ramkatha-titel.gif (4275 bytes) 




 

 

 

 

Hoofdstuk 11(a)
Ook Lakshmana
[
in het Engels]

 

ramaklein.jpg (51576 bytes)In het paleis stonden Rama's naaste familie en vrienden gereed, in opgetogen en gelukkige stemming, met stralende gezichten en gekleed in schitterende gewaden, om hem naar de kroningszaal te begeleiden. Sumanthra begaf zich naar de binnenvertrekken van het paleis. Daar ontwaarde hij Rama, die op een gouden bank gezeten was en de gehele ruimte vulde met een goddelijk licht; Sita stond aan zijn zijde en wuifde hem zachtjes koelte toe. Rama straalde als de maan, met zijn gezellin als de ster van Chitra naast zich. 

Sumanthra had haast, want zijn boodschap kon geen uitstel lijden. Hij sprak: 'Rama! Zowel moeder Kaikeyi als je vader hebben mij verzocht je snel naar Kaikeyi's paleis te brengen. Met die opdracht heb ik mij hierheen gespoed.' Zodra hij deze woorden hoorde, wendde Rama zich tot Sita en sprak: 'Sita! Dit is het teken dat er een of andere belemmering is, iets anders kan het niet zijn. Ik was mij daarvan wel bewust, maar ik zweeg erover en zei bij alles 'Ja' om mijn vader tevreden te stellen. De bevelen van mijn vader moeten worden opgevolgd, teneinde hem niet te kwetsen.' Sumanthra hoorde met bonzend hart Rama's woorden aan en poogde ze te verklaren en in verband te brengen met het zojuist aanschouwde tafereel van Dasharatha die jammerend op de grond lag. Hij was er nu van overtuigd dat de hindernis waarvan Rama sprak, wel degelijk bestond. 

Doch Sita onderbrak Rama: 'Heer! Wat zegt u nu? Op deze gelukkige dag mag u niet zo spreken. Welk beletsel er ook mag zijn, wij moeten de woorden van uw vader respecteren. Als hij tevreden is, zijn wij dat eveneens. Om zijnentwil moeten wij alles prijsgeven als dat nodig is. Aarzel geen ogenblik; ga onmiddellijk naar uw vader toe. Of de kroning plaatsvindt of niet, we zullen even gelukkig zijn. Moeder Kaikeyi is u uitermate toegenegen, dus zal alles wat zij ons opdraagt te doen, elk bevel dat zij ons geeft, ongetwijfeld voor ons bestwil zijn. Er is op de ganse aarde niemand die zo bezorgd is om ons welzijn als moeder Kaikeyi. Als uw vader en een moeder als zij laten weten dat u snel bij hen moet komen, dan moeten wij ons gelukkig prijzen!' Met deze woorden volgde Sita Rama naar de hoofdingang van het paleis en wenste Hem alle goeds. 

Rama zei tot haar: 'Sita! Denk je dat ik dit alles niet weet? Voor mij zijn alle dagen gelijk, of zij nu in het verleden, het heden of in de toekomst liggen; elke dag begroet ik met vreugde in het hart. Om de reputatie van mijn vader hoog te houden ben ik bereid alles te doen en overal heen te gaan. Ik ben werkelijk zeer blij dat je mijn gevoelens deelt en mijn besluit steunt.' Rama begaf zich naar buiten, gevolgd door Sumanthra. Toen zij in de zegewagen stapten die voor het paleis stond te wachten, begon het volk te roepen: 'Jai Jai, Ramachandra Prabhu ki Jai (Heil aan onze soevereine Heer)'. Het gejuich daverde door de lucht. 

Sumanthra maakte het volk bekend: 'De wagen brengt Rama thans niet naar de kroonzaal, doch naar de plaats waar de keizer zich bevindt. Laat daarom de wagen snel doorrijden. Rama zal over enkele ogenblikken terugkeren, dus wacht allen hier.' Sumanthra legde uit waarom haast geboden was en reed met grote spoed weg. Toen Rama in zijn goddelijke triomfwagen door de straten van Ayodhya reed, op weg naar Kaikeyi's paleis, begonnen alle strijdbare mannen met hun zware stemmen luid te juichen zodra zij hem ontwaarden. Minstrelen en hovelingen lieten lofliederen horen; de tonen van velerlei muziekinstrumenten stegen ten hemel. Toejuichingen van 'Jai Jai' rezen op uit de mensenmassa die zich aan weerszijden van de weg had opgesteld. Vrouwen, op hun fraaist uitgedost en getooid met sieraden, verdrongen zich op de veranda's van hun huizen en voor de vensters, wachtend op de kans om met hun lampen te zwaaien als Rama langskwam. 

