ramkatha-titel.gif (4275 bytes) 





 

 

 

 

Hoofdstuk 13
In Ballingschap gaan
[
in het Engels]

 

ramaklein.jpg (51576 bytes)Op het vierkante binnenplein van het paleis waren duizenden samengedromd. Zij waren in mateloze droefheid gedompeld. De eerste minister was inmiddels het paleis binnengegaan, waar hij de keizer aantrof die in onmacht op de grond was gevallen. Hij bracht Dasharatha weer tot bewustzijn en liet hem rechtop zitten. Daarop vertelde hij de keizer dat Sita, Rama en Lakshmana er waren en om een onderhoud verzochten. Rama had even tevoren reeds bij zijn vader gestaan en hem liefdevol en troostend toegesproken. Toen Dasharatha Sita en Lakshmana ontwaarde, werd hij overweldigd door hevige smart. Hij omhelsde Rama innig en zonk hierop krachteloos ineen. Zielenpijn deed hem naar adem snakken; hij drukte zijn handen tegen zijn borst in een poging zijn ondraaglijke verdriet te onderdrukken. Sita en Lakshmana moesten hun blik afwenden van de gekwelde keizer. 

Lakshmana's oog viel op Kaikeyi, die erbij stond met een air van gezag; zijn ogen vlamden in toorn en hij keek haar zo vernietigend aan alsof hij haar ter plekke wilde doden. Hij beheerste zich echter en zijn drift bekoelde toen hij de serene kalmte op Rama's gelaat aanschouwde. Op dat ogenblik sprak Kaikeyi: 'Rama! Je stort je vader zo nog dieper in het ongeluk! Hoe eerder je vertrekt en het woud bereikt, des te sneller je vader van zijn zorgen en verdriet verlost zal zijn. Talm niet langer! Werp je aan je vaders voeten en ga nu.' Deze woorden, van elke simpele vriendelijkheid gespeend, leken Dasharatha's hart te breken. Plotseling riep hij luidkeels: 'Duivelin! Boze geest! Hoe hard en onvermurwbaar zijn je woorden', en weer verloor hij het bewustzijn. Op dat ogenblik wierpen Sita, Rama en Lakshmana zich aan zijn voeten. Rama sprak: 'Vader! Geef ons uw zegen en laat ons gaan. Dit is een moment om ons te verblijden, niet om te treuren. Te grote gehechtheid brengt schande met zich mee.' Rama smeekte hem moedig te zijn en zich te ontworstelen aan de begoocheling die hem zijn zoon zo deed verafgoden. Rama omvatte zijn vaders voeten en knielde toen voor hem, liefdevol en vertroostend. 

Dasharatha opende zijn ogen en zag zijn beminde zoon recht aan. Hij kwam met moeite overeind en Rama's beide handen in de zijne nemend, sprak hij: '0 mijn liefste zoon! Hoor mij aan! Je bent begiftigd met zelfbeheersing en onderscheidingsvermogen. Je weet wat goed en juist is en daarom behoor je slechts het goede te doen. Welnu, het is niet juist dat, als iemand iets verkeerds doet, een ander daar de gevolgen van moet dragen, of wel? De speling van het lot is niet te voorzien, het is een raadsel dat niet is op te lossen.' In zijn onschuld en liefde voerde de keizer het ene argument na het andere aan, teneinde Rama te weerhouden van zijn besluit om naar het woud te vertrekken. 

Dasharatha, zijn vader, wist dat Rama een meester was in de zedenleer en trouw de morele wetten naleefde; hij handelde altijd zeer bedreven volgens de wetten der rechtschapenheid; hij was niet bevreesd voor de gevolgen van zijn beslissingen. Van het gelaat van Rama, die voor hem stond, kon Dasharatha aflezen dat deze was gekomen om afscheid van hem te nemen aleer hij afreisde naar zijn ballingschapsoord. Toen hij ook Sita gewaar werd, riep hij haar bij zich en terwijl zij naast hem geknield was, streelde hij zacht haar hoofd en beschreef haar de beproevingen van een leven in het woud. Hij zei haar dat het voor haar het beste zou zijn om achter te blijven, bij haar schoonouders of haar eigen ouders. Zijn woorden gingen gepaard met gekreun van ondraaglijk verdriet. Hij knarsetandde van woede toen zijn blik op Kaikeyi viel; hij ziedde inwendig van razernij en was niet bij machte zijn smart te overwinnen. 

