VAHINI'S
INHOUD
BABABOOKS



 

 
 


9. Mijn geliefde broeder

HET LEVEN VAN SATHYA SAI BABA

 

 

Langzamerhand werd de tempel te klein voor alle bezoekers. Het was nu 1947 en Sai Baba was twintig jaar oud. Hij vertelde de devotees dat er over enkele jaren een grote ashram zou zijn, die zou worden bezocht door miljoenen mensen. De meesten dachten dat dit grootspraak was, maar enkelen begonnen met het aankopen van grote stukken land die Baba had aangewezen.
Toen zijn moeder hoorde dat hij een nieuwe tempel wilde bouwen op wel bijna een halve kilometer afstand van de huidige, sloeg de angst haar om het hart. Was hij weer bezig om zich van haar te verwijderen? Zij verzamelde alle argumenten tegen dit project die zij kon bedenken en snelde naar de tempel om hem te spreken.
'Swami, wat hoor ik nu? Ze zeggen dat je een nieuwe mandir gaat bouwen op die heuvel daar. Hoe kun je nu naar een plek gaan die zo ver van het dorp af ligt, een gebied dat midden in de jungle ligt en vol met slangen en schorpioenen zit? Hoe kunnen oude en zieke mensen en moeders met kleine kinderen dan bij je komen?' Na nog een hele reeks van dergelijke argumenten vervolgde zij: 'Deze mandir is voldoende voor jou. Je kunt beter een klein gebouw hebben vol mensen, dan een groot gebouw dat half leeg is!' Baba liet haar rustig uitspreken en pas toen zij zei: 'Geef antwoord! Zeg in ieder geval iets!' vroeg hij vriendelijk: 'Waarom maak je je druk om wat de mensen zeggen? Wanneer ik naar die plek ga, zullen er geen jungle en geen slangen zijn. Er zullen iedere dag honderden pelgrims toestromen en die plek zal een Shirdi worden, een Tirupati en een Kashi.' Hierop had zij geen weerwoord, maar tevreden was zij niet en daarom wendde zij zich tot Seshama. Zij vroeg hem zich in te spannen om zijn broer ervan te overtuigen dat hij niet moest verhuizen.
Nu was Seshama er nog steeds niet in geslaagd Baba's ware aard te bevatten. Zijn waarachtige broederliefde was er de oorzaak van dat hij met toenemende ontsteltenis keek naar de lange colonne auto's die iedere dag weer langs de oever van de Chitravati naar het dorp kwam. Nog erger vond hij het dat men de eenvoudige dorpsjongen, die zijn broer volgens hem toch was, geregeld meenam naar de steden achter de horizon, steden vol verlokkingen en valstrikken. Toen zijn moeder hem vroeg om er bij zijn broer op aan te dringen geen grotere tempel te gaan bouwen en er vervolgens ook nog enkele krantenartikelen verschenen waarin allerlei onjuistheden over Baba werden verteld, was voor hem de maat vol. Hij pakte pen en papier en schreef zijn broer een brief waarin hij hem waarschuwde voor de gevolgen van roem en de afgunst van de mensen en waarin hij vertelde over de lessen die hij zelf reeds had geleerd in het leven.

Op 25 mei 1947 schreef Sai Baba Seshama een brief terug, die eigenlijk niet alleen voor hem bestemd was, maar voor alle mensen. In die brief onthulde hij een klein gedeelte van zijn ware aard en sprak hij over zijn taak op aarde.

Aan allen die mij toegewijd zijn.

Mijn geliefde broeder!

