In Puttaparthi was
een kleine lagere school, bestemd
voor de eerste twee leerjaren en
daar gingen Sathya en zijn
vriendjes naartoe toen zij vijf
jaar waren geworden. De ouders van
de meeste kinderen vonden het
eigenlijk niet zo belangrijk dat
hun kinderen iets leerden;
belangrijker vonden zij het dat de
kinderen niet rondzwierven met
alle risico's vandien. Sathya's
ouders vonden het wel belangrijk
dat hun zoon naar school ging om
iets te leren. Zij wisten heel
goed dat hij een helder verstand
had en zij zagen voor hem in de
toekomst een goede betrekking,
misschien wel in overheidsdienst,
op voorwaarde dat hij behoorlijk
geschoold zou zijn. De kinderen
kregen van hun ouders nu ook een
dhoti (lendendoek) of een
korte broek en een shirt, terwijl
zij vóór die tijd meestal naakt
hadden gelopen. Kinderen
tot een jaar of vier-vijf lopen in
de warmere streken van India
doorgaans naakt.
De lessen leverden voar Sathya
geen enkel probleem op, maar hij
luisterde toch aandachtig naar
zijn onderwijzers en deed wat zij
vroegen. Wanneer hij dat niet
gedaan had, zouden ook zijn
schoolkameraadjes hun best niet
hebben gedaan en dat was niet de
bedoeling.
In die tijd had
deze school een - op zijn
zachtst gezegd enigszins vreemd
- strafsysteem voor laatkomers
dat tot doel had de kinderen
stiptheid te leren. Het eerste
en het tweede kind dat de school
binnenkwam en de onderwijzer
groette, was op tijd. Alle
anderen waren te laat en kregen
voor straf met het rietje. Het
aantal slagen hing af van de
plaats die het kind innam in de
rij van zogenaamde laatkomers.
Het gevolg van dit systeem was
dat vrijwel alle kinderen zéér
vroeg naar school kwamen, ook
bij regen en kou. En daar
stonden zij dan te kleumen tot
de lessen begonnen. Uit
mededogen begon Sathya shirts,
dhoti's en handdoeken van thuis
mee te nemen om hen enigszins
warm te houden. Zodra zijn
ouders dit ontdekten, sloten zij
alle kleding en dergelijke
achter slot en grendel. Verder
riep hij alle kinderen op een
enigszins beschutte plek bij
elkaar en begon met hen te
zingen. Hij kende immers alle
liederen die bij hem thuis
werden geoefend voor de
geregelde toneeluitvoeringen in
het dorp. In die tijd begon hij
zelfs al liedjes voor het toneel
te componeren.
Naar aanleiding van dit
strafsysteem volgt hier een
voorval dat vele tientallen
jaren later plaatsvond.
Vanzelfsprekend is het
belangrijk dat kinderen op tijd
op school komen, maar het is nog
veel belangrijker dat de
onderwijzers op tijd zijn. Zij
moeten immers het goede
voorbeeld geven.
Op de dag dat Sai Baba een
bezoek bracht aan een van de
Saischolen in India, kwam een
van de onderwijzers enkele
minuten te laat. Na een
rondleiding door het gebouw
bezocht Baba juist zijn klas en
hij stelde de kinderen allerlei
vragen. Hij vroeg hun ook het
een en ander over hun
onderwijzer en hij eindigde met
de vraag: 'Is hij nauwgezet?'
Het deed de onderwijzer bepaald
geen genoegen toen een meisje
achterin de klas haar hand
opstak en zei: 'Swami, hij was
vanmorgen te laat.'
Baba keek afkeurend naar de
ongelukkige man en verliet
daarop de klas.
Toen hij de betreffende
onderwijzer later die dag weer
sprak, zei hij tegen hem: 'Dat
was niet juist dat je vanmorgen
een uur te laat op school kwam.'
'Nee, nee, Swami,' protesteerde
de man in kwestie, 'ik was maar
een paar minuten te laat.'
Waarop Baba concludeerde: 'Twintig
leerlingen die ieder drie
minuten hebben moeten wachten
- een uur te laat!'
Na die twee jaar
school in het eigen dorp moesten
de kinderen voor de hogere
klassen naar Bukkapatnam, een
dorp dat zo'n vijf kilometer
verderop lag, aan de andere kant
van de rivier. Maar eerst
moesten zij een soort examen
afleggen om te zien wie er
geschikt was om verder te leren.