Sita wierp zich aan Dasharatha's voeten en sprak: 'Vereerde schoonvader! In mijn gedachten heerst slechts één verlangen: Rama te dienen. Dat grote geluk zal mij in het woud ten volle beschoren zijn. Ik kan niet hier blijven en deze gouden kans voorbij laten gaan. Dienstbetoon aan ouders of schoonouders kan een vrouw nimmer de vreugde en voldoening schenken die alleen het dienen van haar echtgenoot haar geeft. Er bestaat geen groter of verhevener geluk. Verzet u zich niet tegen mijn vertrek en voer geen verdere argumenten aan. Schenk mij uw zegen en zend mij heen met Ramachandra.' 

Dasharatha had begrip en waardering voor Sita's hunkering. Hij roemde haar deugden met onvervalste geestdrift, opdat zij Kaikeyi, die voor hem stond, tot lering mochten strekken. Inmiddels schilderden op hun beurt de echtgenoten van de koninklijke minister en van de koninklijke leermeester, die ook aanwezig waren en naast Sita stonden, de beproevingen die haar stellig in het woud zouden wachten. De echtgenote van de koninklijke familieleidsman trachtte haar met een slimmere list tot andere gedachten te brengen. Zij sprak: 'Sita! Niemand eist van u dat u weggaat en naar het woud trekt. Het is uw taak om hier te blijven en de ouders van uw echtgenoot, die in rouw gedompeld zijn, te troosten en te bemoedigen. U bent Rama's wederhelft, nietwaar? Deze wederhelft moet derhalve achterblijven om het leed te verzachten dat de andere helft door zijn vertrek veroorzaakt heeft. Aangezien u bovendien de wederhelft bent van de oudste zoon, die troonopvolger is, bent u gerechtigd om dit keizerrijk te regeren. Als Rama zich naar het woud begeeft en daar verblijft om de gelofte van zijn vader in te lossen, blijft u dan hier, regeer over het rijk en houd zodoende de eer van Rama hoog, en vervul tevens Rama's ouders met grote vreugde. Als Rama's echtgenote moet u deze stap nemen omdat het de enig juiste is; en bovendien is dit uw rechtmatige plicht.' 

De toon waarop deze woorden werden uitgesproken was zacht en lieflijk als het gefluister van manestralen in de herfst in het oor van casarca's (soort eend). Zij deden Sita echter duizelen van ellende. Zij was zo overweldigd door emoties dat zij niet kon antwoorden. 

[plaatje: bloeiend tulsi-plantje] Inmiddels had Kaikeyi kluizenaarsgewaden van houtvezel en gebedssnoeren van tulsi-bladeren weten te bemachtigen. Zij hield ze Rama voor en sprak: 'Je bent de keizer zo lief als zijn eigen leven. Omdat hij niet genegen is je te laten gaan, roept hij eeuwige schande over zichzelf af. Zijn genegenheid voor jou werpt een schaduw op zijn inzicht in de juistheid van zijn handelen. Hij zal nimmer, onder welke omstandigheden dan ook, de woorden uitspreken: "Ga naar het woud". Je zult vergeefs wachten op zijn goedkeuring en zijn toestemming. Je kunt dus kiezen tussen twee mogelijkheden: Streef je naar schande en oneer door hier te blijven en over het keizerrijk te regeren? Of begeef je je naar het woud en breng je de Ikshvaku-dynastie eeuwige glorie? Neem een beslissing en handel dienovereenkomstig.' 

