Seshama,
die al bijna volwassen was toen Sathya werd
geboren, was de knapste van het gezin. Hij was
met vlag en wimpel voor alle examens geslaagd en
hij had inmiddels zelfs een graad behaald in de
Telugu taal en literatuur. Maar ondanks al zijn
wereldse kennis slaagde hij er niet in Sathya's
goddelijkheid te begrijpen. Het is nu eenmaal
zo, dat het verstand je slechts een klein stukje
kan voorthelpen langs het pad dat leidt naar
God; de rest wordt verlicht door de
intuïtie, het innerlijk weten. Sathya's
broer en ook zijn vader hielden zich alleen vast
aan het intellect en op grond daarvan besloten
zij dat de wonderen die Sathya deed, verband
hielden met het feit dat hij bezeten was door
een boze geest.
Inmiddels
had Sathya de lagere school afgemaakt. Zijn
ouders waren het erover eens dat hij beslist
naar de middelbare school moest. Maar er was in
een straal van dertig kilometer rond Puttaparthi
geen middelbare school te vinden. Waar moest hij
dan naartoe?
Enkele jaren eerder was Seshama getrouwd met een
meisje uit Kamalapur en in dit dorp was een
goede middelbare school. Dat resulteerde in het
besluit van zijn vader en broer dat het voor
Sathya het beste was als hij met zijn broer zou
meegaan naar Kamalapur. Ver weg van zijn huidige
omgeving zou Seshama er zeker in slagen zijn
broertje om te vormen tot een normale jongen.
Sathya's moeder was het met deze gang van zaken
niet eens. Omdat zijn eigen broer geloofde dat
hij bezeten was door een boze geest, zouden de
mensen in Kamalapur Sathya zeker niet serieus
nemen en hem belachelijk maken. Gezien zijn hoge
intelligentie vond Easwaramma het ook niet juist
de jongen verdere scholing te onthouden en dus
stemde zij met pijn in het hart in met het
besluit van haar man en haar oudste
zoon.
Seshama's
rijke schoonouders toonden zich bereid een arm
familielid van hun schoonzoon in huis op te
nemen. Hij moest wel wat karweitjes doen, zoals
water halen en hout sprokkelen, maar daartoe was
Sathya gaarne bereid. Seshama zelf was niet zo
vaak aanwezig aangezien hij bezig was met een
opleiding tot leraar.
Op grond van zijn prestaties werd Sathya
toegelaten tot de derde klas van de middelbare
school. De studie leverde geen probleem op, maar
er waren wel andere problemen. Zo had hij
aanvankelijk maar één shirt en
één broek en die moest hij dus
iedere dag dragen. Hij maakte er een gewoonte
van om zijn kleren 's avonds te wassen en 's
morgens te strijken, zodat hij toch iedere dag
schone kleren kon dragen. Gelukkig stuurde zijn
moeder hem na korte tijd een shirt, dat zij
gemaakt had van een oude sari en ook later
stuurde zij zo nu en dan enige kleding.
Een ander probleem was zijn zakgeld. Hij had wel
niet veel nodig, maar soms moest hij toch wat
spullen voor school kopen of moest hij een broek
of shirt laten herstellen. Van zijn vader had
hij bij zijn vertrek naar Kamalapur twee anna
gekregen, maar die waren al snel op. Sathya
besloot daarom zijn eigen zakgeld te gaan
verdienen. Op een dag ontmoette hij een
plaatselijke winkelier, Kote Subbanna genaamd,
die vertelde dat hij wat meer zou willen doen
aan reclame. Sathya bood aan tegen een kleine
vergoeding versjes te maken met daarbij een
pakkend wijsje op willekeurig welk huishoudelijk
product. De winkelier accepteerde dit aanbod en
zo maakte Sathya als proef een versje op Bala
Bhaskara, een wondermiddel tegen alle kwalen.
Subbanna stuurde enige kinderen - met wat
zakgeld in het vooruitzicht - de straat op met
borden met daarop de naam van dit nieuwe
product. Zij liepen in optocht door het dorp en
zongen daarbij in koor het versje. De verkoop
steeg aanzienlijk en vanaf die tijd maakte
Sathya vaker versjes voor hem. Wanneer hij dan
van huis naar school liep en langs Subbanna's
winkel kwam, snelde deze naar buiten en vertelde
de jongen om welk product het ging. Op de
terugweg van school naar huis leverde hij
meestal zijn lied al weer bij hem in. Toen
andere winkeliers het succes van de versjes
zagen, begonnen zij ook naar Sathya toe te komen
voor versjes in de hoop op deze manier van hun
moeilijk verkoopbare artikelen af te
komen.
