Eerst werd er een
mandir (tempel) gebouwd,
voorzien van een pannendak. Deze
bood plaats aan ongeveer dertig
mensen. En enige tijd daarna
werd er een hal neergezet. In de
grote, overdekte ruimte van deze
hal zouden de bezoekers kunnen
eten en slapen. Deze ruimte was
aanvankelijk aan alle vier de
zijden open, hetgeen het
grootste gedeelte van het jaar
een voordeel was, gezien de
hitte. Achter deze hal was nog
een binnenplaats met een bron
voor drinkwater, een dynamo voor
stroom en twee vuurplaatsen waar
men kon koken. Verder werden er
enige opslagruimtes voor voedsel
gebouwd terwijl er ook een kamer
en een badkamertje voor Sai Baba
kwamen. Aanvankelijk was Baba in
een lemen met riet gedekte hut
gaan wonen, maar enige tijd
nadat de mandir voltooid was,
trok hij in deze nieuwe stenen
kamer. In de toekomst zou dit
geheel bekend worden onder de
naam Patha Mandiram, de Oude
Mandir. Baba gaf darshan vanuit
een kleine ruimte die open was
aan de zijde van de weg. Deze
weg zat iedere dag vol met lange
rijen pelgrims, rijen die op
donderdag vaak wel vijftig meter
lang waren.
Baba vertelde
de bezoekers hoe zij moesten
leven, beantwoordde vragen,
vertelde over Shirdi Baba,
materialiseerde vibhuti en
deed vele andere wonderen.
'Ik ben Rama. Ik ben
Krishna. Ik word in vele
Landen aanbeden. De mensen
bidden tot mij in vele talen,
zei hij tegen een groepje
bezoekers uit Kamalapur.
'Krishna?' vroeg een van de
aanwezigen, een trouwe devotee
van deze goddelijke
belichaming.
'Ja, ook Krishna,
antwoordde Baba. 'Wil je de
fluit horen?' Krishna is
bekend als fluitspeler. In
zijn jeugd was hij
koeienhoeder op de weiden van
Brindavan. Daar speelde hij op
de fluit voor de gopi's
(herderinnen), die zijn
devotees waren. De holle fluit
is het symbool van het hart
dat gezuiverd is van alle
verlangens en dat daardoor een
geschikt instrument is
geworden voor het spel van de
Heer.
De man in kwestie keek Baba
vol verbazing aan en deze zei:
'Leg je wang tegen mijn
borst.' Toen hij dat deed,
hoorde hij in plaats van
Baba's adem de goddelijke
klanken van Krishna's fluit.
Toen deze bezoekers dit
verhaal vol enthousiasme aan
Easwaramma vertelden, was zij
zeer onder de indruk en zij
ging onmiddellijk met hen mee
terug naar de tempel in de
hoop de klanken van de fluit
ook te mogen horen. Allen
gingen om Sai Baba heen zitten
op de kale vloer van de
centrale hal. Na enige
aarzeling vroeg zijn moeder
hem plotseling: 'Bezat Shirdi
Sai Baba Krishna's fluit?'
Baba antwoordde: 'Ik bezit
hem nu en ik bezat hem toen.
Ik was toen Krishna en ik
ben het nu.' Zijn moeder
loosde een zware zucht. En hij
vervolgde: 'Luister! De
vorm van Shirdi Baba zal
komen om op te gaan in deze
vorm.' Na een stilte van
enkele seconden hoorden allen
het geluid van houten
sandalen. De voetstappen
kwamen de treden van de tempel
op, liepen over de veranda en
gingen toen de centrale hal
binnen waar zij zaten. Een
beetje boos zei Easwaramma:
'Wie komt er binnen met
sandalen aan?' Maar er was
niemand te zien en de
voetstappen gingen gewoon
verder. Bij Baba aangekomen
verdween het geluid en hij
zei: 'Dat was ik toen, in
de tijd dat ik op de fluit
speelde in de ruïne van de
moskee.'
'Daarom heb je jezelf Sai Baba
genoemd. Dat bedoel je. Ik kan
het nog nauwelijks geloven,'
mompelde zijn moeder zachtjes
voor zich heen, bang dat haar
zoon het zou horen. Dit was
een hele belangrijke
ontdekking voor haar, waar zij
nog lang over nadacht.
Baba's zuster
Venkamma raakte bijzonder
geïnteresseerd in het leven en
de leer van Shirdi Baba en zij
vroeg de pelgrims die in
Shirdi waren geweest
voortdurend om meer
informatie. Zij vroeg haar
broer ook om een portret van
het lichaam dat hij toen had
en hij beloofde haar een mooie
afbeelding. 'Aanstaande
donderdag zal ik hem je
geven,' voegde hij eraan toe.
Op woensdag vertrok Baba naar
Uravakonda en Venkamma dacht
dat hij het vergeten was. Zij
maakte daar geen punt van;
zodra hij terug was, zou zij
die foto wel krijgen. Sai Baba
was echter van plan om zijn
belofte gestand te doen. Op
donderdag werd Venkamma vroeg
in de ochtend wakker door
geritsel achter een zak rijst
die tegen de muur stond van de
kamer waarin zij sliep. Zij
dacht dat er misschien een rat
zat of een slang en stond op
om te kijken. In plaats van
een rat of een slang trof zij
achter de zak met rijst een
opgerold vel papier aan. Het
zat geklemd tussen de zak en
de muur. Toen zij het vel
uitrolde, zag zij een
afbeelding in kleur van een
oude man met een baard,
gezeten op een rotsblok. Toen
zij Baba enkele dagen later
zag in het huis van zijn
ouders, vroeg ze: 'Swami, weet
u wie dat is op deze
afbeelding?'
'Dat is Sai Baba van Shirdi.
Het is het portret waarnaar je
mij onlangs hebt gevraagd,'
antwoordde hij.
Zijn moeder bekeek de
afbeelding met grote
belangstelling en Venkamma
vertelde weer nieuwe verhalen
over Shirdi Baba, die ze die
ochtend van enkele bezoekers
had gehoord. Easwaramma was
erg blij toen zij hoorde dat
Shirdi Baba het dorp Shirdi
nooit had verlaten. Vanaf het
moment dat hij er was gaan
wonen, was hij er gebleven,
tot zijn dood. En ze vroeg
onmiddellijk aan haar zoon:
'Als jij die Sai Baba bent,
waarom blijf je dan niet
altijd hier? Je ging toen niet
naar verafgelegen plaatsen.
Hij verliet Shirdi geen enkele
dag.'
Baba antwoordde: 'Juist
daarom moest ik weer
terugkomen, om dat te
herstellen. Ik moet nu alle
mensen zegenen die mij
aanroepen, waar zij zich ook
bevinden.' Toen Baba
enige tijd later alleen was
met zijn moeder, zei hij:
'Moeder, ga eens met mij mee,
dan zal ik u iets laten zien.'
Zij volgde hem naar een kamer
zonder ramen en hij wees haar
naar een hoek. Daar verscheen,
oplichtend in het duister, het
beeld van de moskee in Shirdi.