Toen Rama het paleis naderde, strooiden zij bloemblaadjes en zwaaiden zij met gewijde lampen. De mensen staarden de prins na tot zij Hem uit het oog verloren; daarna genoten zij van het beeld van 'Rama in de triomfwagen', zoals dat in hun hart was gegrift. Zij bleven onbeweeglijk staan als standbeelden van zichzelf, verzonken in overpeinzing, vervuld van gelukzaligheid. 

De wagen reed het terrein op van Dasharatha's paleis dat Vardhamana heette en indrukwekkend was als de berg Kailas. Hij reed over de drie binnenplaatsen waar boogschutters op wacht stonden. 

Rama stapte uit de wagen en stak te voet nog twee vierkante pleinen over; Hij zei tot zijn gevolg en zelfs tot Lakshmana, dat zij hem niet moesten volgen. Want Rama wist wat er stond te gebeuren. Hij bleef zich niettemin gedragen als een gewone sterveling en zo natuurlijk als een mens zich onder deze omstandigheden maar kon houden. Tenslotte betrad Rama de vertrekken der koningin en de kamer waar Dasharatha op het bed was neergezonken. Zijn haren waren verward en hij droeg nog de kleren van de dag ervoor. Hij lag op het bed zonder zich om enig decorum te bekommeren; Dasharatha bood een aanblik die Rama versteld deed staan. Kaikeyi stond naast het bed. 

Dasharatha's gelaat had elk spoor van levendigheid verloren; hij klaagde en steunde. Hij hief zijn hoofd op en zijn blik viel op Rama. Zijn tong was als verlamd en belette hem te zeggen wat hij op het hart had. De tranen stroomden Dasharatha over de wangen. Ofschoon hij trachtte te spreken, bracht hij geen geluid voort. Nog nooit had Rama een zo schokkend tafereel aanschouwd. Hij was vervuld van grote bezorgdheid; Hij haastte zich naar zijn vader toe en omvatte diens voeten. 'Zeg me vader, waarom weent u zo? Wat is daarvan de oorzaak? Ik zal u vreugde bereiden, zo goed ik kan. Ik zal er mijn levenstaak van maken u weer gelukkig te zien. Zeg me wat de aanleiding is tot dit verdriet en ween niet langer', smeekte hij. 

Hierop riep Dasharatha uit: 'Rama!' Wederom barstte hij in tranen uit en was niet in staat door te gaan. Hij verloor het bewustzijn. Rama poogde hem weer tot leven te brengen en hem te troosten, doch Dasharatha verzonk in steeds diepere droefheid en bleef ontroostbaar. Toen verzamelde Rama moed en nam zijn vader onderhanden: 'Vader! Wat gebeurt hier? U zou jonge mensen als ik moed moeten inboezemen, maar wat doet u? U weent en jammert en vervult ons met vrees! Neen, dit is niet juist. Dit is een dag om gelukkig te zijn; is het dus gepast en getuigt het van dharma dat u zich door smart laat overmannen? Ik hoefde tot op heden slechts naar u toe te komen als u boos was of verontrust, en alle sporen van die bezorgdheid waren in een oogwenk uitgewist en u straalde weer van ananda. Is het niet zo dat u de vrede hervond als ik in uw nabijheid was? Hoe kan het dan dat uw smart steeds heviger wordt, hoe langer u naar mij kijkt? Dit verergert ook mijn verdriet. Kunt u mij niet troosten door te zeggen wat de oorzaak is van dit vreemde gedrag? Of moet ik iets doen; zeg mij wat het is en ik zal onverwijld handelen. Als u mij op mijn feilen wijst, zal ik mijzelf verbeteren. Treur niet; twijfel of aarzel niet, maar zeg mij, op grond van uw genegenheid voor mij, wat mij te doen staat en ik zal mij buigen voor uw bevel. Vader! Het is geen goed voorteken voor u, noch voor mij, of voor het keizerrijk, dat u zo bent overmand door verdriet.' 