Aangezien
hij tamelijk goed was in sport, kon Sathya erg
goed opschieten met de gymnastiekleraar. Toen
deze op school een afdeling van de padvinders
oprichtte, vroeg hij ook aan Sathya om - net als
de meeste van diens klasgenoten en vrienden -
padvinder te worden. Zonder hem te hoeven
uitleggen dat hij daar geen geld voor had,
slaagde Sathya er aanvankelijk in dit beleefd te
weigeren. Maar enige tijd later gaf hij op
aandringen van zijn klasgenoten toch toe en werd
lid van de padvinders. Toen er kort daarop in
het bijna vijftien kilometer verderop gelegen
dorp Pushpagiri een jaarmarkt werd gehouden,
besloot de leraar-hopman een kamp te organiseren
om de mensen daar te helpen. Er zou genoeg te
doen zijn voor de jongens. Er zou drinkwater
moeten worden gehaald voor de enorme menigte die
er werd verwacht, er zouden zoekgeraakte
kinderen moeten worden opgespoord en er zou een
eerste-hulp-post moeten worden ingericht.
'Raju, alle padvinders gaan naar Pushpagiri. Je
gaat toch ook mee?', 'Wij kunnen niet zonder
jou!' en 'Als jij niet meegaat, Raju, dan gaan
wij ook niet,' riepen al zijn klasgenoten en
vrienden.
'Goed, ik zal meegaan,' antwoordde Sathya en een
luid gejuich weerklonk.
Het zou een mooie gelegenheid zijn om hun een
voorbeeld te geven van waarachtige seva
(onbaatzuchtige dienstverlening) en die mocht
Sathya niet voorbij laten gaan. Misschien klinkt
het wat vreemd dat de kinderen hun
schoolkameraadje 'Raju' noemden en niet
'Sathya', maar dat was een gebruikelijke
familiaire aanspreekvorm in die tijd.
Toen
Sathya die dag de klas had verlaten, zei zijn
vriendje Sudhir, die aan de rechterkant in de
schoolbank naast hem zat, tegen zijn andere
vriendje Ramesh, die aan zijn linkerkant zat:
'Ramesh, je weet toch wel dat het de bedoeling
is dat wij tijdens dat kamp allemaal een
padvindersuniform dragen om makkelijk herkenbaar
te zijn? Raju heeft geen uniform en volgens mij
heeft hij ook geen geld om er een te kopen.'
Ramesh antwoordde: 'Nee, hij heeft inderdaad nog
geen uniform. Dat zei hij mij vanmorgen nog.
Misschien moeten wij het voorleggen aan de
hopman.' 'Ik denk niet, dat Raju dat prettig
vindt. Weet jij geen oplossing?' 'Ik zal aan
mijn vader vragen om twee uniformen voor mij te
laten maken. Mijn ouders hebben toch geld
genoeg. En dan geef ik er één aan
Raju.' Toen Sathya op een ochtend de klas
binnenkwam, lag het uniform op zijn bank met
daarbij een briefje van Ramesh waarin hij hem
vroeg dit geschenk te aanvaarden.
Hoe goed bedoeld dit ook was, het zou in strijd
met dharma (juist gedrag) zijn geweest
als Sathya dit had geaccepteerd. Hij schreef het
volgende briefje aan Ramesh en legde dat met het
uniform op diens plaats:
'Als
je wilt dat wij vrienden blijven, moet je je
niet bezighouden met dit spel van schenken en
aanvaarden van stoffelijke zaken. Wanneer een
behoeftige iets aanvaardt van een ander, maakt
hij zich diep vanbinnen bezorgd over de vraag
hoe hij de gunst kan terugbetalen, terwijl trots
op zijn daad van liefdadigheid de geest van de
schenker bezoedelt. Ware vriendschap moet van
hart tot hart zijn. Wanneer wij vriendschap
grondvesten op basis van geven-en-nemen, voelt
de ontvanger zich klein en voelt de gever zich
trots. Een dergelijke vriendschap zal niet
standhouden. Daarom zal ik de kleren die jij op
mijn bank hebt neergelegd, niet aanvaarden. Ik
geef ze je met dit briefje terug. '
De volgende dag zei Ramesh tegen Sathya: 'Waarom
aanvaard je het uniform toch niet? Je kunt het
mij dan teruggeven zodra je geen lid meer bent
van de padvinders.'