De reeds bejaarde Sai Baba zat
ervoor op een matje. Haar ogen
vulden zich met tranen, maar
dat belette haar niet om op te
merken dat de kafni van de
heilige wel erg oud en
gescheurd was en zij was blij
dat haar Sathya zich beter
kleedde. Zij had dus niet voor
niets altijd zoveel zorg
besteed aan de kleding van de
kinderen.
Ook aan zijn vader heeft Baba
een dergelijk visioen getoond
en dat visioen was voor hem de
directe aanleiding om zijn
zoon te aanvaarden als de
reïncarnatie van Shirdi Baba.
Vanaf dat moment was ook hij
ervan overtuigd dat Baba
goddelijk was! Dat ging als
volgt. Op een avond kwamen er
enkele mensen uit Penukonda
naar Puttaparthi en onder hen
was ook Sri Krishnamachari, de
advocaat over wie reeds eerder
gesproken is. Zij brachten een
bezoek aan Subbamma en ook
Pedda Venkapa was op dat
moment bij haar. Natuurlijk
kwamen Baba's wonderen op een
gegeven moment ter sprake en
een van de aanwezigen vroeg
aan Venkapa: 'Hoe zit dat nu
eigenlijk met die Sathya van
jou. Heeft hij werkelijk
bepaalde krachten?'
'Voor mij is het ook allemaal
een mysterie. Net als jullie
tast ik in het duister met
betrekking tot zijn ware
aard,' antwoordde Venkapa
zuchtend.
'Bedrieger!' riep
Krishnamachari, die zich nog
altijd beledigd voelde door
wat Baba enige tijd eerder
tegen hem had gezegd. 'Je
houdt de eenvoudige
dorpsbewoners voor de gek met
die mooie verhaaltjes over je
zoon.'
Venkapa was diep geschokt door
deze woorden en zonder iets te
zeggen verliet hij het huis
van Subbamma en ging naar zijn
eigen hut. Daar vertelde hij
zijn zoon wat er was
voorgevallen en hij daagde hem
uit om deze twijfelaars - van
wie hij er overigens zelf een
was - een bewijs te geven van
zijn goddelijkheid, zodat men
hem voortaan niet meer zo zou
aanvallen als die advocaat had
gedaan. Baba droeg zijn vader
op alle twijfelaars
onmiddellijk naar hem toe te
brengen en zo verscheen
Venkapa even later met alle
leden van het gezelschap.
Baba vroeg aan Subbamma, die
ook was meegekomen, of zij het
graf van Shirdi Baba wilde
zien en toen zij daarop
bevestigend antwoordde, nam
hij haar mee naar binnen. 'Kijk,'
zei hij, wijzend naar een hoek
van de kamer. En daar
verscheen de graftombe, bedekt
met wit marmer. Er stonden
overal bloemen en
wierookstokjes en zij kon deze
zelfs ruiken. In de hoek naast
de tombe zat een devotee een
mantra te herhalen. Toen
verschoof het beeld en zij zag
de Anjaneya-tempel in Shirdi
en in de verte de
margosa-boom. Zij kreeg het
gevoel alsof zij buiten stond
en over Shirdi uitkeek. Het
hele landschap kilometers in
de omtrek kon zij overzien.
Toen Baba haar weer naar
buiten bracht, wist zij de
aarzelende Krishnamachari
zover te krijgen dat hij ook
met hem mee naar binnen ging.
Na hem volgden een voor een
alle andere leden van het
gezelschap en Baba toonde hun
allen hetzelfde visioen. Tot
slot nam hij zijn vader mee
naar binnen. En toen deze weer
naar buiten kwam, was hij een
ander mens! Al zijn twijfels
waren verdwenen!
Krishnamachari
verontschuldigde zich
tegenover hem voor zijn
opmerkingen. Ook hij was nu
overtuigd van het feit dat
Venkapa's zoon Sai Baba was.
Omdat Baba
steeds meer tijd moest gaan
besteden aan zijn toenemende
schare devotees, moesten zelfs
zijn ouders, wanneer zij hem
wilden zien, net als de andere
devotees naar de tempel komen
en op hun beurt wachten. Nu
viel dat in de praktijk wel
mee, want het ging er allemaal
tamelijk informeel aan toe.
Sai Baba hanteerde geen
speciale bezoektijden;
iedereen kon op ieder moment
van de dag naar hem toekomen.
Om duidelijk te maken dat er
beslist geen familieband meer
was tussen hem en zijn ouders,
noemde Baba hen niet langer
amma en appa, maar griham
ammayi (moeder van het
huis) en griham abbayi
(vader van het huis). Op hun
beurt noemden zij hun zoon nu
meestal Swami (Heer),
net als de andere devotees.
Venkamma bleek erg graag
bhajans te zingen en zij sloeg
geen bijeenkomst over.
Grootvader Kondama, die
inmiddels de honderd was
gepasseerd maar nog steeds
heel gezond was, miste geen
enkele darshan. Ook Easwaramma
kwam iedere dag wel een of
meer keren langs, maar dat was
voornamelijk om te controleren
of er wel goed voor haar zoon
werd gezorgd. Subbamma was
inmiddels overleden en er werd
nu gekookt door een vaste
groep devotees. Deze woonden
permanent bij Baba en zij
hadden achter de tempel enkele
hutten gebouwd die als keuken
dienst deden. Easwaramma
glipte daar dan binnen en
vroeg: 'Hoe gaat het met
Swami? Heeft hij vandaag al
iets gegeten?' of zij smeekte:
'Zorg goed voor hem. Je kunt
zijn ribben tellen, zo mager
is hij. Hij luistert niet naar
wat wij zeggen. Hij staat erop
zijn eigen gang te gaan,
terwijl hij ons wel vertelt
hoe wij ons moeten gedragen!'
Ook Pedda Venkapa kwam nu
geregeld kijken of hij ergens
mee kon helpen. Geleidelijk
begon hij steeds meer spullen,
zoals rijst, meel en olie, mee
te brengen van de markt die
iedere maandag in Bukkapatnam
werd gehouden en na enige tijd
nam hij ook de zorg op zich
voor het winkeltje in de ashram
(verblijfplaats van een
spiritueel leraar en zijn
devotees). Dat was hem wel
toevertrouwd, want hij had
zelf sinds vele jaren een
winkeltje in kruidenierswaren.
In de vorige
alinea werd reeds melding
gemaakt van het feit dat
Subbamma inmiddels was
overleden. Op een gegeven
moment had Sai Baba haar in
vertrouwen verteld dat zij nog
maar een jaar te leven had.
Zij had hem toen gezegd dat
zij maar ééen wens had: zij
zou Baba's darshan willen
krijgen gedurende haar laatste
ogenblikken op aarde. En dat
had hij haar beloofd.
Toen haar gezondheid steeds
verder achteruitging, nam haar
familie haar mee naar
Bukkapatnam. Daar bleef zij
enige maanden, maar toen werd
haar verlangen naar Baba zó
groot dat zij ondanks haar
zwakke gezondheid terugkeerde
naar Puttaparthi. Reeds korte
tijd na haar terugkeer moest
zij vrijwel voortdurend het
bed houden. Maar op het moment
dat haar toestand snel
verergerde, was Baba er niet!