Na deze smeekbeden aan zijn vader richtte Rama zich tot Kaikeyi. Met de handpalmen tegen elkaar vroeg hij: 'Moeder! Heb ik iets misdaan? Zeg mij wie de verfoeilijke zondaar is die mijn vader zoveel leed heeft bezorgd? Zodra hij mij zag wenkte hij altijd liefdevol naar mij, liet mij dichtbij komen en liefkoosde mij teder. Nu kijkt hij mij niet eens aan, waarom niet? Hij spreekt geen woord en houdt zijn hoofd van mij afgewend! Als de schuld echter bij mij ligt, door een fout of een wandaad, dan ben ik bereid elke straf te ondergaan om ervoor te boeten. Voor mij telt slechts het geluk van mijn vader. Lijdt hij wellicht aan een of andere ziekte of aandoening? Hebben mijn broers Bharata en Shatrughna soms slecht nieuws gestuurd? Zij maken het toch wel goed? En moeder Kausalya en Sumitra eveneens, hoop ik? Het bedroeft mij zeer dat ik vaders zielenpijn niet kan verklaren. Ik zal alles doen wat nodig is om hem weer gelukkig te maken, hoe moeilijk dat ook moge zijn. Ik zal mij volkomen en getrouw aan zijn bevel onderwerpen, al is zijn opdracht nog zo pijnlijk. De vader is de oorzaak van de geboorte van ieder kind; daarom is de vader voor iedereen een zichtbare God. Ik heb geen hoger streven dan mijn vaders geluk. Heb mededogen en vertel mij wat hier is voorgevallen. Moeder! Is uw zelfrespect aangetast door een of andere gebeurtenis, waardoor u harde woorden tegen mijn vader hebt gesproken? Of heeft mijn moeder tegen zijn wil in gehandeld en hem zodoende gekwetst? Moeder Kausalya zou zich nimmer zo gedragen. En dan Sumitra; van haar ben ik zo mogelijk nog zekerder. Het is niets voor haar om tegen vaders wil in te gaan. Zelfs als een van beiden zo dwars zou zijn, dan nog zou vader daarom beslist niet zo hevig klagen en jammeren. Er moet een zeer ernstige aanleiding zijn voor zijn benarde toestand. Als vader aarzelt mij te vertellen wat er gaande is, kunt u dat tenminste doen en mij troosten in mijn smart.' 

Terwijl Kaikeyi haar blik richtte op Rama, die haar zo deerniswekkend smeekte, verlieten haar alle erbarmen en mildheid en alle medelijden met de echtgenoot die nog dieper in de ellende gestort zou worden bij het aanhoren van de woorden, die zij ging spreken, woorden die stellig onheil zouden aanrichten. Zij vroeg zich niet af of zij wel mocht spreken, of dat zij haar woorden wellicht beter voor zich kon houden. Zij maakte geen onderscheid tussen het vluchtige heden en de snel naderende toekomst. Zij wuifde alle eisen weg die de liefde stelde, liet haar ingeboren waardigheid varen en bekommerde zich niet om haar rol als moeder. 

Zij sprak: 'Rama! Luister! Jaren geleden, tijdens de strijd tussen deva's en asura's (goden en demonen), werd je vader verwond door ijzingwekkende, demonische pijlen en leed hij ondraaglijke pijn. Ik heb hem door mijn goede zorgen zijn gezondheid en geluk kunnen teruggeven. Hij was dankbaar voor mijn opofferingsgezindheid en dienstbetoon en zei me twee gunsten te noemen, die hij beloofde te zullen verlenen. Ik had destijds maar één vurige wens en dat was dat hij zou herstellen en als overwinnaar uit de strijd zou komen. Ik antwoordde derhalve: "Ik verlang op dit ogenblik geen enkele gunst, doch ik zal later, als ik daartoe behoefte gevoel, u om de beloofde gunsten verzoeken." Je vader zei daarop: "Goed! Je kunt me je wensen kenbaar maken wanneer je maar wilt en ik zal ze gewis vervullen en aan je verlangens tegemoetkomen. Deze twee gunsten zijn niet aan tijd gebonden, noch aan enige andere voorwaarde. Welke wensen het ook zijn, ze zullen worden ingewilligd wanneer je erom vraagt", beloofde hij. 

Je weet dat telgen uit het Ikshvaku-geslacht nimmer hun belofte breken. Omdat ik vertrouwen stelde in deze illustere traditie, heb ik nu om de twee gunsten gevraagd. De eerste is, dat mijn zoon Bharata tot keizer gekroond wordt en de tweede is dat jij wordt verbannen naar het Dandakawoud voor een periode van veertien jaar. Mijn verzoek heeft tot gevolg dat je vader al deze opschudding veroorzaakt! Waartoe zal ik nog verder uitweiden? Ik zal mijn eisen niet veranderen of intrekken. Als je vader de waarheid liefheeft en als ook jij wilt bewijzen dat je een voorstander van de waarheid bent, dan zul je je nu, gekleed in hertenvel en met gevlochten haren naar het Dandakawoud begeven en daar veertien jaar blijven. 