Kaikeyi's woorden verheugden Rama, doch zij drongen Dasharatha's hart binnen als scherpe spijkers die er met zware hamerslagen in werden gedreven. 'Ach, hoe wreed is mijn lot! Dat ik nog in leven ben nadat ik dergelijke harde woorden heb aangehoord!' riep hij uit, zakte ineen en viel in onmacht. Toen hij weer tot bewustzijn kwam, herinnerde hij zich wat hij even daarvoor had gehoord en wederom bezwijmde hij. Rama kon niet aanzien dat zijn vader zo hulpeloos was, nu hij met deze situatie werd geconfronteerd. Hij besefte dat hij op Kaikeyi's voorstel moest ingaan en terstond diende te vertrekken, want hoe eerder hij wegging, hoe beter dat voor iedereen zou zijn. 

Hij nam de gewaden van houtvezel in ontvangst die zijn stiefmoeder had meegebracht en nadat hij er een om zich had gewikkeld, gaf hij het andere aan Sita. Zij stond ermee in haar handen en boog haar hoofd in verlegenheid, want zij wist niet hoe zij het moest dragen of hoe zij het moest vastmaken. De lap leek veel te kort. Rama, die reeds eerder een dergelijk kleed had gedragen, liep op haar toe en sprak zachtjes tegen haar. Zij schaamde zich te moeten bekennen, dat zij niet wist hoe men zoiets aandoet, terwijl de kluizenaarsters erin slaagden ze zo elegant om zich heen te draperen. Zij fluisterde: 'Het lijkt niet op wat wij gewoonlijk dragen; het is te kort en niet breed genoeg!' Rama troostte haar en sprak haar moed in; hij nam haar apart en zeggend dat het "zo en zo" kon worden gedragen, wikkelde hij het zelf om haar heen. Toen zij dit zagen, kregen de kluizenaarsvrouwen en bewoonsters van het paleis tranen in de ogen van waardering en medegevoel. 

Op dat ogenblik verscheen Vasishtha, de spirituele leermeester van het hof ten tonele; in één ogenblik overzag hij de situatie en wat hij aanschouwde sloeg hem met verbijstering. Hij kwam in conflict met koningin Kaikeyi, door Sita te verzekeren dat er geen enkele noodzaak bestond om het ascetenkleed te dragen. Hij verklaarde dat Kaikeyi slechts om twee gunsten had gevraagd, die ook waren ingewilligd: om Bharata te kronen en Rama naar het woud te verbannen. Vasishta zei dat Sita alle koninklijke attributen kon medenemen naar het woud, alsmede alle benodigdheden voor een comfortabel verblijf. 

Hierop ontdeed Rama Sita van het kluizenaarskleed dat zij over haar eigen kleding droeg. Doch Sita trad naar voren en viel aan de voeten van de wijze. Zij sprak: 'Meester! Het feit dat ik dit kleed draag is natuurlijk niet een direct gevolg van moeder Kaikeyi's wens. Mag ik niet het voorbeeld van mijn Heer volgen? Zou het mij betamen, zou het mij tot eer strekken, als ik mij in het woud zou tooien met juwelen en kostbare zijden gewaden, terwijl mijn Heer een ascetenkleed draagt? Het zou wel heel absurd zijn als een plichtsgetrouwe echtgenote een dergelijke houding aannam, nietwaar? Geef mij derhalve toestemming dit gewaad aan te trekken, opdat ik de gedragsregels van een echtgenote moge hooghouden en mijn plicht moge vervullen.' 

Sita's trouw aan de beginselen van dharma, die haar tot deze bede bewogen, roerde de grote wijze tot tranen van mededogen. Met een stem die stokte van verdriet, bracht hij uit: 'Sita! Deze gedachtengang is bij u vanzelfsprekend, daar u de belichaming bent van alle deugd. Koningen en heersers dienen echter bepaalde principes te eerbiedigen en dat geldt ook voor u en sommige anderen. Uw schoonmoeder Kaikeyi, met haar verwrongen en boosaardige geest, behoeft enige terechtwijzing en waarschuwing. Vandaag was het eigenlijk de dag dat uw echtgenoot tot keizer van dit rijk gekroond zou worden. Ofschoon deze gebeurtenis niet heeft plaatsgevonden - tengevolge van een samenloop van omstandigheden waaronder geloften die langgeleden zijn gedaan - moet ik opmerken dat het tegen de staatsrechtelijke regels is omdan in Rama's plaats Bharata te kronen. Slechts de oudste zoon is gerechtigd de troon te bestijgen, niemand anders kan daarop aanspraak maken. Indien Rama, om welke reden dan ook, vrijwillig afstand doet van zijn rechten, zoals thans is geschied, dan hebt u als zijn wederhelft het recht om dat gezag uit te oefenen en niet een derde persoon.' 

