VAHINI'S
INHOUD
BABABOOKS



 

 
 


5. Ik ben Sai Baba

HET LEVEN VAN SATHYA SAI BABA 
 

 

 

Een belangrijke dag in Sathya's leven brak aan: 8 maart 1940. 's Avonds om ongeveer zeven uur liep hij met een aantal vriendjes door Uravakonda toen hij pl0tseling met een luide gil opsprong, terwijl hij de grote teen van zijn rechtervoet vastgreep. Omdat er in Uravakonda veel zwarte schorpioenen zaten, dachten zijn vriendjes dat hij door een van die beesten gestoken was, ook al was er nergens een te zien. Zij keken eerst nog wat rond, maar toen Sathya kennelijk bewusteloos raakte, tilden zij hem op en droegen hem naar huis.
Seshama en zijn vrouw waren zeer bezorgd toen zij hoorden wat er was gebeurd, want een dergelijke steek is doorgaans dodelijk. Sathya kwam echter al spoedig weer bij en leek volkomen in orde. Die nacht sliep hij goed en ook de volgende dag leek hij geen pijn te hebben. Iedereen haalde reeds opgelucht adem totdat hij 's avonds precies om zeven uur wederom bewusteloos raakte. Zijn broer veronderstelde dat het 24 uur had geduurd voor het gif van de schorpioen zijn hart had bereikt. Hij aarzelde niet langer en haalde er verscheidene deskundigen bij zoals een arts, een priester en een astroloog. Zij deden allen hun uiterste best, maar de jongen bleef bewusteloos en zijn lichaam werd stijf. Iemand veronderstelde dat een boze geest bezit van hem had genomen en dat het goed zou zijn Muthyalamma, de moedergodin van het dorp, gunstig te stemmen. En dus gingen enkele vrienden en buren naar de tempel om puja te doen. Zij legden bloemen neer, brandden wierook en braken een kokosnoot. Om de aanwezigen te bewijzen dat hij niet bewusteloos was, zei Sathya op het moment dat de noot in de tempel gebroken werd: 'De kokosnoot is in drie stukken gebroken.' Toen de tempelgangers even later met de offergaven weer thuis kwamen, bleken zij drie stukken kokosnoot bij zich te hebben in plaats van de gebruikelijke twee. Toen er na meer dan een dag nog steeds geen enkele verbetering was, vreesde de familie het ergste en Seshama besloot een boodschapper met een brief naar zijn vader te sturen. De boodschapper was nog maar nauwelijks vertrokken toen Sathya weer bij kennis kwam. Ondanks aandringen van zijn broer weigerde hij eten en drinken. Slechts zijn lichaam was in het huis van Seshama; zijn geest was elders. Seshama stuurde onmiddellijk een tweede brief naar zijn vader, waarin hij vertelde dat deze zich niet al teveel zorgen hoefde te maken, ook al was de conditie van Sathya nog slecht.