Aangezien jij zijn levensadem zelf bent, wil hij je niet verbannen en wil hij je niet vragen om te gaan. Hij vreest dat je hem zult misverstaan; dat is de reden van zijn droefheid. Rama! Er heeft zich hier geen andere ramp voltrokken. Het heeft geen zin deze tamelijk onbelangrijke aangelegenheid te overdrijven en te doen alsof ons een enorme catastrofe heeft getroffen, Rama! De vader kan slechts dan worden behoed voor de zonde van woordbreuk, als zijn evenbeeld, dus zijn zoon, besluit de belofte na te komen die zijn vader verzuimt gestand te doen. Als zowel degene die de gelofte heeft afgelegd, als diens zoon de gelofte veronachtzaamt, dan is de vader ten eeuwigen dage tot ondergang gedoemd. Jij bent je hiervan ongetwijfeld bewust.' Rama bleef volkomen onaangedaan bij het aanhoren van de woorden die met zoveel opzettelijke hardvochtigheid werden uitgesproken. Met een glimlach om de lippen antwoordde Hij: 'Daarom is het ook niet terecht dat vader om deze reden zo treurt.' Hij knikte, als om zijn instemming te betuigen met Kaikeyi's voorstel. Doch Dasharatha gevoelde zich bij het aanhoren van dit gesprek alsof zijn hart in stukken werd gekliefd. Hij rolde over de grond en kreunde in ondraaglijke smart. Rama richtte zich tot Kaikeyi en sprak: 'Moeder! Het zal geschieden zoals u het hebt uitgedacht! Ik neem eerbiedig het uitvoeren van mijn vaders gelofte op mij. Het is mij genoeg als mijn vader mij bij zich roept, mij liefdevol toespreekt en mij zegent. Ook wanneer mij tenminste gezegd wordt dat ik zelfs deze gunsten niet verdien, dat ik een dergelijke bejegening niet waard ben, dan zal ik dat zonder protest aanvaarden en even gelukkig en tevreden zijn. Want vader heeft altijd het beste met mij voor. Hij geeft mij altijd zijn zegen en wenst dat ik vorderingen blijf maken op het pad van dharma. Hij is een groot ziener; voor mij is hij niet slechts een vader, doch bovenal de geestelijk leidsman die mij de weg wijst naar het hoogste doel. Wat voor verantwoordelijkheid of plicht heb ik, behalve diegene vreugde te bereiden die zowel mijn vader als mijn leraar is? Dat is mijn dierbaarste plicht, mijn dharma. Die veertien jaar in het woud zullen mij oneindige gelukzaligheid brengen. Zou mijn vader dat wensen, dan ben ik bereid mijn ganse leven in het woud te blijven en niet slechts veertien jaar. Maar waarom aarzelt vader om mij over die twee gunsten te vertellen? Dat stemt mij droevig. Zou ik ooit tegen zijn wil ingaan? Rama is de dienaar en verdediger van het ouderlijk gezag, en geen tegenstander ervan. Is er één bewijs van dankbaarheid dat edeler is dan dit lichaam, dat van de vader ontvangen is, volledig aan hem te wijden? Vervuld van ananda zal ik hem dit lichaam aanbieden; ik ben niet iemand die zal wachten tot mij dat bevolen wordt. Moeder, waarom hebt u niet aan mij verteld dat Bharata degene is die zal worden gekroond? Mijn broer en ik - tussen ons is geen verschil; wat doet u dan denken dat dat wel zo is? Wij zelf maken geen onderscheid. Bovendien, waarom zegt u eigenlijk: "Dit is je vaders bevel?" , Ben ik u ooit ongehoorzaam geweest? Neen, dat ben ik niet en ik zal het nooit zijn. Of u mij iets opdraagt of mijn vader, ik doe altijd zonder aarzelen wat mij gevraagd wordt. Vandaag nog zal ik Ayodhya verlaten en mij naar het woud begeven. Moeder! Zend bekwame boodschappers naar grootvader en geef hun opdracht Bharata hierheen te brengen. Het zou het beste zijn als hij zo snel mogelijk hiernaartoe kwam. Als mijn vertrek naar het Dandakawoud samenvalt met de kroning van Bharata wordt mijn vader veel fysieke inspanning en ook zielenpijn en een gevoel van leegte bespaard. Toch kunt ook u volkomen tevreden zijn! Wie zal zeggen hoe de gebeurtenissen zich zullen ontwikkelen?' 