Toen Vasishtha de regels der staatsrechtelijke ethiek uiteenzette, werd Kaikeyi zichtbaar door vrees bevangen. Tegelijkertijd was zij zich ervan bewust dat Sita geen enkel verlangen had om koninklijk gezag uit te oeferen, of macht te bezitten. Hoelang Vasishtha ook uitweidde over haar rechten en aanspraken, Sita weigerde er aandacht aan te schenken; al wat zij begeerde was het kluizenaarskleed te dragen, dat zij verre verkoos boven de gewaden van keizerlijke pracht en praal. Vasishtha's echtgenote wist dat Sita nimmer op haar besluit zou tergkomen; zij nam daarom het kleed ter hand en met de hulp van enkele andere kluizenaarsvrouwen wond zij het rond Sita op gepaste wijze. 

Inmiddels had ook Lakshmana zich gehuld in hetzelfde soort gewaad als Rama droeg. Rama besloot dat hun vertrek niet langer moest worden uitgesteld . Het drietal wierp zich eerbiedig aan de voeten van Dasharatha, die haast bezwijmde bij de aanblik van zijn zonen in hun ascetenkleed. Aan Kaikeyi, die ernaast stond, bewezen zij dezelfde eer. Zij vielen aan de voeten van de wijze Vasishtha en zijn echtgenote. Toen begaven zij zich op weg naar bet woud. Inwoners van Ayodhya die zich aan de paleispoorten hadden verzameld, zagen hen gaan in hun kluizenaarsgewaden en barstten in snikken uit. Velen van hen waren zo geschokt, dat zij in onmacht vielen. Anderen sloegen zich uit pure wanhoop voor het hoofd. Op de drempel van de paleispoort wierp Rama zich nogmaals op de knieën voor Vasishtha en sprak hij enkele woorden tot de menigte, haar oproepend kalm te blijven en haar deugdzaamheid te bewaren. Hij zei alle aanwezigen niet te treuren over de wending der gebeurtenissen, en beloofde dat hij na zijn veertienjarig verblijf in het woud naar Ayodhya zou wederkeren en dat het bevel tot zijn verbanning voor ieders bestwil was; voor hen, voor hemzelf en voor de ganse wereld. Vervolgens verdeelde hij rijke geschenken onder de armen; hij schonk huizen, maar ook goud, land en runderen aan de brahmanen, zodat zij onbeperkt hun rituele erediensten en offerplechtigheden konden houden. Hij bad Vasishtha erop toe te zien dat de vedische offers op de daarvoor aangewezen dagen zouden worden volbracht. Rama stond voor hem met de handpalmen tegen elkaar en sprak: 'Heilige, wijze leermeester, voor dit volk en voor mijn ouders zijn u en uw echtgenote de eigenlijke vader en moeder. Sta de koning bij met goede raad en spoor hem aan zijn onderdanen te regeren als waren het zijn eigen kinderen.' Toen de mensen deze bede hoorden, die te hunnen behoeve nogmaals aan Vasishtha werd gericht, werden zij zo bedroefd, dat hun hart brak. Sommigen maakten groot misbaar in hun verdriet en verwensten het lot dat hun het geluk ontnam door zulk een prins geregeerd te worden. Enkelen verwondden zichzelf, zo uitzinnig van smart waren zij. Ook waren er die luid weeklagend over de grond rolden. 