Hij was juist naar Bangalore
vertrokken om daar enkele
devotees te bezoeken en
vandaar ging hij helemaal naar
Tirupati. In haar koortsdromen
sprak zij uitsluitend over Sai
Baba en haar familie was daar
helemaal niet blij mee. Toen
zij weer bij bewustzijn kwam,
vertelden zij haar dat Baba
ver weg was en dat zij haar
aandacht en liefde beter kon
richten op haar familie in
plaats van op die jonge
wonderdoener. Zij namen haar
zelfs weer mee terug naar
Bukkapatnam, maar Subbamma
bleef uitsluitend over Baba
praten. Toen kwam het moment
dat zij in coma raakte en
stierf. Althans dat
concludeerden enkele
familieleden. Anderen zeiden
dat zij nog leefde en dat men
geduld moest hebben. In
onderling overleg besloten zij
te wachten met de begrafenis
tot het lichaam blauw zou
worden of zou gaan ontbinden.
Ondertussen verliet Sai Baba
Tirupati en keerde terug naar
Puttaparthi. Direct na
aankomst ging hij door naar
Bukkapatnam. Hij had Subbamma
immers zijn darshan beloofd.
Er waren inmiddels al drie
dagen verlopen sedert het
moment waarop de familie voor
het eerst had gemeend dat
Subbamma was overleden.
Subbamma wachtte echter op
Baba! Deze ging naast haar
zitten en riep zachtjes: 'Subbamma,
Subbamma.' Tot ieders
verbazing opende Subbamma haar
ogen. Haar hand strekte zich
naar hem uit, pakte zijn hand
en begon die liefdevol te
strelen. Baba bracht zijn
andere hand naar haar mond en
zij opende haar lippen. Uit
zijn vingers liep het water
van de heilige Ganges in haar
mond en toen stierf zij.
Iedere dag
kwamen er nu tientallen nieuwe
bezoekers naar het dorp. Onder
hen waren steeds vaker pundits
(schriftgeleerden) die de
jonge Sai ondervroegen over
allerlei kwesties uit de veda's
en de shastra's.
Vaak was hun belangstelling
voor zijn antwoorden niet
oprecht, maar probeerden zij
hem te betrappen op fouten
teneinde hem op die manier te
ontmaskeren als een bedrieger.
Ook voor hen gold evenel wat
Baba tegen anderen zei en nog
steeds zegt: 'Kom, zie,
ervaar, onderzoek en geloof
dan.' Ook bevonden zich
onder de bezoekers velen met
belangrijke functies, zoals
Hanumantha Rao,
hoofdinspecdteur van het
gevangeniswezen van Madras,
Navaneetam Daidu, hoofd
belastingdienst van Mysore, en
Ranajodh Singh,
hoofdcommissaris van Mysore.
Zij kwamen naar Baba toe voor
advies in zakelijke en
persoonlijke problemen. Wat de
overige bezoekers betrof, ging
het om mensen die lichamelijk
of geestelijk ziek waren, om
mensen die uitsluitend uit
nieuwsgierigheid kwamen, om
personen die hoopten dat hij
iets zou doen aan hun armoede
en om personen die oprecht
zochten naar geestelijke
verlichting. Tot die laatste
categorie behoorden velen die
vroeger bij Sai Baba van
Shirdi waren geweest en die nu
ontdekt hadden dat deze
opnieuw op aarde was gekomen.
Een aantal van hen bouwde in
de loop van de tijd een hut in
de buurt van de tempel en
bleef daar permanent wonen.
Een van de eerste devotees van
Shirdi Sai die bij Sathya Sai
kwam, was Sarada Devi. Haar
ouders waren devotees van zijn
vorige belichaming en Shirdi
Baba gaf hun dochtertje, dat
in 1888 werd geboren, de naam
Sarada. Omdat zij als baby
roze was en blauwe ogen had,
noemde hij haar liefkozend
Goree, hetgeen 'roze baby'
betekent. Zij had een zwaar
leven, maar bleef Shirdi Baba
altijd trouw. Tijdens haar
laatste bezoek aan hem in 1917
gaf zij te kennen dat zij
graag bij hem wilde blijven.
Omdat hij spoedig daarna dit
leven zou verlaten, kon dat
niet. Hij deed haar toen een
belofte. Hij zei tegen haar: 'Ik
zal worden herboren in
Andhra en dan zul je
voorgoed bij mij blijven.'
In 1940 hoorde zij van Sai
Baba's huidige bestaan en kort
daarop kwam zij naar
Uravakonda. Omdat zij
twijfelde of hij wel de
reïncarnatie zou zijn van haar
geliefde Shirdi Baba, sprak
Baba haar na het bhajan zingen
aan.
'Je bent dus gekomen, mijn
kind.'
Hij sprak in het Hindi net als
hij dat tegen haar deed in
Shirdi. Ze staarde hem aan,
maar kon geen woord
uitbrengen.
Toen zei hij: 'Ik krijg nog
steeds zestien roepie van je.'
Ofschoon haar twijfel op dat
moment reeds verdween, vroeg
zij Baba toch nog hoe die
schuld dan was ontstaan.
'Van het geld dat je had
ingezameld om naar Shirdi te
sturen voor de viering van het
Dasara-feest, leende je
Balaram veertig roepie. Hij
gaf slechts vierentwintig
roepie terug en dus stuurde je
zestien roepie te weinig naar
Shirdi.' En fluisterend voegde
hij eraan toe: 'Ik vraag je
dit alleen maar om je ervan
te overtuigen dat ik Shirdi
Sai Baba ben... Je hebt mijn
voeten nog niet
aangeraakt... Je bent direct
gaan zitten toen je
binnenkwam.' En terwijl
de tranen over haar gezicht
stroomden, raakte zij zijn
voeten aan.
Sedert die tijd bezocht zij
Baba geregeld en in 1958 kwam
zij definitief in de ashram
wonen. Was zij enerzijds een
van de eerste devotees van
Shirdi Sai Baba die bij Sathya
Sai Baba kwam, anderzijds zou
zij ook de laatste zijn die
hem verliet. Pas op eerste
kerstdag van het jaar 1986 zou
zij op zeer hoge leeftijd
overlijden.
In die tijd
werd Baba geregeld gevraagd om
in een dorp of stad een beeld
van zijn vorige belichaming te
komen inzegenen. Veel dorpen
en steden wilden een marmeren
beeld van Shirdi Sai in hun
plaatselijke tempel.
Een van de tempels die hij in
die jaren inzegende, bevond
zich vlakbij het station in
Guindy, een buitenwijk van
Madras. Eerst verscheen Baba
in een droom aan Lokanatha
Mudaliar om hem te genezen van
een ernstige ziekte en de
volgende dag bezocht hij hem
ook persoonlijk. Enige tijd
daarna besloot Mudaliar om een
tempel voor Baba te bouwen op
zijn land in Guindy. In een
droom vertelde Baba hem dat
hij geen afbeelding van zijn
huidige vorm in deze tempel
moest plaatsen, maar een beeld
van zijn vorige lichaam.