Toen Pedda Venkapa de beide brieven kort na elkaar ontving en aan zijn echtgenote de inhoud ervan vertelde, besloten zij direct te vertrekken naar Uravakonda, ook al hadden zij niet voldoende reisgeld en moesten zij dat lenen van een kennis. Onderweg bad Easwaramma de hele tijd voor Sathya's welzijn. Door allerlei omstandigheden en vaak onverklaarbare vertragingen duurde hun reis veel langer dan normaal en Seshama begon zich steeds meer zorgen te maken. Hij zocht en vond iemand die bereid was om naar Puttaparthi te gaan om te informeren waarom zijn ouders niet naar Uravakonda kwamen. Terwijl hij de man aan het uitleggen was hoe hij bij het huis van zijn ouders moest komen, onderbrak Sathya hem met de woorden: 'Je hoeft niemand meer naar hen toe te sturen. Zij zullen over een half uur hier zijn.' Precies dertig minuten laten arriveerden zij.
Vanaf dat moment zaten zijn vader, zijn moeder en zijn broer vrijwel onafgebroken rond Sathya's bed in de hoop dat hij iets tegen hen zou zeggen of iets zou willen eten of drinken. Sathya sprak echter met onzichtbare wezens, zong bhajans, beschreef bedevaartsoorden die niemand kende, citeerde lange passages in het Sanskriet en verklaarde ingewikkelde religieuze leerstellingen.
Dit alles was weer een stap verder op de weg naar zijn definitieve bekendmaking. Toen Sathya met een gil opsprong en naar de grote teen van zijn rechtervoet greep, was dat een teken dat hij in trance ging om iemand te helpen die in nood verkeerde en God om hulp riep. Ook in de eerste jaren hierna heeft hij vaak van deze methode, het in trance gaan, gebruik gemaakt, ofschoon hij helemaal niet uit zijn lichaam hoefde te treden om iemand te kunnen helpen. Er was absoluut geen sprake van een schorpioenensteek en de priester had iets kunnen vermoeden. Hij wist namelijk dat yogi's hun astrale lichaam via de grote teen van de rechtervoet uitzenden wanneer zij iemand te hulp willen komen. Het enige probleem was dat hij in Sathya geen yogi of iets dergelijks kon zien.
Op een dag beval Sathya zijn vader opeens: 'Ga de buurman, de pundit (schriftgeleerde) Narayana Sastry, voor mij halen. Hij leest de Bhagavatam helemaal verkeerd. Hij legt de tekst verkeerd uit. Breng hem onmiddellijk hier.'
De buurman weigerde om te komen en zei tegen Sathya's vader: 'Wat weet dat joch van deze Sanskriet tekst en van de juistheid of onjuistheid van de betekenis die ik zopas aan deze mensen heb uitgelegd? Hoe heeft hij het trouwens kunnen horen; hij ligt in het huis hiemaast in bed! Zeg hem maar dat hij zich met zijn eigen zaken moet bemoeien.'
Nadat zijn vader hem het antwoord van de pundit had medegedeeld, stuurde Sathya hem weer naar het huis ernaast om nogmaals te benadrukken dat hij de schriftgeleerde wilde spreken. In het daarop volgende gesprek met de pundit zei Venkapa: 'Komt u alstublieft, dan kunt u de jongen een lesje in nederigheid leren. Daarmee zou u mij een groot plezier doen. Hij is de laatste tijd erg onhandelbaar geworden.' De pundit verontschuldigde zich bij zijn bezoekers en ging nu met Sathya's vader mee. Toen hij aan het bed verscheen, vroeg Sathya hem de uitleg die hij eerder had gegeven, voor hem te herhalen. Tijdens deze uitleg onderbrak de jongen hem geregeld om aan te geven waar hij zich vergiste. Aanvankelijk ergerde de geleerde zich hieraan, maar dat veranderde al snel in verbazing en daarna in bewondering toen hij hoorde wat Sathya te zeggen had. Tenslotte viel hij neer aan diens voeten en vroeg hem vergiffenis voor het feit dat hij niet direct was gekomen toen Sathya dat vroeg.
Omdat niemand iets bleek te kunnen doen om Sathya's toestand te verbeteren, stond zijn moeder er tenslotte op, dat hij zou worden teruggebracht naar Puttaparthi. Daar zou zij voor hem zorgen en niemand anders.

Terug in Puttaparthi bleef Sathya teruggetrokken in zichzelf. Zijn vroegere vriendjes, zijn broertje Janakiram, zijn grootvader Kondama, niemand kon tot hem doordringen. Behalve zijn grootvader maakte iedereen zich zorgen over hem. Kondama citeerde voor Venkapa en Easwaramma teksten uit de heilige geschriften om aan te tonen dat zij zich niet zo druk behoefden te maken over hun zoon. Zo stond er in de Yoga Vasishta dat Rama op ongeveer dezelfde leeftijd als Sathya nu een soortgelijke ervaring had. Grootvader citeerde: 'Zijn lichaam vermagerde, zijn geest fladderde van de ene gedachte naar de andere. Hij zat zo stil dat het leek alsof hij een muurschildering was. (...) "Wat is rijkdom? Wat is onheil? Wat is thuis? Wat is verlangen? Alle zijn slechts onwerkelijk." Aldus sprekend, zat hij stil en alleen.' Voor de grootvader zelf was dit voldoende, maar voor alle anderen was dat niet het geval.
De dorpelingen, die geregeld naar Sathya kwamen kijken, spraken heel verschillend over diens toestand. Sommigen noemden zijn vader gevoelloos, anderen zeiden dat zijn opvoeding de oorzaak was van zijn toestand en weer anderen voorspelden dat het alleen nog maar erger met hem zou worden. Jaloezie en haat liggen altijd op de loer! Sommigen zouden maar wat graag zien dat het gezin zou worden opgescheept met een gehandicapte zonderling.
Sathya bleef onbewogen bij dit alles. Zo nu en dan citeerde hij de heilige geschriften of drukte de aanwezigen op het hart zich los te maken van alle verlangens en zich tot God te wenden.
Na enige tijd stuurde Seshama zijn ouders een brief waarin hij hun vroeg wanneer zijn broertje terug zou komen. Hij had reeds te veel lessen gemist; de tijd drong dus. Sathya's ouders vonden zijn toestand echter nog niet goed genoeg voor zijn terugkeer naar Uravakonda. Zij lieten eerst zijn horoscoop trekken door een bejaarde pundit uit Kadiri. Hieruit werd geconcludeerd dat Sathya bezeten was door een geest en op grond daarvan besloot de familie dat zij hem naar een beroemde, of beter gezegd beruchte, duiveluitdrijver zouden brengen in Brahmanapalli, een dorp gelegen in de buurt van Kadiri. Alleen grootvader Kondama maakte bezwaar. Volgens hem kon Pedda Venkapa beter nog wat wachten voor hij zo'n drastische stap zou nemen. Aan Easwaramma werd niets gevraagd. Zij kon slechts bidden om hulp.