En zo gingen op een dag acht
kinderen en een onderwijzer in
een kar getrokken door een os op
weg naar Panwarda in de buurt
van Penukonda. De kar was
afgeladen en telkens wanneer zij
heuvelopwaarts moesten, kon de
os het niet aan en moesten zij
allemaal uitstappen en lopen. Nu
zat er ook geen rem op de kar en
dat betekende dat zij ook
heuvelafwaarts moesten lopen. Zo
liepen zij meer dan zij reden.
In Panwarda gaf de onderwijzer
nog tot vlak voor het examen
les, maar daar was Sathya
meestal niet bij aanwezig. Hij
had namelijk de taak op zich
genomen om te zorgen voor de
maaltijden en dus stond hij een
groot deel van de dag in de
keuken om eten te koken. Na drie
dagen examen te hebben afgelegd,
gingen zij weer terug naar huis.
Toen de uitslag bekend werd
gemaakt, bleek Sathya de enige
van de groep te zijn die verder
mocht leren. Dat alle anderen
waren gezakt, werd mede
veroorzaakt door het feit dat de
kinderen in de war waren geraakt
doordat de onderwijzers erg
streng waren geweest. En dat was
weer veroorzaakt door het feit
dat dit speciale examen dat jaar
voor het eerst werd afgenomen.
Vanaf die tijd
ging Sathya samen met enkele
neefjes en vriendjes en ook
enkele oudere jongens iedere dag
reeds vroeg met zijn boekentas
op zijn hoofd of over zijn
schouder op weg naar
Bukkapatnam. In die tas zat ook
zijn middageten, dat zijn moeder
voor hem had klaargemaakt.
Meestal bestond dat uit sangti
(rijst en meel tezamen gekookt)
en heerlijke chutney
(een pikant mengsel van
voornamelijk fruit en allerlei
kruiden). Onderweg praatten en
zongen de kinderen om de moed
erin te houden, want het viel
niet altijd mee. De weg naar
Bukkapatnam was in die tijd nog
erg slecht: zij moesten door de
modder en over rotsen en in het
regenseizoen moesten zij zelfs
door diep water waden. En als de
oudere jongens - die toch al
jaloers waren op zijn
studieresultaten - zich
verveelden onderweg, dan konden
zij Sathya altijd nog plagen.
Zijn moeder zorgde ervoor dat
zijn kleding altijd schoon en
netjes gestreken was en dat
konden de anderen niet erg
waarderen. Zodra zij buiten het
dorp waren, gebeurde het
geregeld dat zij Sathya bij zijn
voeten door de modder sleepten
tot zijn kleren minstens even
vuil en gekreukt waren als die
van henzelf. Omdat deze
handelwijze voortkwam uit
onwetendheid, heeft Sathya er
nooit over geklaagd en hij heeft
het zijn schoolkameraadjes ook
nooit kwalijk genomen.
Net als in Puttaparthi
verzamelde Sathya zijn
medeleerlingen om zich heen voor
de lessen begonnen. Hij zette
een afbeelding neer van Rama,
Krishna of een andere godheid,
zette er wat bloemen omheen en
deed puja (eredienst).
Na afloop deelde hij prasad
(gezegend voedsel) uit en dat
was voor velen de reden om de
puja bij te wonen. Ook haalde
hij soms voor hen uit zijn
schooltas griffels, potloden,
prachtig gekleurde knikkers of
snoep tevoorschijn, wetend dat
hun ouders dit veelal niet
konden bekostigen. En als een
van de kinderen ziek was of pijn
had, haalde hij verse kruiden
tevoorschijn die groeiden in het
Himalaya-gebergte. Hij zei dan
tegen de zieke dat hij daarop
moest kauwen en het sap moest
doorslikken. Wanneer de kinderen
Sathya soms vroegen hoe hij aan
al die dingen kwam, zei hij
maar, dat hij die als een
bijzondere gunst had gekregen
van de dorpsgodin. De tijd en de
kinderen waren nog niet rijp
voor het moment van zijn
bekendmaking. Vanuit Sai Baba's
standpunt is er geen sprake van
wonderen; alles wat hij doet, is
gewoon een deel van hemzelf.
Ondanks zijn verzoek om niet te
praten over deze 'wonderen',
vertelden de kinderen vaak aan
hun ouders wat er was gebeurd.