Bovendien stuurde Baba hem een
brief om deze droom te
bevestigen. Nadat de tempel
gereed was - het was inmiddels
1949 - kwam Sai Baba zelf naar
Madras om het beeld in te
zegenen. Vóór de plechtigheid
wilde Mudaliar graag Baba's
voeten wassen en vereren en
dat stond deze toe. Vervolgens
vroeg hij: 'Swami, ik zou
graag een afdruk van uw voeten
willen hebben op deze lap
zijde.' Baba ging hiermee
akkoord en Mudaliar smeerde
sandelpasta gemengd met poeder
van de turmeric-plant op
Baba's voetzolen.
'Swami, wilt u nu op deze doek
gaan staan?'
'Maar waarom wil je mijn
voeten?' vroeg Baba. 'Vandaag
heb ik hier het beeld van de
oude Baba ingezegend. Ik zal
je de voeten geven van de
oude Baba zelf!' en met
deze woorden stapte hij op de
doek. Toen hij er weer
afstapte, stond er in de lap
zijde de afdruk van een paar
voeten die veel groter waren
dan die van Sathya Sai. Shirdi
Sai was een lange man, terwijl
Sathya Sai juist erg klein is.
Deze doek, die wederom een
bewijs is voor het feit dat
hij ook Shirdi Sai was, wordt
nog steeds als een kostbare
relikwie in de tempel bewaard.
Mudaliar is nooit meer
teruggekeerd naar zijn eigen
huis. Hij bouwde een huisje in
de buurt van de tempel en is
daar blijven wonen tot zijn
dood.
De reis naar
Puttaparthi was voor velen een
probleem, maar al spoedig
gingen er nu bussen rijden. Zo
kwam er een bus van Penukonda
naar Bukkapatnam en een van
Dharmavaram naar Bukkapatnam.
Velen kwamen per trein aan in
Penukonda. Van het
treinstation was het enkele
kilometers naar het busstation
en de meesten legden die
afstand af per ossenkar.
Wachtend op de bus werden zij
soms uitgescholden en
belachelijk gemaakt door
mensen die daar rondhingen.
Door allerlei praatjes over
Baba rond te strooien,
probeerden zij de mensen ertoe
te bewegen terug te keren naar
huis. En er waren zelfs
buschauffeurs die weigerden
kaartjes te verkopen aan
mensen die naar Sai Baba toe
wilden. Was men na veel moeite
toch in Bukkapatnam
aangekomen, dan ging de reis
daarvandaan verder per
ossenkar. Dat wil zeggen: de
bagage lag op de kar en de
mensen liepen erachter. De kar
hotste namelijk zó erg dat het
niet mogelijk was om erin te
gaan zitten. Dat hield niemand
uit. En dus liep iedereen de
laatste vijf kilometer. Met
wat geluk stond de Chitravati
droog, maar was dat niet het
geval dan moest men door het
water waden, elkaars hand
vasthoudend om niet door de
stroom meegesleurd te worden.
Maar al hun moeite werd
beloond, want op de andere
oever stond Baba meestal te
wachten om de bezoekers welkom
te heten. Hij bracht de
uitgeputte, hongerige en
dorstige bezoekers naar de
tempel, waar zij voedsel en
drinken kregen zoveel als zij
wensten.
Een van de
buschauffeurs die weleens in
Puttaparthi kwam, was Pujari
Lakshmayya. Hij was zelf de
eigenaar van de bus waarin hij
reed en hij woonde in
Anantapur. Wanneer hij
bezoekers met zijn bus naar
Bukkapatnam had gebracht, ging
hij soms zelf ook verder mee
naar Puttaparthi, louter uit
nieuwsgierigheid.
Op een dag kwam hij naar Baba
toe samen met vier andere
jongemannen. Evenals Pujari
geloofden de andere vier niet,
dat Baba echt wonderen kon
doen en zij hadden besloten
hem te testen. Die avond
nodigde Baba hen uit aan tafel
en na de maaltijd stelde een
van de jongemannen voor om
gezamenlijk naar de rivier te
lopen. Baba stemde daar direct
mee in en buiten gekomen zei
hij: 'Wij kunnen het beste
langs die kant lopen, dat is
de kortste weg. We komen dan
wel over de begraafplaats,
maar ik neem aan dat jullie
niet bang zijn voor
geesten...'. De vijf
verbleekten, maar geen van hen
zei iets. Moedig volgden zij
Baba dwars over de
begraafplaats. Even daar
voorbij zei Baba: 'Zullen wij
hier gaan zitten in het zand?
Dan kunnen wij wat praten. '
Met een schuine blik op de
vlakbij gelegen graven gingen
zij zitten, duidelijk niet van
plan elkaar en Baba te
bekennen dat zij wel degelijk
bang waren voor geesten.
'Is er iets wat jullie mij
zouden willen vragen?' opende
Sai Baba het gesprek.
Reddy, de moedigste van het
stel, zei met een
triomfantelijke glimlach: 'U
kunt toch wonderen doen? Ik
zou wel een mango lusten!'
Vooraf hadden zij afgesproken
hem om een mango te vragen,
wel wetend dat die in de
winter - het was januari -
niet groeiden in Zuid-India.
Baba aanvaardde de uitdaging
en zei: 'Dat is goed. Jullie
mogen de mango zelf opgraven
uit het zand.'
'Maar waar moeten wij dan
graven?' vroeg Reddy.
'Hier, daar, waar je maar
wilt!' antwoordde Baba
in het rond wijzend.
Reddy koos een plek enkele
meters bij het groepje vandaan
en begon te graven met zijn
vingers. Plotseling sprong hij
in doodsangst achteruit toen
hij iets zachts voelde en
ervan overtuigd was dat het de
stoffelijke resten waren van
een pas begraven lichaam.
Baba glimlachte en zei tegen
Pujari: 'Misschien wil jij
verder graven?' Moedig stak
deze zijn hand in het zand en
groef een prachtige mango op.
Reddy probeerde zijn gezicht
te redden met de woorden:
'Maar één mango is toch niet
voldoende voor vijf mensen?'
Zonder antwoord te geven
plukte Baba een fruitmesje uit
de lucht en begon de mango in
plakken te snijden. Allen
kregen een flinke schijf, en
nog een, en nog een... net zo
lang tot zij geen van allen
nog iets op konden. De rest
van de mango legde hij neer in
het zand. Die was nog lang
niet op...
Eén mango of
één appel of nog een andere
vrucht uitdelen aan velen deed
Sai Baba in die jaren wel
vaker. Zo was hij eens met een
groep van zo'n 25 devotees in
Horsley Hills, in de bergen in
het zuiden. Zij liepen wat
rond en op een gegeven moment
raapte Baba een platte,
onregelmatig gevormde steen op
en gaf die aan Srinivasa Reddy
met de woorden: 'Gooi deze
eens omhoog.' Reddy deed dat
en iedereen volgde de steen
met zijn ogen. Ofschoon hij
bang was dat hij zijn handen
zou bezeren bij het opvangen
van de steen, deed hij dat
toch. Alleen was het niet
langer een steen, maar een
appel.