Toen de duiveluitdrijver hoorde dat Sathya naar hem zou worden gebracht, bazuinde hij rond dat hij de enige was die de jongen zou kunnen genezen. Geen enkele geest, of het nu ging om een hindoe- of een moslimgeest, om een dierlijke of een duivelse geest, kon de kracht van zijn mantra's (heilige woorden) weerstaan, zo pochte hij.
Zijn ouders en zijn beide zusters Venkamma en Parvathamma begeleidden Sathya naar Brahmanapalli. Zijn vader verwachtte veel van de behandeling. Hij verzekerde de angstige vrouwen: 'Deze man zal een puja (eredienst) opdragen voor de godinnen Chandi en Chamundi en hij zal misschien een kip offeren. Dan zal hij het bloed in de vorm van een stip op het voorhoofd van de jongen aanbrengen - en dat zal het eind zijn van deze pijnlijke geschiedenis.'
Toen hij sprak over het offeren van een kip, ging hij zo hard praten dat zijn zoon niet in staat was hem te overschreeuwen. Niet dat het enig verschil zou hebben gemaakt. Er viel op dat moment niet met hem te praten.
De duiveluitdrijver zag er verschrikkelijk uit. Zijn lange haar was een warboel, zijn ogen gloeiden als van een bezetene en hij sprak met een raspend stemgeluid. Hij offerde eerst een kip en vervolgens een lam en dwong Sathya om in een cirkel van bloed te gaan zitten. Daarna begon hij met het schreeuwen van mantra's en daarbij sloeg hij met een grote ijzeren tang met een enorme kracht op de grond. Sathya's familieleden stonden te trillen, maar de jongen zelf bleef volkomen onbewogen. Zijn kalmte gaf hun ook weer wat moed en zij besloten te blijven tot de man zou verklaren dat Sathya was verlost van de boze geest.
Vervolgens begon de duiveluitdrijver Sathya te geselen om zo de geest te verdrijven. Zijn moeder kromp in elkaar en schreeuwde: 'Stop! Stop!'
'Nee!' riep de tovenaar. 'Ik stop niet halverwege de behandeling. Jullie mogen de jongen hebben, maar de geest in hem is voor mij. Neem wat van jullie is, maar pas nadat jullie mij hebben gegeven wat van mij is!'
Hij schoor daarna Sathya's hoofd kaal en kerfde met een scherp mes drie kruisen in zijn hoofdhuid. Het bloed stroomde eruit. In deze wonden goot hij sap van citroenen, knoflook en andere zure vruchten. Tot verbazing van zijn familieleden en tot woede van de duiveluitdrijver ontsnapte Sathya geen enkele kreet van pijn en huilde hij zelfs niet. Daarom besloot de duiveluitdrijver gedurende enkele dagen iedere ochtend 108 potten ijskoud water over de wonden te gieten. Toen de geest na deze behandeling nog steeds geen aanstalten maakte om het lichaam te verlaten, besloot hij zijn sterkste wapen in de strijd te werpen, de kalikam. Dit was een mengsel van allerlei bijtende stoffen en hij smeerde dat mengsel op Sathya's ogen. Als gevolg hiervan zwol diens gezicht zó op, dat hij onherkenbaar werd terwijl zijn ogen zich vernauwden tot bloederige, tranende spleten.
'Nu is de overwinning nabij!' schreeuwde de duiveluitdrijver. 'Nu zal de geest hem verlaten!' Maar nu werd het ook echt teveel voor Easwaramma. Zij had nog liever dat haar zoon door een geest werd bezeten, dan dat hij zulke ondragelijke pijn moest lijden. Per slot van rekening deed de geest hem niet werkelijk kwaad, hetgeen van de duiveluitdrijver niet gezegd kon worden. Zij wierp zich aan de voeten van haar echtgenoot en smeekte hem er een einde aan te maken. Aangezien ook hij zo langzamerhand zijn bedenkingen had, beval hij de tovenaar op te houden, hetgeen deze uiteindelijk met tegenzin deed. Na een royale betaling en vele dankbetuigingen van zijn ouders liet hij Sathya gaan op voorwaarde dat Venkapa en Easwaramma binnen zes maanden weer met hun zoon bij hem zouden komen, want anders kon hij geen enkele garantie geven dat de geest hem definitief zou hebben verlaten. En Venkamma mocht onder geen beding meer meekomen. Die had zijn behandeling voortdurend tegengewerkt door onder meer zalf op Sathya's ogen te smeren als de tovenaar even weg was.