Opnieuw wendde Rama zich tot de enorme menigte en met de handpalmen tegen elkaar, sprak hij enige woorden. 'Mijn geliefd volk, u bent mij dierbaar als mijn eigen leven. Onze soevereine vorst zendt mij naar het Dandakawoud met de opdracht de streek te beschermen en tot bloei te brengen. Koester derhalve geen enkele wrok jegens hem. Waak over hem en gedenk hem te allen tijde in uw gebeden. Gehoorzaam zijn bevelen; maak hem gelukkig en wees ook zelf gelukkig. Uw liefde voor mij mag niet leiden tot afkeer van de koning. Wens hem nimmer kwaad toe. Slechts zij zijn mij dierbaar die zich beijveren voor het welzijn van de koning, nadat ik mij naar het woud heb begeven. Dat zijn degenen die mij waarlijk zijn toegewijd en wier daden mij behagen. Vervul dus deze wens van mij en eerbiedig mijn woorden, zÛ maakt u mij gelukkig. Mijn geliefde volk! Daar zij van mij gescheiden is, zal mijn moeder, koningin Kausalya, natuurlijk in rouw gedompeld zijn. Elke moeder in soortgelijke omstandigheden zal daar ondraaglijk onder lijden. Doch ik smeek u, als intelligente en meelevende mensen, om uw uiterste best te doen haar smart te verlichten en haar te vertroosten.' 

Toen riep hij minister Sumanthra bij zich en sprak: 'O Sumanthra! Ga nu naar mijn vader. Geef hem raad en breng hem tot rust. Dat is de taak waarmee u zich moet bezighouden.' Sumanthra werd door verdriet overmand; hij stond daar zwijgend, terwijl de tranen langs zijn wangen stroomden. Hij kon zijn smart niet onderdrukken en snikte luid. De andere ministers die hem omringden, alsmede enkele kamerdienaren, poogden hem tot kalmte en moed te bewegen. Zij waren echter te bedroefd om daar te blijven staan. Dus gingen zij het paleis binnen, volgens de aanwijzingen van Rama. De ganse stad was verzonken in een onmetelijke zee van droefenis. 

Dasharatha was inmiddels weer bijgekomen en werd zich bewust van hetgeen er was voorgevallen. Hij weeklaagde: 'Rama! Rama!' en deed een poging overeind te komen. Doch zijn verdriet drukte hem terneer en hij viel wederom op de grond. Toen hij zich oprichtte, trachtte hij te lopen, maar slaagde daar niet in; wankelend bewoog hij zich door het vertrek. 

Op dat ogenblik trad Sumanthra binnen; hij trachtte de keizer, die hem omarmde, overeind te houden en deed zijn best hem te troosten. Doch hoe kon hij zijn heer en meester bemoedigend toespreken, terwijl hijzelf leed onder plotselinge vlagen van felle smart? Hij herinnerde zich echter wat Rama hem had opgedragen, dus onderdrukte hij plichtsgetrouw het verdriet dat aan hem knaagde en zette zich naast de keizer, terwijl de tranen hem nog over de wangen stroomden. Het duurde lange tijd voor hij ook maar een woord kon uitbrengen. 

Dasharatha opende zijn ogen en zag dat Sumanthra naast hem zat; overweldigd door een onbedwingbare smart riep hij luid: 'Rama!', viel in de schoot van de oude minister en snikte het uit. Toen richtte hij zich op en kreunde: 'Sumanthra! Rama heeft ons verlaten en is naar het woud getrokken en toch heeft het leven mijn lichaam niet verlaten! Wat heeft mijn leven erbij te winnen door in dit lichaam te blijven?' Dan, enigszins kalmer geworden, sprak hij: 'Zeg! Ga snel achter Rama aan! Neem een snelle strijdwagen en ga hem achterna. Mijn schoondochter zal beslist niet de hitte van de zon kunnen verdragen. Zij zal spoedig blaren onder haar lotusvoeten krijgen. Ga! Neem de strijdwagen!'

 

 

Inhoud van deze Vahini | vorige bladzijde | volgende bladzijde