Ik heb je brief ontvangen. Ik proef in deze brief jouw voortdurende toewijding en genegenheid, maar ik hoor er ook een ondertoon in van twijfel en bezorgdheid. Neem van mij aan dat het onmogelijk is het hart te peilen en het karakter te doorgronden van jnani's (zij die God zien in alles), yogi's, asceten, heiligen, wijzen en dergelijke. De mensen zijn begiftigd met een verscheidenheid aan kenmerken en denkwijzen; vandaar dat ieder oordeelt vanuit zijn eigen gezichtspunt en spreekt en redeneert in het licht van zijn eigen karakter. Wij zullen echter trouw moeten blijven aan onze eigen weg, onze eigen wijsheid en onze eigen beslissing, zonder beïnvloed te worden door algemene waardering. Zoals het spreekwoord zegt: alleen de boom vol vruchten wordt door voorbijgangers met een regen van stenen bekogeld. De goeden prikkelen altijd de slechten tot laster; de slechten wekken altijd de spot op bij de goeden. Zo is deze wereld. Men zou verbaasd moeten zijn wanneer zulke dingen niet gebeuren.
Men moet de mensen ook eerder beklagen dan veroordelen. Zij begrijpen het niet. Zij hebben het geduld niet om op de juiste wijze te oordelen. Zij worden te zeer in beslag genomen door begeerte, woede en eigendunk om de zaken helder te zien en volledig te begrijpen. Daarom schrijven zij allerlei dingen. Indien zij het begrepen, zouden zij niet op zo'n manier praten of schrijven. Ook wij zouden geen enkele waarde moeten hechten aan en ons niets moeten aantrekken van dergelijke artikelen, zoals jij schijnt te doen. Er komt een dag dat de waarheid beslist zal zegevieren. Onwaarheid kan nooit winnen. Onwaarheid mag de waarheid lijken te overwinnen, maar haar overwinning zal verbleken en de waarheid zal zichzelf vestigen.
Het is niet de gewoonte van de groten om zich op te blazen wanneer de mensen hen vereren en om in elkaar te krimpen wanneer de mensen hen beschimpen. In feite is er geen heilige tekst waarin regels zijn vastgelegd om het leven van de groten te reglementeren door voor te schrijven welke gewoonten en denkwijzen zij moeten aanvaarden. Zij kennen zelf de weg die zij moeten gaan. Hun wijsheid reguleert hun daden en maakt deze heilig. Zelfvertrouwen en heilzame activiteiten, dat zijn hun twee speciale kenmerken. Zij kunnen zich ook bezighouden met het bevorderen van het welzijn van devotees en hen laten delen in de vruchten van hun werken. Waarom zou jij je laten beïnvloeden door twijfels en zorgen zolang deze zaken mij betreffen? Per slot van rekening beroeren de loftuitingen en de afkeuring van het volk het atma (ziel), de realiteit, niet; zij kunnen slechts het lichaam aantasten.
Ik heb een 'taak', namelijk het opvoeden van de gehele mensheid en ervoor zorgen dat allen een leven vol ananda (gelukzaligheid) zullen hebben. De 'gelofte' die ik heb gedaan, houdt in allen die van het rechte pad zijn afgedwaald, weer naar het goede terug te leiden en hen te redden. Ik ben gebonden aan een 'werk' dat mij lief is, namelijk het wegnemen van de noden van de armen en hun te schenken wat zij nodig hebben. Ik heb een 'reden om trots te zijn', want ik red allen die mij oprecht vereren en aanbidden. Ik heb mijn definitie van 'devotie'. Ik verwacht dat degenen die mij toegewijd zijn, vreugde en verdriet, winst en verlies met onveranderlijke standvastigheid zullen verwelkomen. Dit betekent dat ik degenen die zich aan mij vasthouden, nooit zal opgeven. Wanneer ik aldus bezig ben met mijn heilzame taak, hoe kan mijn naam dan ooit worden besmeurd, zoals jij vreest? Ik zou je willen aanraden geen acht te slaan op dergelijke onzinnige praatjes. Mahatma's (grote zielen) hebben hun grootheid niet te danken aan iemand die hen zo noemt; zij worden niet onbelangrijk wanneer iemand hen onbelangrijk noemt. Alleen minderwaardige mensen die zwelgen in opium en ganja
(een met opium vergelijkbaar verdovend middel), maar beweren onovertroffen yogi's te zijn, alleen zij die teksten uit de heilige geschriften citeren om hun gulzigheid en trots te rechtvaardigen, alleen droge geleerden die zich verkneukelen in hun spitsvondigheden en hun bedrevenheid in het argumenteren, worden geraakt door loftuitingen of afkeuring.
Je hebt vast wel levensgeschiedenissen van heiligen en goddelijke personen gelezen. In die boeken heb je zeker gelezen over nog gemenere leugens en weerzinwekkender beschuldigingen die tegen hen geuit zijn. Dit is het lot van Mahatma's, overal, te allen tijde. Waarom trek jij je deze dingen dan zo erg aan? Heb je niet gehoord van honden die janken naar de sterren? Hoelang houden ze dit vol? Authenticiteit zal spoedig zegevieren.
Ik zal mijn missie noch mijn besluit opgeven. Ik weet dat ik ze ten uitvoer zal brengen. Ik aanvaard de eer en oneer, de roem en de afkeuring die het gevolg kunnen zijn, met dezelfde gelijkmoedigheid. Innerlijk ben ik onaangedaan. Ik acteer slechts in de uiterlijke wereld. Ik spreek en trek rond ten dienste van de uiterlijke wereld en om mijn komst aan de mensen te verkondigen; verder heb ik zelfs met deze zaken niets te maken.
Ik ben aan geen enkele plaats gebonden; ik hecht aan geen enkele naam. Ik ken geen 'mijn' of 'dijn'. Ik antwoord, welke naam je ook gebruikt. Ik ga waarheen ik maar gevoerd word. Dit is mijn allereerste gelofte. Ik heb dit tot dusver aan niemand onthuld. Voor mij is de wereld iets verafs, iets terzijde. Mijn doen en laten geschiedt uitsluitend voor het heil der mensheid. Niemand kan mijn glorie bevatten, wie hij ook is, welke methode van onderzoek hij ook gebruikt, hoelang hij zijn pogingen ook voortzet.
Je kunt de volle glorie zelf aanschouwen in de komende jaren. Devotees moeten geduldig en volhardend zijn. Ik ben niet bezorgd noch ben ik ongerust over het feit dat deze zaken bekend zullen worden gemaakt. Ik heb er geen behoefte aan deze woorden neer te schrijven. Ik heb ze geschreven omdat ik voelde dat het je pijn zal doen als ik niet zou antwoorden.