Waarom heeft Sai Baba al die martelingen eigenlijk ondergaan? Het was zijn bedoeling dat de mensen zouden weten dat hij volkomen onberoerd bleef, wat er ook met zijn lichaam gebeurde. Hij voelde geen pijn, want hij kent geen enkele vereenzelviging met het lichaam. Hij is het lichaam niet. En evenmin zijn wij het lichaam. Wij zijn het atma, de ziel. Het lichaam is slechts een voertuig, ons door God geschonken om Hem te dienen door het dienen van onze medeschepselen. De wereld is ons oefenterrein. Wij moeten leven in de wereld, maar wij moeten de wereld niet in ons laten leven! In de wereld is slechts sprake van kortstondige vreugde, afgewisseld door verdriet; slechts God is eeuwige vreugde.

Sathya's ouders namen hun zoon mee terug naar Puttaparthi. Langzaam genas hij van zijn verwondingen, maar zijn gedrag bleef voor de meesten een raadsel. Daarom trachtte zijn moeder hem uit te leggen dat hij moest proberen zijn gedrag te veranderen.
'Iedereen is bezorgd over jouw ziekte, Sathya,' zei zij. 'De man uit Brahmanapalli zei dat je koorts had, maar dat is onzin. Ik weet dat je geen koorts hebt. Maar wanneer je begint te praten als een pundit, zeggen de mensen dat je bezeten bent en wanneer je aanmerkingen maakt op het gedrag van je oom en neefjes, dan zeggen die dat jij het niet kan zijn die die dingen zegt. Wanneer je bijvoorbeeld Venkamma vraagt om 's avonds naar de lucht te kijken om de devata's (goden) langs te zien gaan, dan zeggen zij dat je gek bent. O, Sathya! Probeer gewoon te doen! Ga terug naar je broer en ga weer naar school. Gedraag je niet als een goeroe, een Brahmajnani (een kenner van God). De mensen noemen je zo alleen maar om je belachelijk te maken.'
Hoewel hij mededogen voelde met zijn lieve moeder, die zoveel voor hem deed, kon Sathya op dat moment weinig voor haar doen. Het moment naderde waarop hij zijn ware aard bekend zou maken en hij moest de mensen daarop voorbereiden.
Ofschoon hij geleidelijk van zijn verwondingen was genezen, wilde er geen haar meer groeien op de plaatsen van de kruisen op zijn hoofd. Er vormde zich daar alleen litteken-weefsel met als gevolg een onevenwichtige haargroei. Alleen door zijn haar zorgvuldig te kammen kon hij de kale plekken goed bedekken. Wanneer het waait, kunnen de devotees ook nu soms nog deze kruisen op zijn hoofd zien en degenen die het verhaal kennen, realiseren zich dan dat het een herinnering is aan die gebeurtenis uit zijn jeugd.

