naar
Venkatagiri? Zoals je weet is
het bij ons traditie dat een
belangrijke bezoeker op zijn
reis wordt vergezeld door een
lid van de familie. Aangezien
je broer momenteel niet hier
is, vraag ik dit nu aan jou.'
'Nee hoor!' antwoordde Gopal
Krishna. 'Ik ga beslist geen
370 kilometer reizen naar
Puttaparthi. Ik heb geen
enkele belangstelling voor
baba's, goden of swami's.
Stuur maar iemand anders.'
Die nacht stuurde Baba Gopal
Krishna een droom waarin hij
hem twee mango's gaf. Baba
wist dat hij dol was op deze
vruchten en in zijn droom liet
hij hem genieten van de
heerlijke smaak van deze
mango's.
Om half een 's nachts liet
Baba hem ontwaken met het
onbedwingbare verlangen om
naar Puttaparthi te gaan. Hij
begreep er niets van, maar hij
voelde duidelijk dat hij geen
minuut langer kon wachten.
Daarom ging hij naar de
slaapkamer van zijn vader,
maakte hem wakker en zei hem
dat hij toch naar Puttaparthi
zou gaan. Over de droom sprak
hij met geen woord, noch met
zijn vader, noch met iemand
anders. Hij vertrok in het
gezelschap van een familielid,
Sri Darmo Rao, en een bediende
en dit drietal arriveerde de
volgende ochtend omstreeks elf
uur bij de Patha Mandiram, de
Oude Mandir.
Op hetzelfde moment kwam Baba
naar buiten en zei met een
ondertoon van scherts:
'Bangaru, je wilde eigenlijk
niet naar Puttaparthi komen,
maar die twee mango's hebben
je op andere gedachten
gebracht, is het niet?' Hij
was stomverbaasd en wist niet
wat hij moest zeggen.
Toen zij die avond naar
Venkatagiri vertrokken, zei
Gopal Krishna tegen Baba:
'Swami, mijn vader wil u op
grootse wijze ontvangen zoals
dat hoort. Daarom heeft hij
mij gevraagd om hem vanuit
elke plaats die wij passeren
een telegram te sturen. Wij
zullen onderweg dus enkele
malen moeten stoppen.' 'O
nee!' antwoordde Baba. 'Je
vader moet wel telegrammen
ontvangen, maar maak jij je
daarover maar geen zorgen.
Laten wij achter elkaar
doorrijden.' En dat
deden zij, al stopten zij
onderweg eenmaal korte tijd
voor de lunch. Omdat Baba niet
teveel tijd wilde verspillen,
vroeg hij Gopal Krishna hem de
lege pannen te brengen. Hij
legde zijn hand erop en dat
was voldoende voor een
heerlijke maaltijd van rijst
met kerriesaus.
Toen zij in Venkatagiri
aankwamen, was de raja juist
gereed met alle
voorbereidingen. Gopal Krishna
vroeg hem verbaasd: 'Vader,
hoe komt het dat u zo precies
op tijd gereed bent? Ik heb u
geen enkel telegram gezonden.
Hoe wist u zo nauwkeurig ons
tijdstip van aankomst?'
'Maar wij hebben jouw
telegrammen toch ontvangen. Ik
heb er steeds een ontvangen
uit iedere stad die jullie
gepasseerd zijn, precies zoals
ik je gevraagd had.'
De raja pakte de telegrammen
om te bewijzen dat hij gelijk
had. Gopal Krishna zag
telegrammen uit Madanapalli,
Kadiri, Chittoor, Tirupati en
nog andere plaatsen, maar tot
zijn verbazing stond er op
geen enkel telegram een
poststempel en hij vroeg aan
zijn vader: 'Hoe kan de
postbode die nu bezorgd
hebben? Er staat nergens een
poststempel!' 'Ik heb ze ook
niet uit handen van de
postbode ontvangen, maar
iedere keer als ik in mijn
slaapkamer kwam, lag er weer
een telegram op bed. Ik heb
aangenomen dat de postbode ze
daar heeft neergelegd omdat
hij niet wist waar ik was.'