Aldus, je Baba.

Seshama en Easwaramma waren sprakeloos na het lezen van deze brief. Over hun bezwaren tegen Baba's plannen om een grotere tempel te gaan bouwen, spraken zij niet meer [zie ook Sathyam Sivam Sundaram - Resume - (1926 - 1961)].

Baba had medelijden met zijn moeder, die verbijsterd was door alle ontwikkelingen. Wanneer zij zag dat haar zoon allerlei maatschappelijk belangrijke personen raad gaf, dacht zij met schrik aan de beperkte schoolopleiding die hij had genoten. Zij had geen idee van de vermogens die een Avatar bezit. Zij was tot nu toe nauwelijks weg geweest van het platteland en uit Puttaparthi en daarom besloot Baba dat het goed zou zijn wanneer zij eens een klein stukje van de wereld zou zien. Dat zou haar blik verruimen en dan zou zij niet meer zo snel in paniek raken.
Toen hij met een groepje devotees een rondreis in de omgeving zou gaan maken, overreedde hij haar om mee te gaan. Zij gingen eerst met de auto naar Madras, waar Easwaramma voor het eerst van haar leven de zee zag. Bij het zien van die oneindige watervlakte met de golven die zonder onderbreking op het strand sloegen, zwol haar hart op en zij riep uit dat hierin de goddelijke majesteit werd weerspiegeld. Daarna reden zij naar Mysore, waar zij de dierentuin bezochten en waar Easwaramma leeuwen en tijgers, slangen en pauwen en zelfs giraffes en kangoeroes zag. Zij gingen naar Ootacamund in de Nilgiri-heuvels, bekend als de Blauwe Bergen van Tamil Nadu. Onderweg bezochten zij schitterende tempels en heilige rivieren.
Vóór Baba en de devotees terugkeerden naar Puttaparthi bezochten zij tenslotte Bangalore met zijn drukke bazaars en zijn statige lanen omzoomd met eeuwenoude bomen.
Easwaramma genoot van alles wat zij zag, maar vooral genoot zij van de voortdurende aandacht die Baba haar schonk. De volledige overstap van moeder naar devotee was voor haar niet eenvoudig en zou nog lang duren. Zij wist dat hij God was en toch stond zij er nog steeds op geregeld een ritueel uit te voeren om het boze oog van hem af te wenden. Zijn protest mocht niet baten. Zij zwaaide met een kokosnoot om hem heen om het kwaad ernaar toe te trekken. Daarna gooide zij de kokosnoot kapot, daarmee symbolisch het kwaad vernietigend.