Iedereen was verrukt.
Vervolgens gingen zij langs de
kant van de weg zitten en Baba
zei: 'Willen jullie allemaal
een partje?' Tegelijkertijd
pakte hij een mes en begon de
appel in partjes te snijden.
Deze deelde hij uit tot
iedereen een stuk had.
In die tijd
ging Baba bijna dagelijks in
de namiddag met een groep
vaste bewoners en bezoekers
naar de oever of de droge
bedding van de rivier. De
mannen liepen aan zijn ene
kant en de vrouwen aan zijn
andere. Wanneer zij de heuvel
passeerden, knipte Baba soms
met zijn vingers en vroeg de
anderen dit ook te doen. Op
het moment dat zij dat deden,
verdween Baba en verscheen hij
onmiddellijk bovenop de
heuvel. Of hij stelde voor om
te doen wie er het eerste
bovenop de heuvel was. Op het
moment dat de anderen
vertrokken, riep Baba vanaf de
top van de heuvel: 'Ik heb
gewonnen!' Op een keer
zei hij dat hij hun het derde
oog zou laten zien. Dit derde
oog is het innerlijke oog van
wijsheid en Shiva heeft dit
derde oog op zijn voorhoofd.
Baba verplaatste zich naar de
top van de heuvel en liet het
derde oog licht uitstralen.
Dit licht was zo helder en
intens dat het de meesten
verblindde en enkelen vielen
zelfs flauw. Het goddelijk
licht kan door niets worden
geëvenaard; het is helderder
dan het licht van de zon. De
hele omgeving straalde ondanks
de reeds invallende
duisternis. Alle aanwezigen
voelden een enorme vreugde. Na
enkele minuten liet Baba het
licht verdwijnen en verscheen
hij weer tussen de devotees
onderaan de heuvel. Degenen
die waren flauwgevallen,
kwamen weer snel bij kennis
nadat hij wat vibhuti
(heilige as) op hun voorhoofd
had gesmeerd.
Op de top van de betreffende
heuvel stond een tamarinde,
die Baba kalpavriksha
(wensboom) had genoemd. In die
begintijd klom hij vaak met
een aantal devotees naar de
top van de heuvel en dan zei
hij bijvoorbeeld: 'Pluk
allemaal een blaadje en houd
dat in je gesloten hand.'
Wanneer iedereen dat gedaan
had, vervolgde hij: 'Vraag in
gedachten om wat je maar
wilt!' Wanneer zij daarna hun
hand openden, was het boomblad
verdwenen en lag het gewenste
erin. Soms waren er
twijfelaars die Baba, vóór zij
hun hand openden, vroegen wat
zij gewenst hadden en hij
antwoordde dan direct met:
'Pepermuntjes', 'Een stuk
chocola', 'Een mango' of 'Een
beeldje van Ganesha', net wat
zij in gedachten hadden.
Een andere keer plukte hij
voor iedereen een vrucht uit
de boom en ook dan mochten zij
zelf zeggen welke vrucht zij
wilden. Gewone appels,
granaatappels, druiven,
vijgen, het maakte niet uit,
alle soorten vruchten hingen
erin, ongeacht het seizoen. En
ongelovigen liet hij zelf hun
vrucht plukken zodat zij
konden zien dat Baba de
gewenste appel, sinaasappel of
mango niet uit zijn mouw
tevoorschijn haalde.
Toen zij op een keer bovenop
de heuvel waren, kwamen er
plotseling dreigende wolken
aan. Het zou niet lang duren
voor het flink zou gaan
regenen en onweren en Baba
wist dat er dan een
gevaarlijke situatie zou
ontstaan. Dus zei hij tegen de
devotees: 'Ga allemaal
onmiddellijk naar beneden!' Nu
waren er in de groep ook een
zestal oudere mensen en die
konden niet zo snel langs het
steile, kronkelende pad naar
beneden. Het zou minstens een
half uur duren voor zij
allemaal beneden waren en dat
was te lang. Dus pakte Baba
hen een voor een onder hun
oksels, tilde hen op en zette
hen binnen enkele seconden
neer aan de voet van de
heuvel. Vervolgens liepen zij
snel in de richting van de
ashram. Zij waren nog geen
tweehonderd meter ver toen een
enorm rotsblok op de heuveltop
werd getroffen door een
bliksemstraal. Het rotsblok
brak in tweeën en de ene helft
rolde donderend naar beneden.
Het doel van de
tochtjes was uiteindelijk het
zand van de Chitravati.
Wanneer zij daar waren gaan
zitten, vertelde Baba de
aanwezigen over de goddelijke
liefde en over de juiste
manier van leven en hij
illustreerde dat overvloedig
met verhalen uit de Ramayana
en andere heilige boeken. En
zij zongen gezamenlijk
bhajans, vaak urenlang. Maar
ook renden zij langs de oever,
spatten elkaar nat en maakten
grapjes. Soms bonden de
devotees touwen aan de takken
van een boom en maakten
daarvan een soort schommel,
waarop Baba moest gaan zitten.
Toen hij op een keer op die
schommel zat, riep hij opeens
tegen de op de grond gezeten
devotees: 'Kijk!' Allen
keken op en zagen toen de
jonge Krishna, gezeten op een
prachtige, met bloemen
versierde jhula
(schommel). De aanwezigen
huilden van vreugde en enkelen
vielen flauw. Dat is ook de
reden dat Baba devotees
slechts een enkele keer een
dergelijk visioen schenkt. De
meesten raken er helemaal
buiten zichzelf van; zij
kunnen het niet verwerken.
Meestal verrichtte hij nog
enige andere wonderen. Zo
vermaande hij op een keer
enkele devotees voor het feit
dat zij zich druk maakten over
allerlei kleine probleempjes.
Hij wees hen erop dat zij in
zo'n geval japa moesten
doen, dat wil zeggen de naam
van God voortdurend herhalen
met gebruik van een
japamala, een bidsnoer.
Dat brengt de geest tot rust.
Je kunt hiervoor elke naam van
God gebruiken, afhankelijk van
je eigen voorkeur. God
luistert naar alle namen.
Plotseling wendde Baba zich
tot een vrouwelijke devotee en
zei: 'Doe jij geen japa?'
Nog terwijl zij bezig was
antwoord te geven, vervolgde
hij: 'O, je bent je
japamala kwijt, is het niet?'
Hij stak zijn hand in het
zand, haalde een japamala
tevoorschijn en sprak: 'Hier.
Neem deze maar. ' Zij
stond op en kwam eerbiedig
naar voren. Sai Baba hield de
japamala omhoog en zei met een
glimlach: 'Wacht even.
Vertel mij eerst eens welk
bidsnoer dit is?'
Zij richtte haar blik op zijn
handen en haar adem stokte.
'Dat is het mijne, Swami! Of
beter gezegd, dat van mijn
moeder.'
En zij vertelde de aanwezigen
dat zij deze japamala van haar
stervende moeder had gekregen.
Zij straalde van blijdschap.