Sathya's ouders kregen veel goede raad en zijn moeder luisterde hoopvol naar ieder voorstel. Eén van die voorstellen betrof een dokter in Gorantla. Deze zou zeer deskundig zijn en haar zoon zeker kunnen genezen van zijn waanvoorstellingen. Dus vertrokken zij op een dag met de ossenkar naar Gorantla. Maar toen kreeg Sathya er genoeg van. Halverwege sprak hij: 'Ik wit nergens heen. Laten wij teruggaan.' Onmiddellijk stopten de ossen. De medereizigers - familieleden en enige andere dorpsgenoten - probeerden de dieren weer aan het lopen te krijgen, maar duwen, trekken en het omdraaien van de staarten mocht niet baten. En toen de mensen na meer dan een uur de strijd opgaven, keerden de ossen zich om en gingen terug naar huis.
Kort daarop bood weer iemand zijn hulp aan en Sathya's ouders kregen weer hoop, want het ging niet om de eerste de beste. De man die zijn hulp aanbood, was een bekende advocaat uit Penukonda. Ofschoon hij nu in deze grote stad woonde, was hij geboren in Puttaparthi, waar hij ook zijn jeugd had doorgebracht. Deze Krishnamachari had gehoord over Sathya via familie van hem die nog in het dorp woonde en hij wilde nu zelf wel eens komen kijken. Hij kwam, hij zag... en hij oordeelde. Venkapa en Sathya waren samen met hem in de kamer en Easwaramma en haar beide dochters stonden buiten met hun oor tegen de wand te luisteren. Deze geleerde man, wiens naam voorzien was van allerlei titels, zei vol overtuiging tegen Venkapa: 'Een boze geest is in deze jongen gevaren en het is een buitengewoon krachtige geest. Menselijke duiveluitdrijvers kunnen niets doen en zelfs gewone goden zullen falen. Alleen god Narasimha heeft de kracht om deze geest af te schrikken en hem te dwingen Sathya los te laten. Breng de jongen naar de grote Narasimha-tempel in Ghatikachalam, want daar zijn reeds meer dan honderd van dergelijke gevallen door zijn genade genezen.'
Venkapa was direct enthousiast over dit voorstel en hij wilde reeds aantekeningen gaan maken over de te volgen route toen Sathya zijn hand tegenhield en zei: 'Krishnamachari! Dat is nu toch wel een vreemd advies van u. Wie denkt u dat er in die tempel in Ghatikachalam is? Ik! En u wilt dat deze mensen mij naar mij brengen?'
Easwaramma aan de andere kant van de wand voelde een golf van vreugde door zich heengaan, maar dat was slechts voor even. Het leven hernam zijn gewone gang. Sathya's gedrag bleef onvoorspelbaar. Zijn moeder maakte zich weer zorgen en zijn vader wist geen weg met zijn frustraties.