Geleidelijk ging Sai Baba vaker op reis. Velen die zijn hulp nodig hadden, waren niet in staat om naar Puttaparthi te komen en dus moest hij wel naar hen toegaan. Hadden de armen, de zieken en de bejaarden niet evenveel recht op goddelijke hulp als de rijken, de gezonden en de jongeren? En iedereen die hij bezocht, vroeg hem om wat langer te blijven opdat zij hun familieleden, vrienden, buren en zelfs hun vijanden konden uitnodigen om kennis te maken met de bron van vreugde die zij hadden ontdekt. Zijn moeder zou hem nu het liefste op iedere reis vergezellen, maar dat was onmogelijk. Vaak was zij thuis nodig. Grootvader Kondama werd erg oud en had soms hulp nodig. Verder was de echtgenoot van Baba's zuster Parvathamma onverwacht overleden en zij was achtergebleven met drie kinderen, een meisje en twee jongens, waarvan er een doofstom was. Ook daar ging zij dus helpen. En dan was er nog Baba's jongste broer Janakiram. Hij had nog steeds problemen met zijn longen en moest daarvoor zo nu en dan in het ziekenhuis worden opgenomen.

Toen Baba op een keer een bezoek bracht aan Bangalore werd hij ziek. Ondanks zijn geruststellende woorden dat het allemaal wel meeviel, lieten zijn gastheer Raja Setty en diens vrouw Sakamma een dokter komen. Toen die niets kon vinden, lieten zij een andere dokter komen, die ook niets kon vinden.
'Het gaat hier om een ziekte die ik zelf op mij heb genomen,' legde Baba uit. 'Ook Rama en Shirdi Baba hebben een periode gehad in hun tienerjaren waarin zij een afkeer hadden van voedsel en vrolijkheid. Deze ziekte is voor mij noodzakelijk.' De aanwezige devotees waren echter zo bezorgd dat Baba tenslotte toch nog maar een tipje van de sluier oplichtte.
'Ik bevind mij momenteel in een proces waarin ik mijn lichaam langzaam omvorm, verander, opdat het sterk genoeg zal zijn om de goddelijke energie die in mij actief wordt, te bevatten. Deze energie is nodig om mijn taak als Avatar in volle omvang te kunnen beginnen. De eerste zestien jaren heb ik mij voornamelijk beziggehouden met lila (goddelijk spel, wonderen). Tot mijn 35ste zal ik veel wonderen blijven doen om de mensen duidelijk te maken wie ik ben. Daarnaast zal ik langzaam maar zeker meer nadruk gaan leggen op de goddelijke leringen en na mijn 45ste zal het vooral gaan om de leringen.'
Dit bleek voldoende uitleg. Weliswaar konden de devotees de volledige betekenis van zijn woorden niet begrijpen, maar zij begrepen wel, dat verder vragen geen zin had en dat zij zich niet over hem bezorgd behoefden te maken.