Sommige ouders waarschuwden dan
hun kinderen dat zij beter niet
met Sathya konden omgaan omdat
deze aan zwarte magie deed. De
kinderen trokken zich echter
niets aan van dergelijke
waarschuwingen en bleven gewoon
met hem optrekken.
Wanneer een
leraar hun dingen dicteerde, zat
Sathya ook te schrijven. Wat
niemand zag, was dat hij dan
soms bhajans (devotionele
liederen) zat te componeren of
te vermenigvuldigen om ze later
uit te delen aan zijn
klasgenootjes.
Op een keer betrapte een van de
leraren, Sri (mijnheer)
Kondappa, hem en hij gaf eerlijk
toe dat hij geen aantekeningen
maakte van zijn lessen.
'Meneer,' zei hij, 'waarom
zou ik opschrijven wat u zegt.
Ik heb reeds begrepen wat u
dicteert. Vraagt u mij maar
wat u wilt over dit onderwerp
en ik zal het juiste antwoord
geven. '
De leraar was echter gekwetst in
zijn trots en hij vond dat
Sathya een slecht voorbeeld gaf
aan de anderen en daarom beval
hij hem op zijn bank te gaan
staan en daar te blijven staan
tot de les was afgelopen. Hij
ging op de bank staan en stond
daar dus nog toen de bel voor
het volgende lesuur ging en Sri
Mahbub Khan, de docent Engels,
binnenkwam. Deze was verbaasd en
geschokt te zien hoe zijn
geliefde Sathya op de bank
stond. Hij gaf heel veel om hem
en hij was in die tijd een van
de weinigen die zag dat Sathya
goddelijke eigenschappen bezat.
Hij vroeg aan Kondappa wat er
aan de hand was en waarom hij
niet van zijn stoel opstond om
plaats te maken voor hem.
Gespannen fluisterde deze hem
toe dat hij niet van zijn stoel
kon opstaan; wanneer hij oprees,
ging de stoel mee. De kinderen
die vooraan zaten, hoorden wat
hij zei en begonnen te lachen en
op Sathya te wijzen. Mahbub Khan
knikte en adviseerde zijn
collega de jongen van de bank te
laten komen. Zodra Kondappa hem
daarvoor toestemming had
gegeven, kon hij zelf ook van
zijn stoel opstaan.
Later vroegen mensen Sai Baba
weleens waarom hij dat gedaan
had. Had hij zo'n hekel aan die
leraar? Nee, dat was het niet.
Woede en haat maken geen deel
uit van Baba. Het ging er alleen
om de mensen uit zijn omgeving
te laten zien dat hij anders was
dan de andere kinderen.
Bovendien was het voor de
betreffende docent een les om te
leren zijn trots los te laten.
Overigens werd dit verhaal in
geuren en kleuren door de
kinderen van de klas rondverteld
en zo kwam het ook Sathya's
ouders ter ore. Die waren erg
boos op hun zoon en zijn moeder
waarschuwde hem om zoiets niet
nog eens te doen: 'Je zult nog
van school gestuurd worden en
dan wil geen enkele andere
school je nog hebben. En dan zul
je opgroeien tot een nietsnut,
die alleen maar vee kan
drijven!'
Kort daarop hoorde zij dat alle
kinderen en leraren haar zoon
als een beroemdheid beschouwden
ondanks of misschien wel juist
dankzij dergelijke voorvallen.
Kondappa schreef zelfs een
gedicht waarin hij Sathya een
goddelijk kind noemde. En toen
Sathya korte tijd later de beste
leerling van alle scholen uit de
streek bleek te zijn, was zijn
moeder weer trots op hem, al was
zij ook wel enigszins bevreesd
voor de jaloezie van de andere
ouders.
Als beste
leerling van zijn klas kreeg
Sathya van de docenten de
functie van toezichthouder over
de andere kinderen. Hij moest
het voorbeeld geven bij het
schoonhouden van het klaslokaal
en bij het tonen van discipline.
Vóór de lessen begonnen maakte
hij daarom altijd het schoolbord
schoon en vaak maakte hij ook de
banken schoon. Soms moest hij in
opdracht van een leraar zijn
klasgenoten straffen. Dat hoorde
ook bij zijn functie. Toen hij
op een keer de enige van de hele
klas was die het antwoord op een
vraag wist, zag de leraar daarin
een reden om alle andere
kinderen te straffen en Sathya
kreeg de opdracht ieder van zijn
dertig klasgenoten enkele
klappen in het gezicht te geven.
Hij moest hun neus met zijn
linkerhand stevig vastpakken en
dan met zijn rechterhand slaan.