Op 23 mei 1940 kwam het moment waarop hij zich voor het eerst bekend zou maken. De aanleiding was een woede uitbarsting van zijn vader. Op die dag werd de spanning van het mysterie hem teveel. Reeds jarenlang zag hij lijdzaam toe hoe zijn zoon voor zijn vriendjes geschenken, zoals griffels en potloden, snoep en foto's, tevoorschijn haalde uit een lege tas of uit de lucht, hoe hij liederen componeerde en zong en hoe hij aan belangstellenden de heilige geschriften verklaarde. En nu had hij iemand die zijn best voor hem deed, een belangrijke advocaat uit Penukonda, een onbeschoft antwoord gegeven. Dit kon zo niet langer doorgaan. Sathya was toch gewoon zijn zoon... of was hij toch iets meer? Twijfel verscheurde hem al heel lang en nu volgde de uitbarsting. Die dag verzamelde Sathya zijn huisgenoten om zich heen op de veranda van het hutje van zijn grootvader en materialiseerde voor hen brokken kandijsuiker en bloemslingers. Toen de buren dit zagen, kwamen zij ook toegesneld. Hij gaf hun ook kandijsuiker en bloemen en alle aanwezigen gaf hij bovendien een bal rijst gekookt in melk. Zijn vader was op dat moment aan het werk en iemand ging hem roepen. Dit mocht hij niet missen.
'Hoe durft die kwajongen te beweren dat hij Narasimha is? Wat een brutaliteit! Dat neem ik niet langer!' schreeuwde hij reeds uit de verte. 'En wat is hij nu weer aan het doen, daar op de veranda van zijn grootvader, omringd door een hele menigte?'
Gewapend met een stok drong hij zich tussen de menigte door. Een van de aanwezigen hield hem tegen en zei: 'Met een beweging van zijn hand haalt Sathya kandijsuiker tevoorschijn en bloemslingers. Kijk! Dit heb ik van hem gekregen. Iedereen heeft wel iets gekregen.' De man keek de opgewonden vader aan en vervolgde: 'Vóór u naar hem toegaat, moet u wel eerst uw handen, voeten en gezicht wassen.'
Venkapa werd nu nog bozer en schreeuwde: 'Suiker! Bloemen! De bedrieger! Het zijn allemaal trucjes. Dit moet afgelopen zijn!' Hij drong verder naar voren tot hij Sathya had bereikt, hief zijn stok op en schreeuwde: 'Wie ben je? Ik wil het nu weten! Ben je een geest, een gek, een bedrieger... of... ben je een god?' Het hoge woord was eruit. Allen die Sathya omringden, hielden hun adem in. Wat zou hij antwoorden? Zijn moeder, die een eindje verder stond, had haar ogen gesloten om niet te hoeven zien hoe haar echtgenoot de jongen zou slaan - iets wat hij nog nooit gedaan had.
Rustig keek Sathya hem aan en antwoordde: 'Ik ben Sai Baba.' Zijn vader liet de stok vallen en sloeg zijn handen voor zijn mond. Na enkele ogenblikken vroeg hij nog steeds boos en wantrouwend, wat hij bedoelde met 'Sai Baba' en zich tot alle aanwezigen richtend, vervolgde Sathya: 'Ik behoor tot de Apastamba sutra (de leringen van Apastamba) en de Bharadvaja gotra (de groep religieuze verwanten met Bharadvaja als patroonheilige). Ik ben Sai Baba. Ik ben gekomen omdat jullie Venkavadhuta en andere heiligen baden om mijn komst. Ik zal jullie zegenen en al jullie zorgen wegnemen. Aanbid mij op iedere donderdag. Houd jullie geest en huis rein.'
Dit was interessant! Alle gezinsleden en ook de meeste dorpelingen kenden het verhaal van de grote wijze Venkavadhuta, maar vooral grootvader Kondama was geschokt door deze mededeling. Had hij zijn beide zonen niet Venkapa genoemd naar zijn goeroe en had hij enige tijd voor Sathya's geboorte zijn goeroe niet enkele malen in een droom gezien?
Een avadhuta is iemand die alle gehechtheid aan het vergankelijke heeft opgegeven en die de eenwording met God heeft bereikt. Kondama had Venka avadhuta persoonlijk gekend, voorzover je kunt spreken van 'kennen'. Hij had, net als vele andere dorpelingen, in zijn jeugd vol belangstelling geluisterd naar diens wijze woorden. Niemand wist waar hij vandaan kwam of waar hij naartoe ging. Vele jaren achtereen verscheen hij opeens in het dorp en verdween hij na enige tijd weer even plotseling. Op een middag zat Kondama met de avadhuta onder een banyan-boom (vijgenboom) toen deze tegen hem zei: 'Bhudevi (de godin van de aarde) huilt. Daarom komt Narayana. Jij zult hem kunnen zien. Hij zal van je houden.'
Nooit had Kondama kunnen bevroeden dat hij Narayana werkelijk in levenden lijve zou zien in zijn huis en op zijn schoot zou houden. Hij wist dat zijn goeroe verlangde naar de komst van God op aarde om de mensheid te redden, maar nu pas drong de volle betekenis van de woorden van Venka tot hem door: Sathya, zijn kleinzoon, was Narayana, God...