Een van de reizen die Sai Baba in die tijd maakte, bracht hem naar Kuppam en vandaar naar Karur en Trichinopoly. Overal werd hij met groot enthousiasme ontvangen en overal hield hij toespraken. In Trichinopoly werd de stoet van auto's voorafgegaan door een prachtig opgetuigde olifant en een groep devotees die vedische mantra's (heilige woorden uit de veda's) reciteerden. Terwijl zij door de straten van de stad reden, liep er plotseling een kleine jongen de weg op en ondanks de geringe snelheid reed een van de auto's over hem heen. Voorzichtig droeg iemand het ernstig gewonde kind naar de veranda van een nabijgelegen huis. Al snel stond er een hele menigte om hem heen en even later arriveerde ook de politie. Ondertussen was Baba door de menigte naar voren gelopen. Hij boog zich over de jongen heen en raakte hem aan. Onmiddellijk stopte het bloeden en ging hij rechtop zitten, verwonderd om zich heen kijkend. Om Baba heen klonken zuchten van opluchting en kreten van bewondering. En toen enkele politieagenten zich een weg hadden gebaand naar Baba toe, rende een gezonde jongen rond die tegen iedereen die het maar horen wilde, vertelde dat een aanraking van Sai Baba hem had genezen.
De dag na dit voorval was er een grote bijeenkomst in de buurt van Trichinopoly. Er werden toespraken gehouden en natuurlijk kwam daarbij herhaaldelijk de gebeurtenis van de vorige dag ter sprake. Eén van de aanwezigen in de zaal dacht dat het allemaal wel wat overdreven zou zijn en geloofde beslist niet dat Baba was wie hij zei dat hij was. Tijdens zijn toespraak liet Baba daarom een doofstomme jongen - die 'toevallig' naast de twijfelaar stond - naar het podium komen. Baba zette hem voor de microfoon en vroeg: 'Hoe heet je?' En duizenden toehoorders hoorden luid en duidelijk zijn antwoord: 'Venkatanarayanan.' De twijfelaar werd rood en boog vervolgens beschaamd zijn hoofd. De volgende ochtend was de straat waar Baba logeerde van het begin tot het eind volgepakt met doofstommen! Baba moest het huis verlaten via een zij-ingang.
Het lag niet op zijn weg om hen allen te genezen. Ieder moet zijn karma (gevolgen van handelingen in vorige levens) uitwerken. Karma is de oorzaak van je geboorte. Voor de meeste mensen zou het geen oplossing zijn wanneer God hun karma in één klap van hen zou wegnemen. Zij zouden onmiddellijk dezelfde fouten maken als in vorige levens en dan zouden zij toch weer terug moeten komen op aarde om de les alsnog te leren. Lichamelijk lijden, onvervulde aardse verlangens, zorgen en problemen zijn geen straf van God. Zij zijn de middelen waarmee God de mens naar zich toetrekt. Over dit onderwerp zei Baba eens: 'Denk je dat ik je met pijn zou confronteren als er geen reden voor zou zijn? Open je hart voor pijn zoals je nu doet voor genot, want het is mijn wil, door mij bewerkstelligd voor jouw bestwil. Verwelkom haar als een uitdaging.'