Rama's woorden vervulden Kaikeyi met ananda, maar tevens met bezorgdheid. Zij was beducht voor de eventuele gevolgen, als bij Bharata's terugkomst Rama zich nog in de stad bevond; zij besloot derhalve dat zij erop moest aandringen dat Rama nog diezelfde dag vertrok. Zij antwoordde: 'Rama! Het zal weinig moeite kosten om Bharata naar Ayodhya terug te roepen; het is echter niet nodig dat jij hier blijft tot hij is teruggekeerd. Aangezien je reeds van plan bent om als kluizenaar te gaan leven, waarom zou je dan nog langer talmen? Want hoe later je vertrekt, hoe langer je de dag van je terugkeer uitstelt. Ik raad je aan je gereed te maken om onmiddellijk Ayodhya te verlaten. 

Je vader zou je dit het liefst zelf willen zeggen, maar hij schroomt om zijn bevel rechtstreeks onder woorden te brengen. Ofschoon zijn hart hem ingeeft dat hij moet spreken, wordt hij daarvan weerhouden door een gevoel van schaamte, want hij heeft je zeer lief. Hij ziet ertegenop om je in te lichten over zijn belofte aan mij; dat is ook de enige reden van zijn droefheid, een andere is er niet. Hoe eerder je Ayodhya verlaat, des te eerder zal hij zich over zijn verdriet heen kunnen zetten. Ik vrees dat je vader, zo lang je hier blijft, niet zal willen eten of baden. Dus als zijn geluk je ter harte gaat, kun je het beste zo spoedig mogelijk weggaan.' 

Dasharatha, die als een gebroken man op bed lag, hoorde Kaikeyi's grievende woorden en kon zijn toorn en smart niet langer bedwingen. In een uitbarsting van verwarde razernij riep hij: 'Je moest je schamen, jij verraderlijk en demonisch wezen!' Hij richtte zich tot Rama en riep tweemaal zijn naam, aleer hij wederom het bewustzijn verloor. Rama zette zich op het bed en vlijde zijn vaders hoofd in zijn schoot; hij streelde Dasharatha's voorhoofd en sprak hem met tedere genegenheid troostend en bemoedigend toe. Tot Kaikeyi sprak hij: 'Moeder! Ik ben geen afgunstig man, die vergiftigd is door wereldse aspiratie. Ik verlang er niet naar om het volk voor mij te winnen en mijn heerschappij over dit koninkrijk te veroveren. Ik wens als kluizenaar te leven; ik heb een diep verlangen om de rechtschapenheid te koesteren en hoog te houden, dat is alles. Verder heb ik de vaste wil om mijn vader, die ik diepe achting toedraag, vreugde te bereiden. Om dit drievoudige doel te verwezenlijken, wil ik iedere taak op mij nemen. Een zoon heeft geen hogere plicht, geen groter goed, dan dienstbaar te zijn aan zijn vader. Moeder! Ofschoon vader niet rechtstreeks tot mij heeft gesproken, is het zijn bevel dat u aan mij hebt overgebracht, nietwaar? Dat is voldoende. Bovendien spreekt u in vaders bijzijn en hoewel hij kan horen wat u zegt, vermag hij niet daaraan iets te veranderen of het te ontkennen. Ik maak hieruit op dat uw woorden feitelijk de zijne zijn. Ik zal mij daarom aan het bevel onderwerpen en Ayodhya terstond verlaten. 

Moeder! Ik heb een bescheiden wens, die u hopelijk zult inwilligen. Wilt u erop toezien dat, wanneer Bharata het rijk regeert, hij de bevelen van vader onvoorwaardelijk gehoorzaamt en door zijn daden bijdraagt aan vaders vreugde en tevredenheid. Voor mij, voor Bharata, ja voor elke zoon, is niets heiliger en vruchtbaarder dan de gelofte om het vaderhart te vervullen met tevredenheid en geluk. Dienstbetoon aan de vader is de eeuwige plicht (sanathana dharma) van de zoon.'