'Wanneer ben je deze japamala
kwijtgeraakt?' vroeg Baba
haar.
Tot aller verbazing
antwoorddde zij: 'Dat was vier
jaar geleden, Swami. Na een
bezoek aan Bangalore heb ik
hem nooit meer kunnen vinden.'
Hij overhandigde haar de
kostbare japamala en raadde
haar aan om hem iedere dag te
gebruiken.
Wanneer de aanwezigen honger
kregen, groef Baba soms in het
zand en haalde gloeiendhete chapati's
of dosa's - een
soort pannenkoeken -
tevoorschijn.
Meestal bereidden de vrouwen
vooraf voedsel dat vervolgens
in pannen werd meegenomen op
een ossenwagen. Maar een
enkele keer zei Baba: 'Het
is vandaag een bijzondere
dag. Jullie hoeven niets
vooraf klaar te maken. Ik
zal zorgen voor de maaltijd.
Zet alle lege pannen maar op
de ossenwagen.' Wanneer
zij dan met soms wel vijftig
of zestig man de hele avond
hadden doorgebracht bij de
rivier, was iedereen flink moe
en hongerig. Dan liet Baba de
lege pannen brengen en netjes
op een rij zetten met de
deksels erop. Hij plukte een
takje van een boom, liep langs
de pannen, raakte iedere pan
met het takje aan en zei
daarbij: 'Rasam, sambar,
rijst, chapati,' en zo
noemde hij nog enkele andere
gerechten. Wanneer men de
deksels van de pannen lichtte,
kwam ieder een heerlijke geur
tegemoet. Baba liet een aantal
jongens lotusbladeren halen
uit een nabijgelegen meer om
dienst te doen als borden.
Vervolgens vroeg hij allen op
een rij te gaan zitten en
deelde persoonlijk het voedsel
uit.
'Daarom,' zei hij tegen
de aanwezigen, 'zei ik
jullie om geen voedsel klaar
te maken. Ik was van plan om
jullie iets goddelijks te
geven, prasad (gezegend
voedsel).'
In de moessontijd kon het soms
plotseling flink gaan regenen.
Zodra de eerste wolken
verschenen, renden allen
meestal snel terug naar de
ashram in de hoop het nog
droog te halen. Op een keer
was er in het gezelsehap een
man die aan tbc leed en die in
verband daarmee erg bang was
voor kou en regen. En
natuurlijk begon het juist op
die avond te regenen. Om te
voorkomen dat deze man nog
zieker zou worden dan hij al
was, beval Baba de regen om de
aanwezigen niet nat te maken.
De devotees zaten in een grote
kring om Baba heen en zij
zagen de regen overal om hen
heen vallen, maar zij bleven
kurkdroog, net alsof zij onder
een grote paraplu zaten.
In het begin van de vijftiger
jaren werd de menigte rond Sai
Baba steeds groter en daarom
stopte hij met deze bijna
dagelijkse tochtjes naar de
rivieroever. Ook zijn
dagelijkse huisbezoeken aan de
devotees werden steeds minder
en hielden op een gegeven
moment helemaal op.
Devotees vonden
de materialisaties die Baba
deed, vaak heel spectaculair
en soms zagen zij daardoor
voorbij aan de 'echte'
wonderen.
Zo was Baba op een dag in de
ashram in gesprek met een
groepje jongemannen van een
college in Bangalore en op een
gegeven moment vroeg een van
hen: 'Swami, wij zouden heel
graag met u naar de wensboom
op de top van de heuvel gaan.
Zou u dat willen doen?'
Zij hoopten uiteraard dat
Baba, aangekomen bij de boom,
allerlei vruchten voor hen zou
plukken. Kasturi - de
toekomstige schrijver van Sai
Baba's biografie - die juist
kwam aanlopen en hoorde wat er
gevraagd werd, voegde zijn
stem bij die van de anderen.
Baba zweeg enige tijd en zei
toen scherp: 'Heb ik
daarvoor die speciale boom
nodig? Iedere boom is
geschikt.'
Nu hoopten zij dat hij hun
vruchten zou geven van een
andere boom. Maar Baba
vervolgde: 'Waarom denken
jullie eigenlijk dat ik een
boom nodig heb? Zand is ook
goed.'
Nu verwachtten zij dat hij
iets uit het zand van de
rivier tevoorschijn zou halen
en daarom zei hij: 'Heb ik
het zand uit een
rivierbedding nodig? Is niet
alle zand even geschikt?'
Aangezien er in die tijd hard
gewerkt werd aan de bouw van
de nieuwe tempel, lagen er
overal grote bergen zand en
daarom zei Kasturi snel,
wijzend op een grote hoop
zand: 'We zullen op deze berg
zand gaan zitten, Swami!'
'Denken jullie dat het
scheppen van iets uit zand
het enige wonder is? Is zand
zo essentieel?' De groep
deed er het zwijgen toe en
Baba vervolgde: 'Moet ik
iets scheppen opdat jullie
een wonder kunnen zien? Is
jullie bestaan zelf geen
wonder van mij?'
Hij stond op en liep weg, de
groep achterlatend met het
besef dat Sai Baba de Ene is
die alles heeft geschapen.
Zoals hiervóór
reeds is vermeld, kunnen veel
devotees het niet verwerken
wanneer Baba hun een visioen
schenkt. Daarom doet hij dat
slechts in bijzondere
gevallen, ook al vragen velen
hem erom. Degene die een
visioen krijgt, moet er op
spiritueel niveau aan toe
zijn. Soms kan de
gelukzaligheid die het gevolg
ervan is, zelfs leiden tot de
dood van de betreffende
persoon.
Dat laatste was het geval met
Sri Krishnamurthy, een
gemeente-ambtenaar van Mysore.
Op verzoek van een devotee was
Sai Baba enige tijd in diens
huis in Bangalore te gast en
deze Krishnamurthy was vrijwel
altijd aanwezig bij alle
bijeenkomsten. Hij volgde Baba
overal. Op een ochtend kwam
hij plotseling naar Baba toe
en zei zeer opgewonden: 'Ik
weet dat u God bent. Toon mij
uw werkelijke vorm!'
Aanvankelijk negeerde Baba
hem, maar dat accepteerde hij
niet. Hij ging hem achterna en
vroeg hem steeds hetzelfde.
Tenslotte materialiseerde Baba
een foto van Shirdi Baba en
overhandigde hem die met de
woorden: 'Kijk naar deze foto
als je mediteert.' Vervolgens
verliet Baba het huis en ging
op bezoek bij enkele andere
devotees. Toen hij enkele uren
later terugkeerde, hoorde hij
hoe Krishnamurthy een kreet
van vreugde slaakte en toen
Baba de kamer binnenkwam,
bleek hij te zijn
flauwgevallen. Toen hij even
later weer bijkwam, beefde hij
over zijn hele lichaam en
haalde hij zwaar adem. Hij
kneep zijn ogen stevig dicht,
maar ondanks het feit dat hij
Baba niet kon zien, volgde hij
hem overal waar hij ging.