Maar ook dat weigerde hij. 'Ik heb geen hulp
nodig en ik zoek die ook niet,' antwoordde hij.
'Ik zoek alleen de mogelijkheid om te helpen en
om anderen te laten zien hoe zij het beste
kunnen helpen. Bovendien heeft jouw vader die
uniformen voor jou laten maken. Ze waren niet
bedoeld voor mij. Ik ben waarheid, zoals mijn
naam aangeeft. Wanneer ik het draag in plaats
van jij, zal ik de waarheid geweld
aandoen.'
Sathya
zou dus meegaan, zij het zonder uniform, maar
hij had niet de benodigde twaalf roepie voor de
reis- en verblijfkosten. Daarom zei hij tegen de
hopman dat zijn familie ook naar de jaarmarkt
zou gaan en voor hem zou zorgen. Dan hoefde hij
niet met de bus mee en hoefde hij ook niet mee
te eten in de kantine. Dat zou een stuk
goedkoper zijn. Sprak hij nu onwaarheid? Nee,
want zijn niet alle mensen zijn familie!
Omdat hij toch wel wat geld nodig had, verkocht
hij de dag vóór het vertrek zijn
oude, maar nooit gebruikte schoolboeken aan een
andere arme leerling. Deze had niet meer dan
vijf roepie, opgespaard in de vorm van losse
koperen muntjes. Sathya was daar tevreden mee en
nam het geld mee naar huis. Hij wilde de muntjes
ergens in doen, maar dat ging mis, en alles
rolde over de vloer. De schoonmoeder van Seshama
kwam op dit geluid af, zag het geld en meende
dat hij het gestolen had. Hoe kon hij immers
anders aan zoveel geld komen? Zij weigerde naar
zijn uitleg te luisteren, nam hem het geld af en
gaf hem een paar stevige tikken.
Sathya besloot nu om niet tot de volgende
ochtend te wachten, maar om direct te
vertrekken. Het was die dag erg heet en toen hij
's avonds - na een tocht van vijftien kilometer
- in Pushpagiri aankwam, had hij erge dorst. Nu
was het in die tijd erg moeilijk om aan
drinkwater te komen. Er was wel een grote bak
waarin de boeren hun vee wasten, maar dat water
was erg vies. Niettemin dronk hij er iets van.
Bij deze bak vond hij een pakje sigaretten en
een anna. Hij vroeg aan de mensen in de omgeving
van wie die zaken waren, maar toen niemand ze
opeiste, nam hij de sigaretten en het muntje
mee. De sigaretten brak hij in stukjes die hij
vervolgens onder het zand stopte. Niet ver
daarvandaan zat een man met een gokspelletje.
Sathya zette zijn anna in en won er elf bij.
Omdat het een arme man was, liet hij het
daarbij. Dit zou overigens de enige keer in zijn
leven zijn dat hij had gewed! De padvinders
zouden ruim een week in Pushpagiri blijven en
dus verdeelde Sathya zijn geld zó, dat
hij iedere dag iets te eten zou hebben. Nadat
hij enkele dosa's (een soort
pannenkoeken) gegeten had, ging hij - net als
vele anderen - naar de rivieroever om te slapen.
Uit veiligheidsoverwegingen knoopte hij zijn
resterende geld in een lap, stopte die onder het
zand en gebruikte dat bergje zand als kussen.
Omdat hij erg moe was van de lange tocht, sliep
hij die nacht heel diep. Kennelijk had iemand
gezien waar hij zijn geld verborg, want toen hij
de volgende morgen wakker werd, was het
verdwenen. Hij maakte zich echter helemaal geen
zorgen en begon enthousiast met de taken die de
hopman hem opdroeg. Deze wist immers niet, dat
Sathya niets te eten had en dus ontzag hij hem
niet bij het verdelen van het werk. Ramesh
merkte evenwel dat zijn vriendje geen geld had
en bracht hem iedere dag iets te eten zonder dat
de anderen het merkten. Na afloop van de
jaarmarkt gingen de andere jongens terug met de
bus en Sathya liep weer terug naar Kamalapur.