Met deze woorden wierp Rama zich aan de voeten van moeder Kaikeyi. Dasharatha, die naar zijn zoon geluisterd had, kromp ineen. Het was alsof Rama's uiteenzetting over dharma en de gelijkmoedigheid die hij daarbij tentoonspreidde, zijn liefde nog meer aanwakkerde. Zijn verdriet werd hierdoor zo hevig, dat hij zijn gevoelens niet meer meester was. Wetend dat Rama niet langer in Ayodhya zou blijven, verloor hij elk besef van decorum en status. Hij schreeuwde: 'Rama!' en viel in onmacht op de harde vloer. De vrouwen in het vrouwenverblijf (zenana) hoorden deze doffe klap en stonden sprakeloos van schrik en verdriet. Zij weeklaagden luid onder elkander bij de onverwachte wending der gebeurtenissen. Rama besefte dat het niet raadzaam was nog langer te talmen. Hij wierp zich aan zijn vaders voeten en raakte ze eerbiedig aan. Daarop verliet hij de kamer.

Lakshmana had al die tijd bij de deur gestaan en had de woorden opgevangen die binnenskamers gesproken werden. Hij was in tranen; hij was razend op Kaikeyi en boos op zijn vader. Hij kon geen lucht geven aan zijn gevoelens, dus liep hij Rama achterna, met de armen over elkaar, met neergeslagen ogen en gebogen hoofd. Ofschoon hij een kninkrijk had verloren en zichzelf naar het oerwoud moest verbannen, straalde Rama's gelaat als de maan die, hoewel verscholen achter dichte, donkere wolken, zelf niet wordt aangetast door die zwarte sluier. De glorie zijn zijn verschijning bleef onveranderd, want hij aanvaardde eer en oneer met dezelfde kalmte. Hij gedroeg zich als een volleerde yogi en vertoonde in gedachte, woord of daad geen spoor van verontrusting of opwinding. Hij bewoog zich voort alsof er niets was voorgevallen wat hem zorgen baarde. Sumanthra echter vermoedde dat zich in het paleis iets had voorgedaan dat de situatie drastisch veranderd had. Zijn vermoeden werd al spoedig bevestigd. Toen zijn blik op Lakshmana viel, schrok hij hevig. Zijn vrees nam toe toen hij zag hoe Rama het witte zonnescherm, dat een dienaar boven zijn hoofd hield, opzijschoof. Hij verzocht om voor hem niet de officiële vliegenwaaiers te gebruiken en verklaarde dat de zilveren triomfwagen hem niet langer toekwam. Toen hij dat hoorde, verloor Sumanthra alle energie en wilskracht. Zijn grootste vrees werd bewaarheid. 

Rama sprak geen woord tegen de omstanders, of tegen de inwoners van Ayodhya die hij tegenkwam. Niet omdat hij treurig was, doch hij wist hoe ongelukkig het nieuws hen maken zou. Als hij sprak, zou hij immers de waarheid moeten vertellen en dan zouden het zijn woorden zijn die verdriet veroorzaakten. Niettemin duidde de wijze waarop hij, zonder enig ceremonieel, terugliep naar zijn paleis, voor de omstanders de slechte tijding reeds aan. Rama begaf zich niet rechtstreeks naar Sita's verblijf; eerst wilde hij Kausalya bezoeken. Haar paleis zag er schitterend uit, met vlaggen en guirlandes en andere uiterlijke tekenen van een groot feest. De vrouwen en paleisdienaren werden gewaarschuwd dat Rama en Lakshmana in aantocht waren, dus brachten zij de lampen in gereedheid en stelden zij zich in rijen op om hen te verwelkomen. Aan de hoofdpoort sprongen de oude, getrouwe wachten in de houding toen zij de broers ontwaarden en riepen uit: 'Victorie! Victorie! Moge de zege uw deel zijn!' Zij bogen diep en betoonden hun hulde. Toen Rama de tweede binnenplaats betrad, overlaadden de daar verzamelde Brahmanen hen met hun zegeningen. Bij het betreden van het derde plein repten de jonge dienaressen van de koningin zich naar binnen met de blijde tijding dat Rama en zijn jongere broer in aantocht waren om Rama's moeder eer te bewijzen. Zelf waren zij opgetogen bij de aanblik der prinsen. Aan weerszijden van de lange gang die van de ingang naar Kausalya's vertrekken leidde, stonden dienaressen die ter verwelkoming met vlammen zwaaiden, om het kwaad af te wenden en om vreugde en voorspoed over hen uit te roepen. 