Ondertussen vroeg hij aldoor,
soms klaaglijk, soms dwingend:
'Geef mij uw voeten! Laat mij
uw voeten aanraken!' Baba
duwde hem zachtjes weg en toen
hij bleef proberen zijn voeten
aan te raken, verborg hij ze
onder zijn stoel.
Enkele van de aanwezigen
vroegen hem om zijn ogen open
te doen, maar dat weigerde
hij, zeggend: 'Ik wil niets
anders zien dan Baba's voeten
en ik wil ze aanraken.'
Krishnamurthy bleef dagenlang
in deze toestand van opperste
vreugde. Baba legde de anderen
uit dat hij in deze toestand
zijn voeten niet mocht
aanraken omdat hij dan zou
sterven. Tenslotte kon Baba
hem overreden om naar huis te
gaan met de belofte dat hij
hem daar darshan zou geven.
Zelf ging Baba voor enkele
dagen naar het huis van een
andere devotee.
Maar Krishnamurthy kon zich
niet bedwingen. Hij liet een jutka
(paard-en-wagen) komen en liet
zich naar het huis brengen
waar Baba zich bevond. Daar
stapte hij uit - met zijn ogen
nog steeds dicht - en begon
rond het huis te lopen terwijl
hij steeds snuffelde alsof hij
Baba kon ruiken. Vervolgens
begon hij op het raam te
bonzen van de kamer waarin
Baba zich bevond! Vanuit de
kamer sprak deze tegen hem:
'Goede man, wees niet zo
koppig. De vreugde van jouw
ervaring is zo groot dat je
lichaam niet sterk genoeg is
om mijn voeten te zien en aan
te raken. Ga alsjeblieft weg,
bangaru (mijn beste).'
Toen de man zijn huis had
verlaten, waren enkele
familieleden hem gevolgd en
ondanks zijn protest namen zij
hem nu weer mee terug naar
huis.
Daar bleef hij voortdurend
verzonken in God en omdat hij
alle eten en drinken weigerde,
brachten zij hem na enkele
dagen naar het ziekenhuis.
Diezelfde dag goot Baba wat
water over zijn voeten en met
de woorden: 'Breng dit naar
hem toe. Laat zijn verlangen
vervuld worden,' liet
hij dat naar het ziekenhuis
brengen. Toen Krishnamurthy
dit water opdronk, werd zijn
lichaam plotseling weer sterk
en zijn geest werd rustig.
Zijn familie nam hem mee naar
huis en daar aangekomen vroeg
hij allen om gezamenlijk
bhajans te zingen. Tot slot
werd de arati, de
lichtceremonie, gedaan, maar
toen de vlam in zijn richting
werd gezwaaid, bleef hij
onbeweeglijk op bed liggen.
Zijn verlangen was vervuld.
Hij had Baba's lotusvoeten
bereikt.
Ook in het
volgende verhaal is er sprake
van het bereiken van de
eenwording met God. Het
speelde zich slechts enkele
jaren na de voorgaande
gebeurtenis af.
In dit leven was er voor de
kleine Manjula nog slechts een
geringe hoeveelheid karma
(gevolgen van handelingen in
vorige levens) (5) uit te
werken en dat had zij
inmiddels gedaan, dus waarom
zou zij nog langer op aarde
moeten blijven?
Voor de meeste mensen geldt
dat zij zich in dit leven
moeten bezighouden met karma-yoga,
de weg van handelen. Wanneer
zij slechts goede handelingen
verrichten zonder verlangen
naar de resultaten, verdiept
hun devotie zich. Zij worden
er zich steeds meer van bewust
dat het niet gaat om aardse
resultaten zoals geld, macht,
roem en dergelijke, maar om
het dienen van God door het
dienen van hun medeschepselen.
Zaken als geld en macht zijn
zo kortstondig; slechts liefde
is eeuwig. Wanneer zij op hun
levensweg steeds meer devotie
ontwikkelen, komt op een
gegeven moment de doorbraak
naar wijsheid. Zij zien of
beter gezegd ervaren dan, dat
alles in wezen één is, dat
slechts God bestaat. Het is
alleen zo, dat de meeste
mensen oneindig veel levens
nodig hebben om alleen al de
weg van karma op de juiste
manier te volgen. De meesten
denken het geluk te kunnen
vinden in eten, drinken, seks,
uitgaan enzovoort, maar dat
geeft slechts een kortstondige
bevrediging. Alleen liefde,
zuivere goddelijke liefde, kan
eeuwige vreugde geven.
Het meisje dat op die bewuste
dag de eenwording met God
bereikte, had in haar korte
leven velen het goede
voorbeeld gegeven en de manier
waarop zij enkele dagen eerder
had gevraagd om te mogen
opgaan in Baba's lotusvoeten,
was voor alle aanwezigen een
schitterend voorbeeld dat zij
hun leven lang niet meer
zouden vergeten en waaruit zij
veel kracht zouden putten.
Het meisje en haar moeder
waren reeds vele jaren
Sai-devotees, maar het was er
voor hen nog niet van gekomen
om naar Puttaparthi te gaan.
En dat terwijl zij toch
tamelijk dichtbij woonden,
namelijk in Bangalore. Maar in
de zomervakantie van 1948 kwam
het er toch van. Manjula, het
achtjarige meisje, en haar
moeder arriveerden in de
ashram. In de dagen erna was
het meisje vaak bij Baba in de
mandir (tempel) en hij
sprak veel met haar.
Op zondagavond zei Baba tegen
de aanwezige devotees dat hij
naar de oever van de
Chitravati wilde om daar wat
te praten en te zingen.
Toen Baba dat zei, rende
Manjula snel weg om zijn chappals
(sandalen) te halen. Toen zij
ze voor hem neerzette,
streelde hij haar haren en
zei: 'Zeg me wat je wilt
hebben, dan zal ik het je
geven.' Tot ieders
verbazing en verbijstering
antwoordde ze: 'Ik heb maar
één verlangen, Swami. Deze
sandalen zitten soms aan uw
voeten, maar ik wil voor
altijd in uw voeten
verblijven.'
Baba deed of hij in gepeins
verzonk. Dus ging ze verder:
'U zei dat u mij zou geven wat
ik ook maar zou vragen. Neem
mij alstublieft op in uw
voeten.'
Baba toonde ontroering, maar
vervolgens deed hij alsof hij
probeerde Manjula te bewegen
om haar verzoek in te trekken.
'Ammayi (moedertje),'
zei hij, 'je bent nog maar
een kind. Je moet nog zoveel
meer van het leven zien, nog
zoveel leren, trouwen...
'
'O nee!' antwoordde ze. 'Dat
wil ik allemaal niet, Swami.
Niets van wat u noemt, geeft
blijvende vreugde. Ik zie
duidelijk dat allen die
gevangen zijn in het web van
het huwelijk, een huis, zonen
en dochters, lijden. Ik wil
niet één van hen zijn. Ik
verlang alleen naar deze
liefhebbende voeten. U moet
mij deze genade nu schenken.'
En vervolgens begon ze hevig
te huilen.