Aangezien sommige kinderen veel
groter waren dan hij moest hij
zo nu en dan op een bank gaan
staan om deze onplezierige taak
te kunnen uitvoeren. Uit
mededogen sloeg hij hen niet erg
hard, maar dat beviel de leraar
absoluut niet. Hij riep Sathya
bij zich en schreeuwde: 'Heb ik
je gevraagd om haldi-poeder op
hun wangen aan te brengen? Ik
heb je gevraagd om hen te slaan.
Ik zal je laten zien hoe dat
moet!'
Hij pakte Sathya's neus vast en
telde de klappen die hij hem gaf
- dertig in totaal. Sathya
verdroeg het stilzwijgend, want
hij vond het niet juist tegen
een docent in te gaan. Bovendien
achtte hij het zijn eigen schuld
dat de straf niet was
uitgevallen zoals de leraar dat
had bedoeld, hoe belachelijk het
loon ook was voor het goede
antwoord dat hij had gegeven.
Na schooltijd en
in de vakanties trok Sathya vaak
op met een hele groep kinderen.
Soms gingen zij de heuvels in en
andere keren speelden zij in de
droge bedding van de Chitravati.
Vaak probeerde Sathya hun iets
te leren: verdraagzaamheid,
eerlijkheid, samen delen.
Daartoe haalde hij bijvoorbeeld
een groot stuk suikergoed
tevoorschijn dat zij onder
elkaar mochten verdelen zonder
ruzie te maken. Ook vertelde hij
hun wel over de engelen van God,
die zijn wensen uitvoerden. En
soms was er louter lila,
spel, om hun te laten zien dat
voor God niets onmogelijk was.
Zo verzamelde hij op een keer
een hele groep vriendjes en zei
dat zij kikkers zouden gaan
vangen. Nieuwsgierig vroegen zij
wat Sathya van plan was, wel
wetend dat hij dieren nooit
kwaad zou doen. Hij weigerde
evenwel dat te vertellen en
spoorde hen alleen maar aan om
mee te gaan. Zij hadden een
vrolijke middag en vingen wel
tien of twaalf kikkers. Sathya
liet de kinderen de diertjes in
een korf doen die hij had
meegebracht, legde er een doek
overheen, hield zijn handen er
even boven en liet toen een van
de kinderen de doek wegtrekken.
Deze deed dat met een enigszins
angstig gezicht, maar wie
schetst hun verbazing toen er
uit de korf een zwerm zwaluwen
opvloog. Druk napratend over dit
wonder liepen zij later weer
naar huis, waar zij het verhaal
direct aan hun ouders vertelden.
Bij Sathya thuis
was het nog altijd een drukte
van belang. Er waren nu bijna
twintig kinderen in huis, want
behalve zijn ouders met hun
inmiddels vijf kinderen woonden
ook de broer en een zus van zijn
vader met hun gezin in hetzelfde
huis. Soms haalde Sathya voor
zijn broertje - de vijf jaar na
hem geboren Janakiram - en zijn
neefjes en nichtjes pepermuntjes
en dergelijke uit een lege tas
als zij hun ouders hielpen met
het werk of als zij een goed
cijfer op school hadden gehaald.
Zelf gaf Sathya altijd het goede
voorbeeld.
Niemand van het gezin had in die
tijd veel kleren. De kinderen
hadden de kleren die zij droegen
en een stel extra. Sathya had
vaak nog minder kleren dan de
anderen en dat had meerdere
redenen.
Zo gebeurde het eens dat hij op
een erg koude morgen buiten kwam
en daar een kind naakt zag
lopen, bibberend van de kou. Hij
trok direct zijn shirt uit en
hielp hem het aan te trekken.
Hoe kon hij anders handelen
wanneer hij lijden zag?
Zo nu en dan bracht zijn vader
allerlei kleurige lappen stof
mee uit een winkel in
Bukkapatnam of Anantapur om
kleren voor de kinderen van te
laten maken. Wanneer hij thuis
kwam, dromden ze allemaal om hem
heen om de mooiste lappen uit te
zoeken.
Alleen Sathya hield zich
afzijdig. Zijn moeder, die dat
zag, zei dan: 'Sathya, moet jij
niets uitzoeken?' Deze
glimlachte en zei: 'Nee, moeder,
geef de anderen de kleren maar
die zij uitkiezen. Wat er
overblijft, zal ik nemen.' Zij
trok haar zoon dan naar zich
toe, knuffelde hem en probeerde
hem over te halen haar te zeggen
wat hij graag wilde hebben.