Sai Baba ontmoette de raja van Venkatagiri en diens oudste zoon voor het eerst in 1949. Venkatagiri was tot de onafhankelijkheid van India een koninkrijkje geweest zoals er in het oude India zovele waren. Toen Baba de raja voor het eerst ontmoette, woonde hij met zijn twee zonen in zijn paleis, dat stond op het uitgestrekte landgoed Venkatagiri ten noorden van Madras. De raja zelf en zijn oudste zoon gaven zich vrijwel onmiddellijk aan Baba over.
Tegenwoordig wordt er nogal eens gezegd dat Sai Baba alleen aandacht zou hebben voor de rijken en machtigen. Hierover zei Baba eens: 'Indien de indruk wordt gewekt dat ik een voorliefde heb voor machtigen en rijken, dan is dat volkomen onjuist. Alleen in het belang van de massa schenk ik hun datgene wat extra aandacht lijkt te zijn. Alle dienstverleningsprojecten voor de armen vereisen geld. Daarom trek ik de rijken en machtigen naar mij toe en moedig hen aan of geef hun de opdracht om scholen, bhajanruimtes, ziekenhuizen enzovoort voor de armen te bouwen. Ik heb hen dus niet naar mij toegetrokken uit eigenbelang. Alleen door verdiensten uit het verleden zijn zij in dit leven rijk en machtig en door dezelfde verdiensten uit het verleden zijn zij nu gezegend met goddelijk gezelschap.' Wanneer zij echter naar Baba toekomen voor persoonlijk gewin, dan stuurt hij hen onverbiddelijk weg.
Gopal Krishna Yachendra, de jongste zoon van de raja, ontmoette Baba korte tijd daarna enkele malen in Bangalore en Madras, maar hij bleek geen enkele belangstelling te hebben voor Baba en diens taak op aarde. Nog niet tenminste...
In 1950 aanvaardde Baba een uitnodiging van de raja om Venkatagiri te bezoeken.
Op de dag voorafgaand aan Baba's bezoek zei de raja tegen zijn zoon: 'Gopal Krishna, ik heb Sri Sathya Sai Baba uitgenodigd voor een bezoek. Wil jij morgen naar Puttaparthi gaan om hem vandaar te begeleiden naar Venkatagiri? Zoals je weet is het bij ons traditie dat een belangrijke bezoeker op zijn reis wordt vergezeld door een lid van de familie. Aangezien je broer momenteel niet hier is, vraag ik dit nu aan jou.'
'Nee hoor!' antwoordde Gopal Krishna. 'Ik ga beslist geen 370 kilometer reizen naar Puttaparthi. Ik heb geen enkele belangstelling voor baba's, goden of swami's. Stuur maar iemand anders.'
Die nacht stuurde Baba Gopal Krishna een droom waarin hij hem twee mango's gaf. Baba wist dat hij dol was op deze vruchten en in zijn droom liet hij hem genieten van de heerlijke smaak van deze mango's.
Om half een 's nachts liet Baba hem ontwaken met het onbedwingbare verlangen om naar Puttaparthi te gaan. Hij begreep er niets van, maar hij voelde duidelijk dat hij geen minuut langer kon wachten. Daarom ging hij naar de slaapkamer van zijn vader, maakte hem wakker en zei hem dat hij toch naar Puttaparthi zou gaan. Over de droom sprak hij met geen woord, noch met zijn vader, noch met iemand anders. Hij vertrok in het gezelschap van een familielid, Sri Darmo Rao, en een bediende en dit drietal arriveerde de volgende ochtend omstreeks elf uur bij de Patha Mandiram, de Oude Mandir.
Op hetzelfde moment kwam Baba naar buiten en zei met een ondertoon van scherts: 'Bangaru, je wilde eigenlijk niet naar Puttaparthi komen, maar die twee mango's hebben je op andere gedachten gebracht, is het niet?' Hij was stomverbaasd en wist niet wat hij moest zeggen.
Toen zij die avond naar Venkatagiri vertrokken, zei Gopal Krishna tegen Baba: 'Swami, mijn vader wil u op grootse wijze ontvangen zoals dat hoort. Daarom heeft hij mij gevraagd om hem vanuit elke plaats die wij passeren een telegram te sturen. Wij zullen onderweg dus enkele malen moeten stoppen.' 'O nee!' antwoordde Baba. 'Je vader moet wel telegrammen ontvangen, maar maak jij je daarover maar geen zorgen. Laten wij achter elkaar doorrijden.' En dat deden zij, al stopten zij onderweg eenmaal korte tijd voor de lunch. Omdat Baba niet teveel tijd wilde verspillen, vroeg hij Gopal Krishna hem de lege pannen te brengen. Hij legde zijn hand erop en dat was voldoende voor een heerlijke maaltijd van rijst met kerriesaus.