Sai Baba streelde haar vol
liefde en probeerde verder: 'Ammayi,
je hebt geen vader meer. Jij
bent het enige wat je moeder
nog heeft. Hoe zal je moeder
de schok kunnen verdragen
als jij ook nog weggaat,
liefje?'
Onmiddellijk antwoordde ze:
'Ook als ik trouw, moet mijn
moeder mij tijdens haar leven
afstaan, namelijk aan mijn
schoonfamilie. Dan zou zij ook
huilen. Juist dan zou zij
moeten huilen omdat haar kind
ook gebonden zou worden, juist
zoals zijzelf gebonden is.
Waarom zou zij huilen wanneer
ik uw voeten bereik? Zij zou
mij blij uitgeleide moeten
doen omdat ik naar een veel
betere plaats ga. Swami,
waarom spreekt u nu op deze
wijze tegen mij terwijl u
iedereen anders altijd
aanraadt niet toe te geven aan
verlangens en zwakheden. Ik
luister niet meer naar U.' 'Goed,
heel goed!' zei Baba.
Daarna gingen ze alsnog in
stille optocht naar de
rivieroever. De volgende dag
gingen Manjula en haar moeder
terug naar Bangalore. Op de
daarop volgende donderdag - de
dag die gewijd is aan de
goeroe - zei ze tegen haar
moeder dat ze op deze eerste
dag na de vakantie niet naar
school zou gaan. Haar moeder
begreep niet waarom ze dat
zei, maar ging er op dat
moment niet verder op in.
Vervolgens vroeg Manjula een
roepie om een kokosnoot,
bloemen en fruit te kopen voor
een rituele offerande aan een
foto van Sai Baba. Na de puja
ging ze op bed liggen,
zeggend: 'Ik ben ziek,'
terwijl ze er heel opgewekt
uitzag. Vóór haar moeder goed
over het roepen van een dokter
kon nadenken, stierf ze,
zonder lijden, zonder klacht.
Zo voltooide dit meisje haar
leven en kwam er voor haar een
einde aan de cyclus van
geboorte en dood.
Met Baba's hulp droeg haar
moeder het verlies van haar
enig kind, zo snel na de dood
van haar echtgenoot, met grote
gelijkmoedigheid. Zij bleef
Baba's devotee.
Op een dag werd
het dorp, op uitnodiging van
degenen die niet in Baba's
goddelijkheid geloofden,
bezocht door Digambara Swami,
een geheel naakte man van een
jaar of zestig. Hij zat in een
draagstoel, want hij kon niet
meer lopen. Deze Digambara
Swami werd door zijn
bewonderaars beschouwd als een
grote wijze en tientallen
inwoners van Puttaparthi -
zowel voor- als tegenstanders
van Baba - kwamen naar het
huis van Subbamma, waar hij
door zijn dragers was
neergezet. Hij zei niets, want
hij had een gelofte van
stilzwijgen afgelegd, maar
zijn volgelingen wilden dat
Baba zijn benen zou aanraken
en zijn zegen zou vragen.
Baba's tegenstanders begonnen
leuzen te roepen en daagden
hem uit met de woorden: 'Durft
die bedrieger deze ware wijze
onder ogen te komen?'
Sai Baba kwam naar buiten met
een brede glimlach om zijn
mond en met een handdoek in
zijn handen. Allen keken vol
verwachting toe. Hoe zou Baba
reageren? Allereerst wierp
deze de oude man de handdoek
toe opdat hij zijn naaktheid
kon bedekken. Vervolgens sprak
hij: 'Indien jij alle
banden met de samenleving
hebt verbroken, zoals je
naaktheid suggereert, waarom
ga je dan niet naar een hol
in het woud, ver weg van de
menselijke samenleving? Waar
ben je bang voor?
Anderzijds, wanneer je sterk
verlangt naar volgelingen,
naar bekendheid en naar het
voedsel dat in steden en
dorpen te krijgen is, waarom
sta je jezelf dan toe ten
onrechte te worden aangezien
voor een man zonder
gehechtheid?'
Iedereen hield zijn adem in.
Baba klopte de oude man op
zijn rug en vervolgde: 'Ik
ken je probleem. Je bent
bang dat je geen voedsel en
onderdak kunt krijgen
wanneer je je terugtrekt uit
het gezelschap van de
mensen. Nu, ik verzeker je
dat iedereen die de naam van
de Heer op zijn lippen
neemt, voedsel zal krijgen,
waar hij ook moge zijn. Daar
zal ik voor zorgen. Ook al
ben je hoog in het
Himalaya-gebergte of diep in
het Dandakaranya-woud, dan
nog zal ik je geregeld
voedsel geven! Maar als je
dat geloof en die moed niet
bezit, kun je ook hier op
Hem mediteren. Maar dan moet
je niet naakt rondlopen en
je last niet op de schouders
van deze mensen leggen die
jou van de ene naar de
andere plaats moeten dragen.
Ik zal jouw lasten dragen.
Ik ben gekomen om jou te
leiden en je naar het doel
te brengen!'
Daarop namen de
volgelingen van de oude swami,
zonder iets te zeggen, de
draagstoel op hun schouders en
vertrokken.
Kort daarop
kwam er een forsgebouwde,
baardige sadhu op bezoek die
siddhi-krachten bezat, dus
wonderen kon verrichten. Hij
was helemaal uit Kashmir
gekomen om Baba uit te dagen
en vrijwel direct na zijn
aankomst zei hij tegen hem:
'Ik kan grotere wonderen doen
dan u.'
Terwijl er zich een menigte om
hen heen verzamelde, pakte hij
een lege pot, hield hem schuin
en liet er water uit stromen
terwijl hij zei: 'Dit is water
van de heilige Ganges.' Verder
materialiseerde hij kumkum
(rood poeder) en deed nog
andere wonderen.
Enkele van de devotees spraken
hem aan en vroegen: 'Waarom
doet u al deze dingen?'
Hij antwoordde: 'Ik daag Swamiji
(geliefde Heer) uit opdat hij
zich aan mij onderwerpt in
plaats van andersom. Ga dat
maar aan Swami vertellen.'
Toen zij Baba dit vertelden,
zei deze: 'Heb drie dagen
geduld, dan zal ik dit
regelen. '
Toen zij drie dagen later bhajans
(devotionele liederen) zongen
in de tempel, sprong de sadhu
plotseling op en liet zich aan
Baba's voeten neervallen. Hij
begon te huilen als een kind
en zei snikkend: 'Ik ben een
dwaas. Ik heb nooit begrepen
dat u Narayana bent.'
Hij kwam uit Badrinath en was
net als de meeste inwoners van
die stad een volgeling van
Vishnu in zijn aspect als
Narayana, de Heer die in alle
wezens woont. En dus had Sai
Baba zich aan hem getoond als
Narayana.
Vanaf dat moment verkondigde
hij overal dat Baba God was en
hij zei tegen de devotees met
wie hij eerder had gesproken:
'Jullie boffen allemaal heel
erg. Ik ben naar zovele
heuvels en pelgrimsoorden
geweest en heb zoveel
erediensten gehouden en zoveel
ascese gedaan, en pas nu ben
ik in staat om de echte God te
herkennen.