Koningin Kausalya had de ganse nacht wakend doorgebracht, ter voorbereiding op de komende wijdingsdag. Zij was sinds de dageraad in heilige riten verdiept. Oude brahmaanse priesters waren doende de God van het vuur (Agni), gunstig te stemmen met vedische gezangen, toen Rama's komst werd aangekondigd. Zijn moeder was vervuld van grote blijdschap, omdat zij getuige mocht zijn van de kroning van haar zoon. Zij gaf uiting aan haar vreugde door allerlei riten te volbrengen en door rijkelijk giften te schenken. Zij vastte en waakte; ananda was al het voedsel dat zij wenste, de ananda die zij met iedereen deelde. Zij rende naar voren om Rama in haar armen te sluiten; zij streelde zijn krullende lokken en nam hem bij de hand mee naar de puja-kamer waar zij de morgen voor het altaar had doorgebracht. Zij was onkundig van de dramatische wending der gebeurtenissen. Onschuldig en oprecht als ze was, droeg zij de witte sari ten teken van zuiverheid, met het ritueel voorgeschreven zijden koord om haar middel; vervuld van dankbaarheid was zij die morgen verdiept geweest in aanbidding van de Goden. Toen zij naar Rama's gelaat keek, merkte zij op dat het een buitengewone grootsheid uitstraalde. Haar ananda kende geen grenzen. 'Zoon!', sprak zij, 'je voorvaderen waren allen rajarishi's - koninklijke wijzen. Zij waren vastberaden handhavers der gerechtigheid. Elk hunner was een mahatma, een grote ziel. Ook jou zal een lang leven beschoren zijn en je zult grote roem verwerven, net als zij; jouw glorie zal, evenals de hunne, reiken tot in alle uithoeken van de aarde. Zoon! Blijf trouw aan de idealen van dharma die door deze dynastie zijn hooggehouden; verwaarloos ze niet, zelfs niet wanneer je gedachten even afdwalen. Houd die idealen vast, zonder ooit te wankelen.' Met deze woorden strooide Kausalya een paar rijstkorrels op Rama's hoofd, ten teken van zegening op deze gelukkige en beloftevolle dag. Zij zette een gouden zetel naast de hare, zeggend: 'Zoon! Je hebt je toch wel gehouden aan de ceremoniële wake, de afgelopen nacht? En gisteren heb je volgens de regels gevast, nietwaar? Je zult wel uitgeput zijn. Ga hier even zitten en eet wat fruit.' Zij hield hem een gouden schaal met fruit voor, die zij al voor hem had klaargezet. 

Rama was ontroerd door zijn moeders ananda en door de liefde waarmee zij hem overlaadde. Hij vroeg zich af hoe hij haar moest vertellen welke keer de omstandigheden hadden genomen, omdat hij daarmee een einde zou maken aan haar gelukkige stemming. Hij zette zich op de gouden zetel om haar een genoegen te doen en beroerde met zijn vingers het fruit op de schaal. Hij sprak: 'Moeder! Van nu af aan mag ik geen goud meer aanraken. Ik hoor niet op gouden zetels te zitten. Ik wacht op uw zegen, want ik ga als banneling naar het Dandakawoud. Ik ben bij u gekomen om afscheid te nemen.' Kausalya begreep geen woord van wat Rama zei. Zij kon slechts stamelen: 'Zoon! Over enkele minuten word je tot koning gekroond en jij hebt het over het Dandakawoud! Ik kan geen wijs worden uit je woorden.' Zij dacht dat haar zoon haar wat wou plagen en een grapje maakte. Zij sprak: 'Zoon! Je mag op dit gelukkige uur zelfs niet in scherts praten over aangelegenheden die onheil oproepen; houd je daar niet mee bezig, juweel van mijn hart.' Met haar vingers schepte zij wat in melk gekookte rijst met suiker uit een kom en stopte het in Rama's mond. Bij het zien van haar blijken van liefde en ananda vulden de ogen van Lakshmana zich spontaan met tranen. Kausalya zag dit en wendde zich tot hem, vragend: 'Lakshmana! Waarom ben je zo treurig?' Zij liep snel naar hem toe en trachtte hem te liefkozen, doch Lakshmana, die zijn verdriet niet langer kon onderdrukken, brak nu in snikken uit. De koningin was verbijsterd en had geen idee waarom hij zo weende. Rama's woorden en Lakshmana's smart brachten haar in grote verwarring. Rama kwam tussenbeide: 'Moeder! Als u me belooft niet te zullen treuren, zal ik u iets vertellen', en hij hield haar handen stevig vast. 'Het gaat om iets dat mij, u en onze ganse familie en onze dynastie onvergankelijke roem zal schenken. Geef daarom bezorgdheid, twijfel of droefheid geen enkele kans. Accepteer de situatie met een opgewekt en liefdevol hart. Maakt het u niet gelukkig dat ik mijn vaders bevel opvolg? Hij heeft besloten om mijn broer Bharata te kronen en bovendien om mij, in kluizenaarsgewaad gekleed, naar het Dandakawoud te verbannen, voor een periode van veertien jaar. Ik heb me aan zijn bevelen onderworpen en ben hier gekomen om afscheid van u te nemen.' 