'Maar jongen, is er dan niets
wat je graag zou willen hebben?
Zeg het en je krijgt het van
mij.' 'Ik heb niets nodig,
moeder. Wat u mij ook geeft, zal
ik aanvaarden.' Na een
dergelijke uitspraak verbaasde
zij zich weer even over haar
kleine Sathya en deed er verder
het zwijgen toe. Sathya zelf
straalde van vreugde als hij zag
dat de andere kinderen gelukkig
waren met hun keuze. En meestal
bleef er nog wel iets over om
een nieuwe broek of een nieuw
shirt voor hem van te maken.
Soms maakte Easwaramma zich
zorgen over het gedrag van haar
zoon, dat nogal afweek van dat
van de andere jongens uit het
dorp. Hij vroeg nooit ergens om,
was altijd tevreden met wat hij
kreeg en stond altijd klaar om
te helpen. Met het oog op de
toekomst probeerde zij hem te
stimuleren om meer voor zichzelf
op te komen. Zij hoopte dat hij
zanger of danser zou worden, of
wellicht dichter of
toneelschrijver of zelfs
regisseur, want zij zag
duidelijk dat hij dergelijke
capaciteiten bezat. Maar zij
wist ook dat de samenleving vaak
hard was en dat hij zou moeten
vechten als hij iets zou willen
bereiken in het leven. Haar
moeite bleek evenwel steeds weer
vergeefs. Sathya bleef even
zachtaardig en gelijkmoedig als
altijd, al betekende dat niet
dat hij alle verkeerde dingen in
de dorpsgemeenschap zomaar
accepteerde.
Het dorpshoofd,
de echtgenoot van Subbamma, was
erg trots op zijn Hitler-snor,
zijn dure polshorloge en zelfs
op zijn Don Juan-allures en dat
maakte hem niet tot een goed
voorbeeld voor de andere
dorpelingen. Daarom schreef
Sathya een spotlied op hem en
leerde dat aan zijn vriendjes.
Iedere dag zongen de kinderen
dit lied voor zijn huisdeur tot
hij woedend naar buiten kwam om
hun mores te leren. Dan renden
zij hard weg zodat hij hen niet
te pakken kreeg. Tenslotte
werkte het: hij schoor zijn snor
af, borg zijn horloge weg en
stopte met zijn heimelijke
bezoekjes. Subbamma had geen
moeite met Sathya's gedrag, maar
zijn eigen moeder schaamde zich
voor hem en gaf hem een flink
standje.
Meer van dergelijke
speldenprikken zouden volgen.
In een volgend gedicht schreef
hij over de grootgrondbezitters
in het dorp die profiteerden van
het werk van hun arbeiders, die
in weer en wind de grond
bewerkten om rijst te planten,
te verzorgen en te oogsten. Met
als excuus dat het kaste-systeem
het nu eenmaal zo wilde,
betaalden zij hun arbeiders vaak
slechts een schamel loon voor
hun harde werk. Ook dit lied
zongen de jongens op vele
plaatsen in het dorp, evenals
liederen tegen andere sociale
misstanden zoals overmatig
drankgebruik, ontucht en
analfabetisme. Sathya's moeder
wrong haar handen bij zoveel
brutaliteit van de kant van haar
zoon en vroeg zich af of hij
echt wel zo zachtaardig was als
hij vaak leek te zijn. En de
andere dorpelingen vreesden of
hoopten juist dat Sathya een
revolutie wilde ontketenen. Ja,
hij wilde een revolutie
ontketenen, niet met geweld,
maar met liefde!
Sathya begon nu
vaker gedichten en bhajans te
componeren en teksten te
schrijven voor de professionele
uitvoeringen waaraan zijn
grootvader, zijn vader, zijn oom
Chinna Venkapa en nog enkele
andere familieleden meededen.
Wanneer zij aan het oefenen
waren wanneer Sathya uit school
thuiskwam, bleef deze vaak
kijken. Hij gaf dan ook
commentaar en zo gebeurde het al
spoedig dat men hem vroeg mee te
spelen. Aanvankelijk speelde hij
in enkele stukken mee als de
jonge Krishna, maar toen men op
een gegeven moment behoefte had
aan iemand die Draupadi, de
echtgenote van de vijf
Pandava's, kon spelen en er
niemand beschikbaar was, kreeg
Sathya die rol toebedeeld.