De raja nam vervolgens contact
op met het postkantoor, maar
daar wist men niets van
telegrammen voor hem.
Door deze gebeurtenis en door
nog andere wonderen die Baba
in de jaren daarna deed, ging
Gopal Krishna langzaamaan
anders tegen hem aankijken.
Soms gaf Baba hem ook een
duidelijke les. Zo kon hij
nogal eens scherp uitvallen
tegen zijn vader en dat beviel
Baba niets. Enkele maanden na
een dergelijke scherpe
woordenwisseling in
Venkatagiri bezocht hij Baba
in Puttaparthi. Toen Baba
alleen met hem was, zei hij: 'Gopal
Krishna, waarom zou je hier
eigenlijk nog komen? Je
verspilt mijn tijd en de
jouwe. Kom daarom maar niet
meer. ' 'Swami,' zei
hij, 'wat heb ik gedaan? Als
ik iets verkeerds gedaan heb,
vergeef mij dat dan
alstublieft.'
Hij begon te huilen en Baba
zei: 'Wanneer je geen
respect kunt opbrengen voor
je vader en je zo onbeschoft
tegen hem spreekt als je
enige maanden geleden deed
in Venkatagiri, dan kom je
hier alleen maar mijn tijd
en de jouwe verspillen.
Wanneer je dergelijke dingen
doet, kom dan niet hier. De
belangrijkste mensen voor
jou zijn je vader en moeder.
Zij hebben jou dit lichaam
gegeven. Zij zijn degenen
die voor jou van belang
zijn. Wees dus voorzichtig!
Als dit weer gebeurt,
verbied ik je om mij nog te
bezoeken. Dit is de laatste
waarschuwing!'
Tijdens dit gesprek
herhaalde Baba ook exact de
woorden die Gopal Krishna
tegen zijn vader had gesproken
en dat overtuigde hem ervan
dat Baba alomtegenwoordig is
en dat niets voor hem
verborgen blijft. Nu begreep
hij eindelijk dat Sai Baba God
is.
Ook zijn houding ten opzichte
van dieren behoefde correctie.
Op een keer nam de raja Sai
Baba mee het woud in dat
onderdeel uitmaakte van zijn
bezittingen. Toen er een stuk
of vijf herten naar de jeep
toekwamen, zei Gopal Krishna:
'Wat jammer dat ik geen geweer
heb meegenomen, dan had ik er
een paar kunnen schieten.'
Baba zei niets, maar hij
keerde zich van Gopal Krishna
af en sprak niet meer tegen
hem. Twee dagen lang weigerde
Baba alle voedsel tot Gopal
Krishna naar hem toekwam om te
vragen waarom hij zo afwijzend
had gereageerd op diens
verlangen om herten te
schieten.
'Als je een dier doodt,'
antwoordde Baba, 'veroorzaak
je lijden. God is in ieder
schepsel; hoe kun je dan die
pijn veroorzaken? Het een
sport noemen om een dier in
de bossen, zijn eigen
woonplaats, op te sporen, is
niets minder dan
barbaarsheid. '
Gopal Krishna zweeg beschaamd
en Baba legde hem uit dat je
je een zeer zwaar karma op de
hals haalt wanneer je dieren
doodt. Dieren zijn niet
gekomen om als voedsel te
dienen voor mensen. Zij zijn
gekomen om hun eigen leven in
de wereld uit te werken. Zodra
je beseft dat alles God is en
dat je lijden veroorzaakt
wanneer je een dier doodt, zal
je verlangen naar het jagen op
dieren en het eten van vlees
vanzelf verdwijnen. Deze
uitleg was voldoende om hem
ervan te weerhouden nog ooit
te gaan jagen. Meestal was hun
verstandhouding echter heel
goed. Zij maakten vaak grapjes
en plaagden elkaar. Zo vroeg
Baba hem soms om hem op te
tillen en de ene keer woog hij
dan niet meer dan een blaadje
papier en een andere keer
slaagde Gopal Krishna er zelfs
niet in om Baba's pink op te
tillen. Of Baba vroeg hem: 'Wat
voor kleur heeft mijn kafni?'
en als hij bijvoorbeeld
antwoordde: 'Oranje,'
veranderde Baba op hetzelfde
moment de kleur en zei
lachend: 'Hoe kom je daar
nu bij? Zie je dan niet dat
hij blauw is?'