Maar eerst leende hij een anna van Ramesh om
kumkum en prasad te kunnen kopen als souvenir
voor Seshama's vrouw. Hiermee kon hij haar zijn
respect tonen.
Toen hij thuiskwam, bleek zijn broer erg boos te
zijn. Sathya had zijn plicht verzuimd aangezien
hij ruim een week lang geen water voor het gezin
had gehaald. Seshama gaf hem een flink aantal
tikken op zijn handen met een houten liniaal,
zoals hij wel vaker deed wanneer hij van mening
was dat zijn broertje verkeerd had
gehandeld.
Enkele
dagen later werd het gezin van Seshama in diepe
rouw gedompeld door de dood van hun oudste zoon.
Seshama stuurde zijn ouders een telegram en
daarop kwam zijn vader direct naar Kamalapur om
zijn zoon en diens gezin bij te staan. Toen
Venkapa zag dat Sathya's handen in het verband
zaten, vroeg hij wat er was gebeurd, maar Sathya
slaagde erin om de zaak te bagatelliseren. Hij
wilde geen lelijke dingen zeggen over anderen.
Later die dag hoorde Venkapa van de buren dat
Sathya vaak werd geslagen en daarom probeerde
hij hem over te halen om met hem mee terug te
gaan naar Puttaparthi. Dat weigerde Sathya omdat
dat aanleiding zou geven tot praatjes en hij zag
het als zijn plicht de eer van de familie hoog
te houden.
Slechts hoogst zelden ging Sathya dan ook in
tegen de woorden van een van zijn familieleden.
In het volgende geval deed hij dat
wèl.
Er was een schommelstoel in huis en op een avond
zat Sathya daar juist even in toen de zwager van
zijn broer binnenkwam. Deze werd onmiddellijk
erg boos en schreeuwde: 'Wie heeft jou
toestemming gegeven om in die kostbare stoel te
gaan zitten schommelen als een maharaja! Ga
eruit en maak dat je wegkomt.'
Sathya antwoordde rustig: 'De dag zal komen
dat ik een maharaja zal zijn, zittend op een
zilveren stoel. Je zult die dag beleven.'
Deze woorden maakten hem weliswaar nog bozer,
maar hij was toch zo verstandig er verder het
zwijgen toe te doen.
Zeven jaar later kreeg Sai Baba een zilveren
stoel cadeau van de rani (koningin) van
Chincholi, aangezien zij het niet langer kon
aanzien dat hij op een houten stoel moest
zitten. Ofschoon niemand de reden daarvan
begreep, gaf Baba geen toestemming om de stoel
uit te pakken. Dat moment kwam pas op de dag van
zijn verjaardag. Op die dag kwam namelijk de
zwager van zijn broer naar Puttaparthi en aan
hem vroeg Baba om de stoel uit te pakken en op
de verhoging in de tempel neer te zetten. Toen
de zilveren stoel tevoorschijn kwam, liepen de
tranen hem over de wangen en hij vroeg Baba om
vergeving voor zijn woorden van
weleer.
Toen
Seshama zijn opleiding tot leraar had voltooid,
werd hij al snel benoemd tot leraar Telugu aan
de middelbare school van Uravakonda, gelegen op
meer dan honderd kilometer van Puttaparthi. Hij
besloot met zijn vrouw en kinderen daarheen te
verhuizen en zijn broertje mee te nemen. Zij
zouden daar beiden naar de middelbare school
gaan: Seshama als leraar en Sathya als
leerling.
Iedere morgen kwamen alle leraren en leerlingen
vóór de lessen begonnen bijeen om
te bidden en al spoedig werd Sathya gevraagd om
deze bijeenkomsten te leiden. Door middel van
zijn woorden en gebeden probeerde hij zowel
leraren als leerlingen te inspireren om zich die
dag volledig te wijden aan hun taken.
Via familie en kennissen in andere dorpen hadden
veel inwoners van Uravakonda reeds vernomen dat
Sathya in staat was verloren voorwerpen terug te
vinden. En net als in de plaatsen waar hij
eerder had gewoond, kwamen er hier al spoedig
mensen naar hem toe die iets waardevols kwijt
waren. Wanneer zijn schoolkameraadjes iets kwijt
waren, hielp hij hen op weg door een hint in de
goede richting te geven. Had iemand iets van hen
gestolen, dan noemde hij bijvoorbeeld alleen de
initialen van de dader. Zij moesten dan verder
maar zelf zien hoe zij het betreffende voorwerp
terugkregen.