Toen zij in Venkatagiri aankwamen, was de raja juist gereed met alle voorbereidingen. Gopal Krishna vroeg hem verbaasd: 'Vader, hoe komt het dat u zo precies op tijd gereed bent? Ik heb u geen enkel telegram gezonden. Hoe wist u zo nauwkeurig ons tijdstip van aankomst?'
'Maar wij hebben jouw telegrammen toch ontvangen. Ik heb er steeds een ontvangen uit iedere stad die jullie gepasseerd zijn, precies zoals ik je gevraagd had.'
De raja pakte de telegrammen om te bewijzen dat hij gelijk had. Gopal Krishna zag telegrammen uit Madanapalli, Kadiri, Chittoor, Tirupati en nog andere plaatsen, maar tot zijn verbazing stond er op geen enkel telegram een poststempel en hij vroeg aan zijn vader: 'Hoe kan de postbode die nu bezorgd hebben? Er staat nergens een poststempel!' 'Ik heb ze ook niet uit handen van de postbode ontvangen, maar iedere keer als ik in mijn slaapkamer kwam, lag er weer een telegram op bed. Ik heb aangenomen dat de postbode ze daar heeft neergelegd omdat hij niet wist waar ik was.'
De raja nam vervolgens contact op met het postkantoor, maar daar wist men niets van telegrammen voor hem.
Door deze gebeurtenis en door nog andere wonderen die Baba in de jaren daarna deed, ging Gopal Krishna langzaamaan anders tegen hem aankijken. Soms gaf Baba hem ook een duidelijke les. Zo kon hij nogal eens scherp uitvallen tegen zijn vader en dat beviel Baba niets. Enkele maanden na een dergelijke scherpe woordenwisseling in Venkatagiri bezocht hij Baba in Puttaparthi. Toen Baba alleen met hem was, zei hij: 'Gopal Krishna, waarom zou je hier eigenlijk nog komen? Je verspilt mijn tijd en de jouwe. Kom daarom maar niet meer. ' 'Swami,' zei hij, 'wat heb ik gedaan? Als ik iets verkeerds gedaan heb, vergeef mij dat dan alstublieft.'
Hij begon te huilen en Baba zei: 'Wanneer je geen respect kunt opbrengen voor je vader en je zo onbeschoft tegen hem spreekt als je enige maanden geleden deed in Venkatagiri, dan kom je hier alleen maar mijn tijd en de jouwe verspillen. Wanneer je dergelijke dingen doet, kom dan niet hier. De belangrijkste mensen voor jou zijn je vader en moeder. Zij hebben jou dit lichaam gegeven. Zij zijn degenen die voor jou van belang zijn. Wees dus voorzichtig! Als dit weer gebeurt, verbied ik je om mij nog te bezoeken. Dit is de laatste waarschuwing!'
Tijdens dit gesprek herhaalde Baba ook exact de woorden die Gopal Krishna tegen zijn vader had gesproken en dat overtuigde hem ervan dat Baba alomtegenwoordig is en dat niets voor hem verborgen blijft. Nu begreep hij eindelijk dat Sai Baba God is.
Ook zijn houding ten opzichte van dieren behoefde correctie. Op een keer nam de raja Sai Baba mee het woud in dat onderdeel uitmaakte van zijn bezittingen. Toen er een stuk of vijf herten naar de jeep toekwamen, zei Gopal Krishna: 'Wat jammer dat ik geen geweer heb meegenomen, dan had ik er een paar kunnen schieten.'
Baba zei niets, maar hij keerde zich van Gopal Krishna af en sprak niet meer tegen hem. Twee dagen lang weigerde Baba alle voedsel tot Gopal Krishna naar hem toekwam om te vragen waarom hij zo afwijzend had gereageerd op diens verlangen om herten te schieten.
'Als je een dier doodt,' antwoordde Baba, 'veroorzaak je lijden. God is in ieder schepsel; hoe kun je dan die pijn veroorzaken? Het een sport noemen om een dier in de bossen, zijn eigen woonplaats, op te sporen, is niets minder dan barbaarsheid. '