Draupadi is een belangrijke
figuur uit de Mahabharata, het
grote epos over het leven van
Krishna. In het betreffende
toneelstuk ging het om de scene
aan het hof van de koning,
waarin de Pandava's eerst al hun
bezittingen en dienaren,
vervolgens hun eigen vrijheid en
tot slot hun echtgenote tijdens
het dobbelspel verliezen aan de
Kaurava's. Wanneer zij
vervolgens in opdracht van de
Kaurava's ontkleed zal worden,
bidt zij in opperste wanhoop tot
God om hulp. Dan geschiedt een
wonder: het blijkt onmogelijk om
haar te ontkleden, want aan de
lengte van haar sari komt geen
einde.
In het toneelstuk droeg Sathya
maar liefst zeven sari's over
elkaar heen voor deze slotscene,
hetgeen alleen mogelijk was
omdat hij zo tenger was. Het
applaus was overdonderend!
Het zal niemand verbazen dat hij
sindsdien vaker vrouwenrollen
speelde, zoals die van Mohini,
Devaki en Tara.
In die tijd
bezocht een populaire
toneelgroep de streek rond
Puttaparthi. Deze trad op in
vele steden en dorpen en men
sprak over niets anders. Toen de
groep een optreden in
Puttaparthi verzorgde, ging
Sathya ook kijken. Een van de
leden van deze groep was een
jong meisje dat geweldig kon
dansen. In een bepaald
dansnummer liet dit meisje, dat
zich op het toneel
Rishyendramani noemde, gedurende
het gehele optreden een fles op
haar hoofd balanceren met daarop
een bord en daarop weer een
aantal lichtjes. Op een gegeven
moment ging zij dan op de grond
zitten, strekte zich uit op haar
buik en pakte met haar tanden
een zakdoek van een
lucifersdoosje dat op de grond
lag. Daarna kwam zij weer
overeind met de zakdoek tussen
haar tanden, terwijl de fles en
het bord met de lichtjes nog
steeds op haar hoofd
balanceerden. Een geweldig
applaus was haar beloning.
Thuisgekomen probeerde Sathya
haar optreden met de fles, het
bord, de lichtjes en de zakdoek
na te doen en dat ging perfect.
Ondanks aandringen van zijn
familie weigerde hij deze dans
aan zijn repertoire toe te
voegen. Binnen korte tijd wisten
heel veel mensen dat hij dit
kunststukje ook kon en toen
enige ondernemende lieden hem
enige tijd later vroegen om deze
dans op te voeren tijdens de
jaarlijkse veemarkt in
Kothacheruvu, liet hij zich
overhalen. Zonder overleg met
hem kondigden zij vervolgens aan
dat de beroemde Rishyendramani
zou optreden. Op de dag van de
jaarmarkt verkleedden Venkamma
en Parvathamma hun broertje als
meisje en brachten hem naar
Kothacheruvu. Het gordijn ging
open en het toneelstuk begon.
Toen Sathya zijn dans opvoerde,
was het publiek laaiend
enthousiast. Niemand had in de
gaten dat het Rishyendramani
niet was. En hij had het nummer
zelfs nog wat verbeterd: in
plaats van een zakdoek met zijn
tanden op te rapen, raapte hij
met de stellage balancerend op
zijn hoofd - met zijn ene ooglid
een naald op. Na afloop van het
toneelstuk stond de voorzitter
van de feestcommissie erop
'Rishyendramani' een medaille op
te spelden! Sathya's ouders
vreesden dat hij nu door de mand
zou vallen, maar alles ging
gelukkig goed.
Nadien kreeg hij vele
uitnodigingen om deze dans ook
elders op te voeren, maar
daaraan gaf hij slechts
sporadisch gehoor. Toen hij
enkele jaren later in Uravakonda
woonde en daar een feest werd
georganiseerd waarvan de baten
bestemd waren voor de
uitbreiding van de school,
nodigde men ook Rishyendramani
uit. Nu bleek zij op het laatste
moment verhinderd te zijn en dat
was een ramp, want de goede
verkoop van de kaartjes was het
gevolg geweest van haar
aangekondigde optreden en
bovendien waren er allerlei
belangrijke personen
uitgenodigd. Daarom ging Sathya
naar het hoofd van de school en
bood aan de plaats van
Rishyendramani in te nemen. Deze
aanvaardde het aanbod en het
optreden was een groot succes.