Op een keer was een van de leraren een kostbare
pen kwijt en hij vroeg Sathya herhaalde malen
nadrukkelijk: 'Raju, jij weet beslist wie mijn
kostbare pen heeft meegenomen zonder mijn
toestemming. Vertel mij wie het is!' Tenslotte
gaf Sathya toe en zei: 'De bediende 'x' heeft
hem gestolen.'
'Nee, dat is onmogelijk. Die is juist
buitengewoon betrouwbaar en eerlijk.' Omdat
Sathya volhield dat hij de dader was, doorzocht
de leraar de kamer van de betreffende bediende
toen deze weg was. Dit leverde niets op en
enigszins verontwaardigd sprak hij zijn leerling
hierover aan.
'U heeft niets in zijn kamer gevonden,'
antwoordde deze, 'omdat hij de pen naar zijn
zoon heeft gestuurd. Ik zal het u bewijzen.' Nu
stuurde de bediende geregeld een brief naar zijn
zoon, die in Anantapur studeerde en die liet hij
schrijven door een briefschrijver uit het dorp.
Hij was namelijk zelf analfabeet. Sathya liet nu
een brief schrijven zogenaamd uit naam van deze
bediende en in die brief vroeg 'de vader' ook of
de pen die hij hem, zijn zoon, gestuurd had,
beviel. En hij adviseerde hem om zuinig te zijn
op deze pen aangezien hij erg duur was geweest
en gemakkelijk gestolen zou kunnen worden. Voor
antwoord sloot Sathya een reeds geadresseerde
kaart bij.
Vier dagen later ontving de leraar het antwoord.
De zoon liet weten dat de pen geweldig schreef
en dat hij er erg zuinig op was, gezien de hoge
prijs en het feit dat het een geschenk was van
een liefhebbende vader.
Dit is maar een van de vele voorbeelden waarmee
Sathya bewees dat hij over bijzondere krachten
beschikte.
Een
ander voorbeeld betreft de moslim die zijn paard
kwijt was. Het lijkt een beetje op een
gebeurtenis die plaatsvond tijdens zijn leven
als Shirdi Sai Baba. Deze man had een
jutka en met deze paard-en-wagen
vervoerde hij mensen en goederen. Hiermee
verdiende hij zo'n twee roepie per dag, net
voldoende om van te leven. Op een dag was zijn
paard verdwenen, weggelopen of gestolen, dat
wist hij niet. Hij doorzocht heel Uravakonda en
vervolgens kamde hij samen met enkele vrienden
de hele omgeving uit. Tevergeefs. Tenslotte
vertelde iemand hem over Sathya's gaven en hij
ging diep wanhopig naar hem toe. Onmiddellijk
adviseerde Sathya hem om naar een bepaalde plek,
ruim twee kilometer buiten de stad, te gaan en
toen hij dat deed, vond hij daar zijn paard. Het
stond rustig te grazen, zich van geen kwaad
bewust.
Deze gebeurtenis vergrootte Sathya's bekendheid
in de moslimgemeenschap van het dorp en vanaf
die tijd kreeg hij geregeld een lift van of naar
school van een passerende jutka.
Op
een avond kwam een groepje vrouwen uit een
nabijgelegen dorp naar Uravakonda om een film te
zien. Zij zaten dicht opeen gepakt in een
ossenkar en een van de vrouwen maakte van de
opkomende duisternis gebruik om een gouden
haarspeld uit het haar van de vrouw naast haar
te halen. Toen zij uit de kar stapte, merkte de
betreffende vrouw dat haar speld verdwenen was
en riep vertwijfeld: 'Mijn gouden speld is
weg!'
'Misschien is hij onderweg losgeraakt en op
straat gevallen,' meende de een.
'Weet je zeker dat je hem hebt ingedaan?' vroeg
een ander.
Niemand wist de oplossing, waarop de voerman
zei: 'Er woont hier een wonderjongen. Die zouden
wij kunnen raadplegen. Hij is de broer van de
leraar Telugu.' Zij begaven zich naar het huis
van Seshama en zodra zij binnenkwamen, zei
Sathya: 'Janakamma! Geef het sieraad
terug!' Geschrokken deed Janakamma direct
wat hij haar zei en vervolgens bleef zij met
gebogen hoofd wachten op wat er nu zou
gebeuren.