Maar nu was er nog een nieuw probleem: wie was die Sai Baba waarover Sathya sprak? Niemand in het dorp kende die naam, maar omdat 'baba' een islamitisch woord is, vreesde zijn vader alweer dat hij bezeten was door de geest van een moslim-fakir. Zijn moeder daarentegen herinnerde zich een visioen dat zij enige tijd geleden had gehad, waarin Sathya aan haar was verschenen als een oude man met een baard. Zou dat misschien die Sai Baba zijn?
Spoedig raakte bekend dat het subhoofd van de burgerlijke stand in Penukonda een volgeling was van ene Sai Baba en dat er iedere donderdag - de dag die gewijd is aan de verering van de goeroe - enkele honderden mensen naar zijn huis kwamen om daar een puja bij te wonen ter ere van deze heilige. Venkapa besloot zijn zoon mee te nemen naar deze man. Wanneer Sathya de mensen voor de gek hield, zou deze man dit gauw genoeg ontdekken.
Aanvankelijk wist de man niet goed wat hij de jongen moest vragen of zeggen, dus nam Sathya het initiatief en vroeg hem: 'Zie je niet dat ik Sai Baba ben? Je aanbidt mij al jaren en ik sta hier nu voor je. Hier, neem deze udhi (heilige as)' en met een beweging van zijn hand materialiseerde hij een handvol warme as voor hem. In zijn vorige belichaming als Sai Baba van Shirdi liet hij altijd een vuur branden in de kleine moskee waarin hij woonde. De udhi van dit vuur gebruikte hij om zieken te genezen en om vertrekkende devotees te zegenen. De man schrok hiervan zo, dat hij terugdeinsde en daarom strooide Sathya de as uit voor de foto van zijn vorige lichaam. Toen de man zich enigszins hersteld had, verzekerde hij Venkapa dat zijn zoon aan waanvoorstellingen leed en dat hij hem moest laten opnemen in een inrichting. Sathya adviseerde de man om oprechter en serieuzer te zijn in zijn aanbidding en hij eindigde met de woorden: 'Jij bent slechts een zoeker, een dienaar. Ik ben degene die je zoekt, de Meester.' Daarna verliet hij het huis.

Weer thuis veranderde Sathya zijn gedrag. Hij was niet langer in zichzelf gekeerd of somber - zo had hij er althans voor de anderen uitgezien - en hij was gemakkelijker te benaderen. Hij liet toe dat zijn moeder en Subbamma hem verzorgden en te eten gaven en dat was voor hen een hele opluchting. Hij trok nu geregeld de heuvels in en zat dan vaak uren zwijgend op een rots of hij zat aan de oever van de rivier.
Op de donderdagen verzamelde zich geleidelijk een vast groepje devotees om hem heen om te luisteren naar zijn woorden en om gezamenlijk bhajans te zingen.
Op een keer kwam er iemand uit Penukonda, die gehoord had dat Sathya gezegd had dat hij Sai Baba van Shirdi was. Deze man had veel bewondering voor Shirdi Baba en beschouwde Sathya's mededeling als heiligschennis. Tijdens de bijeenkomst stond hij plotseling op en riep uit: 'Wij weten wie jij bent. Je bent slechts een kind, de zoon van Venkapa en Easwaramma. Maar als jij dezelfde Sai Baba bent als degene die wordt aanbeden door het subhoofd van de burgerlijke stand, geef ons dan nu daarvan een of ander bewijs!'
Sathya's moeder, die in huis bezig was, hoorde dit en kwam naar buiten.
'Ik zal je het bewijs geven,' zei Sathya kalm en hij vroeg om hem de bos jasmijnbloemen die in huis stond te brengen. De man vroeg Easwaramma om de bloemen te halen en zenuwachtig voldeed zij aan zijn verzoek. Vervolgens wierp Sathya de bloemen met een vlugge beweging op de grond en zei: 'Alsjeblieft! Dat ben ik ...'

Iedereen keek naar de bloemen die in het Telugu de naam Sai Baba vormden. Alle rondingen en lussen van de fraaie letters waren volmaakt weergegeven. Verbazing alom en de man in kwestie deed er verder het zwijgen toe.