Toen een van de
hoogwaardigheidsbekleders
'Rishyendramani' de volgende dag
een sari als beloning wilde
geven, kwam Sathya samen met het
schoolhoofd het toneel op. Toen
het hoofd vertelde dat Sathya
degene was die de vorige dag had
opgetreden, was iedereen
stomverbaasd en nog dagen lang
werd er druk over gepraat.
Toen hij een jaar
of negen was, formeerde Sathya
de Pandari Bhajan Groep. De
leden van deze groep - totaal
een stuk of achttien - waren
merendeels dezelfde jongens als
degenen met wie hij de
spotliederen zong. Door middel
van deze activiteiten hield hij
de kinderen weg van verkeerde
bezigheden zoals de
hanengevechten en van de
bioscoop, die inmiddels ook in
Puttaparthi zijn intrede had
gedaan. Nu is 'bioscoop'
eigenlijk een groot woord voor
de films die werden gedraaid in
een achteraf-zaaltje, maar
Sathya vond het belangrijk om de
kinderen zo vroeg mogelijk te
leren dat de meeste films een
slechte invloed hadden. Zij
toonden vaak alleen de
ongunstige kant van het
gezinsleven en verheerlijkten
wreedheid en misdaad. De
volwassenen kon hij niet
tegenhouden, maar de kinderen
vaak wel.
Gekleed in een okerkleurige
bloes en broek en voorzien van
enkelbelletjes trok de groep
geregeld zingend en dansend door
de straten van het dorp. Een van
de kinderen bespeelde daarbij de
trommel, een ander het harmonium
en weer anderen droegen een
vlag. Zij zongen bestaande
bhajans en balladen, maar ook
liederen die Sathya zelf schreef
en die hij de kinderen leerde.
De liederen gingen over pelgrims
die verlangden naar darshan
(het zien en/of ervaren) van de
Heer, over de beproevingen van
de lange reis, de vreugde bij
het bereiken van de tempel, maar
ook over een pelgrimstocht naar
Shirdi waar het graf was van ene
Sai Baba. Van Shirdi en Sai Baba
hadden de kinderen nog nooit
gehoord, maar zij zongen wat
Sathya hun leerde. Veel
toehoorders vroegen zich af waar
Sathya gehoord had over die Sai
Baba van Shirdi; zij kenden hem
in ieder geval niet. Gezien de
naam zou het, dachten zij, wel
gaan om de een of andere
moslim-fakir. Aangezien de
dagelijkse bezigheden hen
vrijwel volledig in beslag
namen, vergaten zij weer om
Sathya ernaar te vragen.
De Pandari Bhajan Groep had veel
succes en de meeste dorpelingen
gaven de kinderen graag de
kleine financiële bijdrage die
zij vroegen voor het
instandhouden van de groep. Het
ging om een vrijwillige bijdrage
van slechts één anna per
maand voor papier en pennen voor
het vermenigvuldigen van de
bhajans, voor de aanschaf van
rijst die zij uitdeelden als prasad
(gezegend voedsel), voor
wierook, kamfer enzovoort. Deze
munt, de anna, bestaat nu niet
meer, maar hij had een waarde
van één-zestiende roepie.
Tijdens de optredens was Sathya
de voorzanger en in de
toneelstukjes speelde hij vele
rollen. Een van de teksten ging
over Sri Narasimha van Kadiri en
was gebaseerd op een bekend
verhaal uit de streek. Narasimha
was een Avatar
(belichaming) van Vishnu en had
de vorm van een man-leeuw. De
groep zong over de manhaftigheid
en de daden van Sri Narasimha en
bij de regel 'Uit de pilaar van
staal sprong de god als leeuw
tevoorschijn' sprong Sathya
plotseling op terwijl zijn
gezicht een uitdrukking van
woestheid en verontwaardiging
aannam. Alle aanwezigen werden
doodsbang bij die aanblik en
enkele sterke mannen probeerden
de jongen vast te grijpen.
Tevergeefs! Niemand kon hem
benaderen! Pas nadat enkele
toehoorders puja voor Sathya -
de gemanifesteerde god Narasimha
- hadden gedaan, met de
kamfervlam hadden gezwaaid en
kokosnoten voor zijn voeten
hadden gebroken, nam hij zijn
normale vorm weer aan waarna het
lied werd voortgezet.