Hierop gaf Kausalya een schrille kreet: 'Rama!', en zeeg ineen. 'Hoe hebben de gebeurtenissen een dergelijke wending kunnen nemen? Wordt dit teergevoelige kind van mij werkelijk naar het donkere oerwoud verbannen? Wat voor wandaad heeft mijn Rama begaan dat hij zoiets verdient? Dat kan toch niet waar zijn? Of is het betekenisloos gebazel dat ontsproten is aan mijn eigen brein, doordat ik niet heb geslapen of gegeten?' 

Terwijl Kausalya aldus poogde voor zichzelf een verklaring te vinden en zich moed in te spreken, had het nieuws over de gebeurtenissen in Kaikeyi's paleis zich door het vrouwenverblijf (zenana) verspreid en waren de jammerklachten van de dienaressen wijd en zijd te horen. De tranen van hevige smart liepen hen langs de wangen. Kreten als: 'Rama! Verlaat ons niet!', klonken van alle kanten. Diepbedroefde mensen haastten zich naar het paleis van Kausalya, die overmand werd door verbijstering, verdriet en vrees. Zij kon het mysterie niet ontrafelen. Zij was niet bij machte op te staan, zo zwaar drukten haar de bezorgdheid en de wanhoop. Zij verlangde er niettemin naar te weten wat de werkelijke oorzaak was van deze algehele vertwijfeling. Zij trok Rama op haar schoot en terwijl zij over zijn krullen streek, vroeg zij: 'Zoon! Wat hoor ik nu toch? Wat zijn dit voor berichten? Zeg me duidelijk wat er is voorgevallen. Deze onzekerheid wordt mij ondraaglijk.' Rama zei tot haar: 'Mijn vader heeft Kaikeyi eens twee gunsten toegestaan; hij is nu zijn belofte nagekomen en heeft haar twee wensen ingewilligd.' Rama vertelde Kausalya dat de eerste gunst die Kaikeyi verleend was dat "Bharata gekroond zal worden" en de tweede "dat ik gedurende veertien jaar naar het Dandakawoud zal worden verbannen". 

Toen Rama haar de feiten opsomde en ze bevestigde, riep Kausalya ongelovig uit: 'Rama! Heeft Kaikeyi werkelijk om dergelijke gunsten gevraagd? Kaikeyi koesterde altijd een grenzeloze liefde en genegenheid voor jou. Zij zou nooit en te nimmer iets dergelijks verlangen, daar kun je gerust op zijn. Zelfs als het wel zo was, dan toch zeker alleen om de koning op de proef te stellen! Vanwaar al deze verwarring en vrees om zo'n simpele aangelegenheid? Bovendien, stel dat zij om deze gunsten gevraagd heeft, zou je vader ooit bereid zijn ze toe te staan? Dat weiger ik te geloven. Zou je vader, die het niet kan verdragen ook maar een ogenblik van je gescheiden te zijn, je veertien lange jaren naar het oerwoud kunnen verbannen? Deze gedachte maakt mijn verwarring des te groter.' 

Toen hij bemerkte dat zijn moeder er blijkbaar nog aan twijfelde of de gebeurtenissen zich werkelijk zo hadden afgespeeld, smeekte Rama, terwijl hij haar handen vasthield: 'Moeder! Geloof toch wat ik zeg! Vader had Kaikeyi reeds beloofd haar elke twee gunsten te verlenen waar zij om mocht vragen; naderhand, toen zij juist deze twee verlangde, was hij niet van zins zijn woord te breken en om de belofte te herroepen die hij zo plechtig had gegeven. Hij kon echter evenmin de gedachte verdragen dat hij mij naar het woud moest verbannen en van mij moest scheiden. Dat is de reden dat hij zo door smart wordt gekweld. Ik kan de aanblik van zijn zielenpijn niet verdragen. Zoëven was ik nog bij hem; hij heeft het bewustzijn verloren en is ten prooi aan hartverscheurend verdriet. Dat is de waarheid. Geloof mij, ik zou nooit zo wreed zijn om u zoveel leed te veroorzaken als het was gegaan om een onbetekenende grap. Ik heb mij neergelegd bij vaders bevelen en ben nu hier gekomen om ook uw toestemming te verkrijgen.'

 

 

 

Inhoud van deze Vahini | vorige bladzijde | volgende bladzijde