Gopal Krishna zweeg beschaamd en Baba legde hem uit dat je je een zeer zwaar karma op de hals haalt wanneer je dieren doodt. Dieren zijn niet gekomen om als voedsel te dienen voor mensen. Zij zijn gekomen om hun eigen leven in de wereld uit te werken. Zodra je beseft dat alles God is en dat je lijden veroorzaakt wanneer je een dier doodt, zal je verlangen naar het jagen op dieren en het eten van vlees vanzelf verdwijnen. Deze uitleg was voldoende om hem ervan te weerhouden nog ooit te gaan jagen. Meestal was hun verstandhouding echter heel goed. Zij maakten vaak grapjes en plaagden elkaar. Zo vroeg Baba hem soms om hem op te tillen en de ene keer woog hij dan niet meer dan een blaadje papier en een andere keer slaagde Gopal Krishna er zelfs niet in om Baba's pink op te tillen. Of Baba vroeg hem: 'Wat voor kleur heeft mijn kafni?' en als hij bijvoorbeeld antwoordde: 'Oranje,' veranderde Baba op hetzelfde moment de kleur en zei lachend: 'Hoe kom je daar nu bij? Zie je dan niet dat hij blauw is?'
Gopal Krishna kwam altijd met de auto naar Baba toe en op een dag zei hij dat Baba moest rijden. Deze ging op de bestuurdersplaats zitten en reed een stukje van de Patha Mandiram in de richting van de in aanbouw zijnde nieuwe mandir. Op een gegeven moment liet hij het stuur los en kruiste zijn benen onder zich op de stoel terwijl de auto gewoon verder reed over het bochtige pad. Hij schakelde uit zichzelf in een andere versnelling wanneer dat nodig was, gaf wat meer gas toen zij heuvel-opwaarts gingen enzovoort.
Op een keer in Venkatagiri vroeg Baba hem om voor hem een vel postzegels te kopen aangezien hij enkele brieven wilde schrijven. Toen Gopal Krishna terugkwam, waren de anderen juist bhajans aan het zingen en daarom hield hij de postzegels maar even bij zich. Toen zij later weer bij elkaar zaten, vroeg Baba hem om de postzegels. Gopal Krishna legde het vel voor Baba neer en deze cirkelde er met zijn hand overheen. Op hetzelfde moment toonden alle zegels tot ieders verbazing Baba's portret en naam. De oorspronkelijke afbeelding en tekst en de prijsaanduiding waren verdwenen. Aangezien hij ze nu toch niet meer kon gebruiken voor het frankeren van brieven, deelde Baba ze uit aan de aanwezigen.
Ook heeft Baba hem genezen van een zeer hardnekkige vorm van eczeem. Gopal Krishna had een groot gedeelte van zijn jeugd last gehad van eczeem en daar leed hij erg onder. Soms was het zo erg dat hij zijn hele gezicht in verband wikkelde omdat zijn huid gezwollen en rauw was. Op een dag materialiseerde Baba vibhuti voor hem en smeerde dat op het eczeem. Binnen een paar dagen was alle uitslag verdwenen en deze is ook nooit meer teruggekomen. Met het genezen van mensen bewijst Sai Baba enerzijds zijn goddelijke aard, maar anderzijds is het ook zo, dat iemand moeilijk belangstelling kan opbrengen voor spiritualiteit wanneer hij lichamelijk of geestelijk niet in orde is. Ook het genezen van mensen maakt dus deel uit van zijn taak, maar hij doet dat alleen wanneer hun karma (gevolgen van handelingen in vorige levens) dat toelaat.
Dat was nog de tijd van wonderen en spel. Later is Baba veel ernstiger en filosofischer geworden, is hij veel meer toespraken gaan houden en is hij de devotees gaan aansporen om seva (onbaatzuchtige dienstverlening) te doen. De tijd was daar toen nog niet rijp voor. Natuurlijk leerde hij hun toen ook wel hoe zij moesten leven, maar dat deed hij vaak tijdens een vrolijk gesprek of onder het mom van een grapje.



' Jij bent mijn licht '


Jij bent mijn licht en mijn rots in de branding,
mijn oorsprong en mijn doel, Sai Baba mijn Sadguru.
Oceaan van vreugde, laat mij in Jou overgaan.
Krishna, Buddha, Jezus, Allah, alle namen zijn van jou.
Sathya Sai Baba, Sai Ram,
Sathya Sai Baba, Sai Ram,
Sathya Sai Baba, Sai Ram.

 

  |  


 
 
 


 
 


VAHINI'S
INHOUD
BABABOOKS