Gopal Krishna kwam altijd met
de auto naar Baba toe en op
een dag zei hij dat Baba moest
rijden. Deze ging op de
bestuurdersplaats zitten en
reed een stukje van de Patha
Mandiram in de richting van de
in aanbouw zijnde nieuwe
mandir. Op een gegeven moment
liet hij het stuur los en
kruiste zijn benen onder zich
op de stoel terwijl de auto
gewoon verder reed over het
bochtige pad. Hij schakelde
uit zichzelf in een andere
versnelling wanneer dat nodig
was, gaf wat meer gas toen zij
heuvel-opwaarts gingen
enzovoort.
Op een keer in Venkatagiri
vroeg Baba hem om voor hem een
vel postzegels te kopen
aangezien hij enkele brieven
wilde schrijven. Toen Gopal
Krishna terugkwam, waren de
anderen juist bhajans aan het
zingen en daarom hield hij de
postzegels maar even bij zich.
Toen zij later weer bij elkaar
zaten, vroeg Baba hem om de
postzegels. Gopal Krishna
legde het vel voor Baba neer
en deze cirkelde er met zijn
hand overheen. Op hetzelfde
moment toonden alle zegels tot
ieders verbazing Baba's
portret en naam. De
oorspronkelijke afbeelding en
tekst en de prijsaanduiding
waren verdwenen. Aangezien hij
ze nu toch niet meer kon
gebruiken voor het frankeren
van brieven, deelde Baba ze
uit aan de aanwezigen.
Ook heeft Baba hem genezen van
een zeer hardnekkige vorm van
eczeem. Gopal Krishna had een
groot gedeelte van zijn jeugd
last gehad van eczeem en daar
leed hij erg onder. Soms was
het zo erg dat hij zijn hele
gezicht in verband wikkelde
omdat zijn huid gezwollen en
rauw was. Op een dag
materialiseerde Baba vibhuti
voor hem en smeerde dat op het
eczeem. Binnen een paar dagen
was alle uitslag verdwenen en
deze is ook nooit meer
teruggekomen. Met het genezen
van mensen bewijst Sai Baba
enerzijds zijn goddelijke
aard, maar anderzijds is het
ook zo, dat iemand moeilijk
belangstelling kan opbrengen
voor spiritualiteit wanneer
hij lichamelijk of geestelijk
niet in orde is. Ook het
genezen van mensen maakt dus
deel uit van zijn taak, maar
hij doet dat alleen wanneer
hun karma (gevolgen
van handelingen in vorige
levens) dat toelaat.
Dat was nog de tijd van
wonderen en spel. Later is
Baba veel ernstiger en
filosofischer geworden, is hij
veel meer toespraken gaan
houden en is hij de devotees
gaan aansporen om seva
(onbaatzuchtige
dienstverlening) te doen. De
tijd was daar toen nog niet
rijp voor. Natuurlijk leerde
hij hun toen ook wel hoe zij
moesten leven, maar dat deed
hij vaak tijdens een vrolijk
gesprek of onder het mom van
een grapje.
' Jij bent mijn licht '
Jij bent mijn
licht en mijn rots in de
branding,
mijn oorsprong en mijn doel,
Sai Baba mijn Sadguru.
Oceaan van vreugde, laat mij
in Jou overgaan.
Krishna, Buddha, Jezus, Allah,
alle namen zijn van jou.
Sathya Sai Baba, Sai Ram,
Sathya Sai Baba, Sai Ram,
Sathya Sai Baba, Sai Ram.
|
|
|