Op een dag kwam er, rond het middaguur, een man in uniform gehaast het dorp inlopen en vroeg waar hij de wonderdoener kon vinden die vibhuti (heilige as) kon materialiseren. Na enig zoeken ontdekte men Sathya, gezeten op de veranda van een huis waar hij zijn vriendjes verhalen uit de Mahabharata, het verhaal van Krishna, vertelde. Toen de man kwam aanrennen, maakten zijn kameraadjes zich uit de voeten, maar Sathya bleef rustig wachten.
De man bleek de chauffeur te zijn van een functionaris van het district Anantapur, een jonge Engelsman. Deze was op jacht geweest in het woud en bij hun terugkeer naar huis had hun jeep, die langs de oever van de grotendeels droogstaande rivier reed, ter hoogte van Puttaparthi onverwacht panne gekregen. Hij weigerde om weer te starten en de chauffeur had zijn geïrriteerde baas verteld dat hij had gehoord van een jonge wonderdoener in het nabij gelegen dorp, die as materialiseerde om zieken te genezen. Die as zou zeker ook de motor weer doen starten. Zo was de chauffeur dus bij Sathya beland en deze liep direct met hem mee naar de rivieroever, op flinke afstand gevolgd door enkele jongens. Daar aangekomen zei hij op vermanende toon tegen de functionaris: 'Zal ik u eens vertellen waar u die tijgerin heeft geschoten, waarvan het lichaam in uw jeep ligt?'
En hij beschreef tot in detail het betreffende gebied, alsof hij erbij was geweest. De Engelsman was stomverbaasd en Sathya vervolgde: 'Wat jammer dat u dit gedaan heeft! Deze tijgerin heeft u toch geen kwaad gedaan? Weet u dat zij drie welpjes heeft? Die zijn pas tien dagen oud. Zij zoeken nu angstig naar hun moeder in de omgeving waar u haar doodschoot. Wat een onrecht hebt u begaan! Om u dit te vertellen, heb ik uw jeep laten stoppen. U zou er onmiddellijk weer naartoe moeten gaan en ervoor moeten zorgen dat de welpjes in de dierentuin worden opgenomen en u zou moeten voorzien in hun onderhoud. Als u hierin toestemt, zal ik de jeep laten starten.'
De Engelsman was diep getroffen door Sathya's woorden en diens mededogen met de dieren en hij was direct bereid te doen wat hij vroeg.'
Bovendien,' ging Sathya verder, 'moet u geen dieren meer doden voor uw plezier en uit trots. Gebruik liever een fototoestel. Dan bent u pas echt een held.'
Vervolgens vroeg hij de chauffeur de jeep te starten en terwijl hij deze vriendelijk op de motorkap sloeg, zei hij: 'Rijden maar, amma (moeder), rijden maar. ' En de jeep startte.
De Engelsman vond de welpjes en bracht ze naar de dierentuin, maar hij deed nog iets. Hij liet het tijgervel prepareren en schonk dat toen aan Sathya.
Toen in 1950 de nieuwe tempel werd geopend, kwam dit tijgervel op het verhoogde platform te liggen onder de stoel waarop Sai Baba zat. Sommige mensen die dit zagen of die hiervan een foto onder ogen kregen, waren verbaasd en verontrust. Hoe kon Sai Baba, die zoveel van dieren hield, een tijgervel bezitten? Deze vraag is met dit verhaal beantwoord.
Toen zijn vader dit verhaal over de tijgerin hoorde, was hij diep geschokt. Hoe durfde de jongen een blanke, een Engelsman, een belangrijk functionaris, die bovendien gewapend was, zó toe te spreken? Hij kreeg al visioenen van politieagenten en de gevangenis en hij voelde zich voor de zoveelste keer ten opzichte van zijn zoon hulpeloos en gefrustreerd. Iedere afwijking van het normale werd in die tijd gezien als de invloed van duivels of boze geesten en hij weigerde dan ook te geloven in de echtheid van Sathya's wonderen. Wat dat betreft leek zijn oudste zoon Seshama op hem.

Vanwege de vakantie kwam Seshama naar Puttaparthi. Toen zijn ouders hem vertelden dat zijn broertje veel meegaander was geworden en dat hij dacht dat hij Sai Baba van Shirdi was, knikte Seshama bedachtzaam. Dat kon er voorlopig mee door. Die Sai Baba van Shirdi was immers slechts een tamelijk onbekende heilige uit een verafgelegen dorp. Dat kon niet zoveel kwaad. Als Sathya na de vakantie nu weer met hem zou meegaan naar Uravakonda, dan zou hij er wel in slagen hem dat laatste waanidee ook uit zijn hoofd te praten - desnoods met behulp van het rietje. Maar dat laatste zei hij er wijselijk niet bij.
En zo ging Sathya in juni weer terug naar Uravakonda, nu naar de vierde klas van de middelbare school.



' Hij is gekomen '


Hij is gekomen de Heer, Hij is hier.
Om ons te redden van angst en smart.
Hij is gekomen de Heer, Hij is hier.
Zing, zing Zijn naam, zing met vreugde Sai Baba.
Zing dan Zijn naam, zing met liefde Sai Ram.
Open je hart vul je wezen met liefde.
Liefde voor God is het licht in ons zelf.

 

 

  |  


 
 
 


 
 


VAHINI'S
INHOUD
BABABOOKS