'Ga nu!' zei Sathya tegen de anderen in
het algemeen en tegen de bestolen vrouw in het
bijzonder. 'En neem haar ook mee naar de
film. Berouw is voldoende straf. Vergeet deze
misstap. Het was jouw fout om deze zwakke vrouw
in verleiding te brengen. Ik weet zeker dat zij
zoiets niet nog eens zal doen, want zij is door
mij gezegend.
Een
van Seshama's buren in Uravakonda was Sri
Thammiraju, die net als Seshama les gaf aan de
middelbare school. Hij was erg op Sathya gesteld
en hij sprak veel met hem over spirituele zaken.
Op deze manier had Sathya de gelegenheid
Thammiraju's twijfels op dit gebied weg te
nemen. Zijn collega's vernamen dit van hem en op
een keer kwamen zij met een flink aantal naar
Sathya toe met het verzoek hun vragen eveneens
te beantwoorden. Sathya vroeg hun hun vragen
allemaal tegelijk te stellen en dat deden zij.
Het was een lawaai van jewelste, waarin geen
enkele vraag te verstaan was. Vervolgens gaf hij
iedere leraar apart naar volle tevredenheid
antwoord op zijn speciale vragen.
Thammiraju's echtgenote Kamesvaramma was zeer
devotioneel en zij was zich er toen reeds van
bewust dat Sathya goddelijk was. Zij was een
zeer eenvoudige vrouw die vrijwel nooit buiten
haar eigen dorp kwam. Juist die eenvoud gaf haar
de kans zijn ware aard te herkennen. Haar geest
werd niet afgeleid door allerlei wereldse zaken,
hoewel de dood van haar dochter haar een
tijdlang sterk terneerdrukte. Sathya kwam
geregeld bij haar en soms nam hij de kinderen
van zijn broer mee. Kamesvaramma kon namelijk
prachtig vertellen en de kinderen luisterden
graag naar haar verhalen over Rama, Krishna en
andere goden.
Toen Sathya op een keer naar Puttaparthi was,
stuurde hij een grote hommel naar haar toe met
tussen zijn poten een rol papier. Hij vl00g door
een raam naar binnen en liet de rol voor haar op
de grond vallen. Toen zij hem uitrolde, zag zij
dat het een foto was van Sai Baba van Shirdi.
Vanaf dat moment vereerde zij deze foto iedere
donderdag. Toen zij een paar dagen later bezig
was haar sari te drogen op het balkon van haar
huis, liet een aapje een linnen tas voor haar
voeten vallen en ging er toen weer snel vandoor.
Zij opende de tas en vond daarin een
laddu (snoepgoed in de vorm van een
balletje) als prasad en een brief van Sathya,
waarin deze schreef: 'Onlangs heb ik je via
een hommel mijn portret gestuurd. Ik ben blij
dat je het oprecht vereert. Vandaag stuur ik je
hierbij prasad. ' Eens heeft hij haar op de
muur van het huis afbeeldingen getoond van de
tien algemeen bekende Avatars (goddelijke
belichamingen). Toen Narasimha, de Avatar die
half mens en half leeuw is, brulde, schrok zij
zo, dat zij op datzelfde moment stokdoof werd!
Doofheid is voor de meeste mensen een handicap,
maar Sathya schonk haar deze doofheid als een
gunst. Haar echtgenoot schreeuwde namelijk
altijd tegen haar en vanaf dat moment hoefde zij
zich niets meer van dat geschreeuw aan te
trekken zonder dat zij haar man daarmee
beledigde. Bovendien kon zij haar geest nu nog
veel gemakkelijker op God richten. Een handicap
als genade. Het klinkt vreemd, maar dat is het
dus niet altijd. Zo zou er eens een dove naar
Sai Baba toekomen met het verzoek hem te
genezen. Baba liet hem weten: 'Je oren zijn
je goeroe. Zij hebben jou bij mij gebracht. Wees
nu dankbaar dat tenminste een bron van
gehechtheid door de Voorzienigheid buiten
bedrijf is gesteld. '
En ergens in de zeventiger jaren zou een blinde
Baba vragen om hem te genezen. Ook in zijn geval
heeft Baba dat niet gedaan, want hij wist dat
deze man zichzelf zonder meer te gronde zou
richten wanneer hij hem zijn gezichtsvermogen
zou teruggegeven. Sai Baba is liefde, en uit
liefde heeft hij deze mensen niet
genezen!