Deze gebeurtenis verspreidde de
faam van de groep naar alle
dorpen in de omgeving en de
kinderen werden steeds vaker
uitgenodigd om elders op te
treden. Immers, zo vertelden de
dorpelingen elkaar, als de
Pandari Bhajan Groep optrad, dan
manifesteerde God zich zelf!
Soms werden zij met een ossenkar
gehaald en gebracht, maar soms
moesten zij wel tien of twintig
kilometer lopen om in het
betreffende dorp te komen. Maar
dat hadden zij er graag voor
over.
Sathya's zuster
Venkamma en haar echtgenoot
Subba - hij was een jongere
broer van Easwaramma - hadden
besloten een eigen huis te
bouwen. Het moest een stenen
huis worden en dat was zeker in
die tijd een hele klus. Met de
hulp van vele familieleden,
buren en vrienden hadden zij
reeds honderden stenen gevormd
uit klei. Deze lagen te drogen
en zouden de volgende dag
gebakken worden. Er lag al een
hele berg hout gereed voor dat
doel. Nu was het moessontijd en
dat betekende vaak enorme
stortbuien. En juist op dat
moment, terwijl de stenen lagen
te drogen, werd de lucht donker
en dreigend. Een stortbui zou
alle stenen in korte tijd
veranderen in een berg vormeloze
klei.
Een van de buren
stelde voor om de stenen te
bedekken met bundels gedroogde
suikerrietbladeren. Een vriend
van hem, die op de andere oever
van de rivier woonde, zou die
vast wel beschikbaar willen
stellen. Onmiddellijk waadden
alle mannen, vrouwen en kinderen
door de Chitravati naar de
tegenoverliggende oever. Sathya
sloot de rij. En toen hij midden
in de rivier stond, stopte hij
en riep: 'Wacht allemaal!' Toen
iedereen naar hem keek, hief hij
zijn handen op naar de lucht en
zei: 'Venkamma. Het zal droog
blijven.' En op dat moment
dreven de donkere wolken snel
weg, de wind ging liggen en de
lucht werd helder. Alle
aanwezigen beseften dat Sathya
macht had over de elementen en
in doodse stilte keerde iedereen
terug naar huis.
Langzamerhand gingen zijn
dorpsgenoten inzien dat Sathya
geen gewoon kind was en velen
begonnen hem te bewonderen en
lief te hebben, maar ook
begonnen sommigen hem te vrezen,
te benijden of te wantrouwen. Zo
is de wereld: waar liefde is, is
haat, waar vreugde is verdriet.
De schepping is gebouwd op
tegenstellingen, op dualiteit en
deze dualiteit is er de oorzaak
van dat de schepping zonder
einde zal zijn. Oorzaak en
gevolg zijn onlosmakelijk met
elkaar verbonden.
Niet alleen
maakte Sathya bezwaar tegen het
doden van dieren, zoals reeds
eerder is verteld, maar ook
maakte hij bezwaar tegen datgene
wat in het dorp - en in vele
andere dorpen - werd gezien als
sport en waarbij dieren slecht
werden behandeld. Zo ging hij
nooit kijken naar de jaarlijkse
ossenkar-races, die werden
gehouden in de droge bedding van
de Chitravati. En hij verbood
ook zijn vriendjes om erheen te
gaan. De eigenaars van de ossen
deden er alles aan om maar te
winnen: zij draaiden de staart
van hun os om, zij sloegen erop
los met een zweep enzovoort. Ook
hanengevechten kwamen in het
dorp veel voor en soms kwam er
iemand met een beer die hij
tegen betaling liet dansen.
Lijden veroorzaken is altijd
verkeerd. God is in alles
aanwezig, dus hoe kun je dan
dieren kwellen? Meestal was er
in dergelijke gevallen sprake
van onnadenkendheid en niet van
kwaadwilligheid. Maya,
illusie, benevelde het denken.
Ook in latere tijden heeft Sai
Baba devotees er vaak op moeten
wijzen dat zij in hun omgang met
dieren moesten nadenken. Zo
waren er een keer een aantal
devotees die met een ossenkar
van de ashram terugkeerden naar
hun auto's die in
Karnatanagapalli stonden. Om dit
dorp te bereiken moesten zij de
rivierbedding oversteken en Baba
liet hen speciaal terugroepen om
hen erop te wijzen dat zij bij
het bereiken van de zandbedding
moesten uitstappen, omdat de kar
anders veel te zwaar zou zijn
voor de ossen om te trekken.
Geen enkele van het gezelschap
was uit zichzelf daarop gekomen.