Gedurende
zijn verblijf in Kamalapur en Uravakonda kwam
Sathya alleen in de vakanties naar huis, dat wil
zeggen naar Puttaparthi. Zijn ouders hoorden wel
verhalen over de wonderen en genezingen die hij
daar verrichtte. Dit gaf zijn moeder kracht,
maar deed zijn vader verdriet.
Tijdens zijn bezoeken aan Puttaparthi gaf zijn
moeder hem soms een versterkend oliebad. Zij
smeerde Sathya dan helemaal in met olie en
masseerde zijn spieren, waarna zij hem met heet
water en zeep weer afspoelde. Het viel haar
daarbij op, dat hij altijd over zijn hele
lichaam striemen had, waaruit bleek dat hij
geregeld met een rietje geslagen werd. Zij kende
de hardhandige opvoedingsmethode van Seshama,
maar omdat Sathya er niet over wilde praten,
zweeg zij er ook over. Op een keer ontdekte zij
op zijn schouders een strook van donker eelt.
Het viel haar op, dat hij niet klaagde over pijn
wanneer zij erop drukte, maar toch wilde zij
graag weten hoe hij aan die eeltlagen kwam.
Aanvankelijk wilde hij het haar niet zeggen,
maar toen zij aandrong, zei hij: 'Misschien komt
het doordat ik vaak een juk draag met daaraan
twee potten water. Weet u, er is in Uravakonda
maar één bron met drinkbaar water.
Het water in alle andere bronnen is brak. En
juist die ene goede bron is bijna een kilometer
ver van het huis van Seshama vandaan. Ik ga
meestal 's morgens driemaal en 's avonds
driemaal naar die bron.' 'Maar Sathya,' zei zijn
moeder, 'zoveel water heeft Seshama's familie
toch iedere dag niet nodig?' 'Nee, moeder,'
antwoordde hij, 'maar er zijn nog twee buren die
allebei al oud zijn en niet meer zelf helemaal
naar die bron kunnen lopen. Dus haal ik ook voor
hen water.' Bezorgd zei zijn moeder: 'Je moet
daar niet blijven. Zij maken misbruik van je
goedheid en je verlangen om te helpen. Waarom
moeten zij van jou afhankelijk zijn voor water?'
'lk zie het als mijn plicht, amma (moeder).
Hoelang zouden de kinderen het overleven als zij
slechts brak water te drinken kregen? lk draag
het levenswater met plezier over die afstand. lk
ben gekomen om dienstbaar te zijn. ' Hier
kon zijn moeder weinig tegenin brengen en dus
zweeg zij verder.
In
de vakanties speelde Sathya nog altijd in de
toneelstukken die in Puttaparthi en de
omliggende dorpen werden opgevoerd en een enkele
keer speelde hij zelfs in een stuk dat werd
opgevoerd in een grote stad. Zo was er het stuk
dat werd opgevoerd in Kothacheruvu ter
gelegenheid van een belangrijke feestdag. Sathya
speelde de held. Op een gegeven moment dreigde
deze gestraft te worden voor een misdaad die hij
niet had begaan. Het publiek zat vol spanning te
kijken en hier en daar werd er iets geroepen.
Easwaramma leefde zich echter zo in het stuk in,
dat zij opsprong, het toneel opstormde en tot
grote hilariteit van het overige publiek riep:
'Hij is onschuldig! Hij heeft het niet
gedaan!'
De reeds eerder genoemde Thammiraju, de leraar
die zich onder meer bezighield met toneel en die
wel wist dat Sathya toneelspeelde en liederen
schreef, vroeg hem op een keer of hij een
toneelstukje zou willen schrijven voor een
schoolfeest. Sathya was toen net dertien jaar en
zat pas korte tijd op de middelbare school in
Uravakonda.
Hij voldeed graag aan dit verzoek en schreef het
stuk Voegt men de daad bij het woord?
Tijdens de opvoering ervan speelde hij zelf de
rol van Krishna. Later heeft hij nog vele andere
stukken geschreven, maar dit is het eerste door
hem geschreven toneelstuk.