Hoofdstuk
18
De sandalen op de troon
[in
het Engels]
Op de zesde dag van hun verblijf
riep Bharata zijn broer Shatrughna, zijn eigen
adjudanten en zijn volgelingen bijeen nadat de
ochtendriten - de rituele wassing, de gebeden en
de eredienst voor de dageraad - waren voltooid.
Hij wachtte op een gunstig ogenblik om Rama aan
te spreken, en toen dat was aangebroken, verrees
hij plotseling van zijn zitplaats en verzamelde
voldoende moed om zich aan Rama's voeten te
werpen. Daarna stond Bharata met de handpalmen
tegen elkaar en sprak met diepe eerbied: 'O,
teken van belofte op het voorhoofd van het
koninklijk geslacht van Ikshvaku! U hebt al mijn
wensen in ieder opzicht vervuld. U hebt om
mijnentwil besloten velerlei ellende te
ondergaan en moet nu vele ongemakken verduren.
Heer! Ik wacht op Uw bevelen. Ik zal de komende
veertien jaar doorbrengen wachtend op Uw
terugkeer en U dienend in Ayodhya. Toon mij welk
pad ik moet volgen om mij aan het einde van die
periode te kunnen verlustigen in de aanblik van
Uw lotusvoeten. Leer mij hoe ik de moed zal
kunnen vinden om veertien jaar lang Uw
afwezigheid te overleven.
Rama! Uw
onderdanen, hun familie, de bevolking van dit
enorme keizerrijk, de brahmanen, de
schriftgeleerden - zij zijn allen oprechte
zoekers op het spirituele pad. Zij zijn met U
verbonden door hun gevoelens van eerbiedige
toewijding. Zij ontlenen de kracht om hun leed
te dragen aan de liefde die U voor hen koestert.
Zelfs het bereiken van de zelfverwerkelijking
laat mij onverschillig als de prijs die ik
ervoor moet betalen is dat ik van U gescheiden
ben. U weet wat er in het innerlijk van Uw
dienaren leeft en U kent hun diepste verlangens.
Van nu af aan zult U mijn gids zijn en mij
leiden naar het doel. Het is deze overtuiging
die mij schraagt en mij de kracht schenkt om te
leven. Het is deze innerlijke zekerheid die mij
alle pijn en verdriet doen beschouwen als dorre
bladeren die verwaaien in de wind. Totnutoe heb
ik tegen U uitgeweid over mijn smart alsof ik er
zwaar onder gebukt ging. Dat was een
tekortkoming mijnerzijds; aarzel niet mij om
deze fout te berispen.'
Toen zij Bharata
aldus hoorden spreken, prezen de aanwezigen hem
om deze getuigenis en gaven blijk van hun
bewondering. Zoals Hamsa, de hemelse
Zwaan, in staat is de melk te scheiden van het
water waarmee het vermengd is en slechts de melk
drinkt, zeiden zij, zo had Bharata de waarheid
van de onwaarheid gescheiden en niets dan de
waarheid gesproken.
Rama, die vol
mededogen is jegens hen die bedroefd zijn,
hoorde deze woorden aan die recht uit het
zuivere hart van zijn broer kwamen. Rama
antwoordde overeenkomstig de omstandigheden, de
tijd en de plaats. 'Broer! Voor jou die in
Ayodhya woont en voor ons die in het woud
verblijven, is er de Ene die ons aller hoeder
is, die ons beschermt en koestert. In het
wereldse leven van alledag kun je je verlaten op
Vasishtha, je goeroe, en op keizer Janaka; zij
zullen je steunen en leiden. Geen zorgen kunnen
jou of mij deren, zelfs niet in onze dromen;
neen, dat is onmogelijk. Het is onze hoogste
plicht de bevelen van onze vader nauwgezet op te
volgen; slechts dan zal ons al het goede waarop
wij hopen deelachtig worden; alleen dan kunnen
wij eeuwige roem oogsten. Dat is de weg die ons
door de Veda's is gewezen. De Veda's verklaren
dat hij die de bevelen gehoorzaamt van zijn
goeroe, zijn vader en zijn moeder en het juiste
pad volgt, voor allen een nobel voorbeeld
is.
Wees je immer van
deze waarheid bewust; werp je rouwkleed af;
aanvaard de last van het bewind; regeer de
komende veertien jaar over het keizerrijk met
rechtvaardigheid en oprechtheid als je hoogste
idealen. De koning is het gezicht van de staat,
want dat lichaamsdeel is de ingang voor het eten
en drinken dat alle ledematen van energie
voorziet en tot leven wekt. De koning voedt en
sterkt alle geledingen van zijn volk. In de
geest van de mens ligt alles besloten waarvan
hij houdt en alles waarvan hij een afkeer heeft.
Evenzo is de koning het centrum van alle
stromingen en strategieën in het politieke
leven.' Rama zette velerlei nuttige doctrines
uiteen van de politieke ethiek. Doch Bharata was
te onrustig om door Rama's raadgevingen zijn
innerlijke vrede te hervinden. De moeders, de
pundits en de ministers stonden erbij alsof zij
verdoofd waren, want ook zij werden beheerst
door de gedachte dat het ogenblik was
aangebroken om afscheid te nemen. Plotseling
maakte Rama, in zijn oneindige barmhartigheid,
zijn sandalen los en gaf ze aan Bharata. Deze
nam de sandalen vol eerbied aan en zette ze op
zijn hoofd. De tranen stroomden uit zijn ogen zo
overvloedig als waren het de Ganges en de
Yamuna.
Bharata kon geen
woorden vinden om zijn vreugde te uiten. 'Dit
zijn niet louter sandalen zoals ze gedragen
worden door de Oceaan van Genade! Dit zijn de
hoeders van leven en voorspoed van het ganse
mensdom. Dit zijn schatkisten die alle juwelen
van Rama's broederliefde in zich bergen. Zij
zijn de zware deuren die de toegang beveiligen
tot het fort waarin de koninklijke roem van het
Raghu-geslacht wordt bewaard. Zij zijn de twee
handen die voortdurend louter goede daden
verrichten. Dit zijn waarlijk de ogen van het
universum. Zij vertegenwoordigen Rama en Sita
die ons vergezellen in deze vorm.'
Aldus prees
Bharata de 'sandalen'; hij danste eromheen uit
pure vreugde en dankbaarheid. Alle aanwezigen
vielen aan Rama's voeten uit erkenning voor zijn
verheven genade.
Bharata wierp zich
voor Rama ter aarde en bad Hem om toestemming om
te vertrekken. Rama was ermee ingenomen dat
Bharata de sandalen met zoveel voldoening had
aanvaard. Hij trok zijn broer naar zich toe en
hield hem vol liefde en vreugde in een korte,
stevige omhelzing. Ook Shatrughna wierp zich aan
Rama's voeten; Rama omhelsde hem eveneens vol
warme genegenheid en gaf hem tevens allerlei
richtlijnen voor het landsbestuur en het
uitvoeren van de vele taken die hij op zich zou
moeten nemen. 'Beschouw Bharata als Rama zelf'
sprak Hij tot Shatrughna. 'Sta hem bij met raad
en daad en help hem in het hele rijk vrede en
voorspoed te brengen.' Toen omhelsden Bharata en
Shatrughna Lakshmana vol broederlijke liefde,
zeggend: 'Broer! Jij hebt het wel bijzonder
gelukkig getroffen. Fortuinlijker dan jij kan
men niet zijn. In alle werelden is er niemand
die zo door het lot gezegend is.' Zij prezen
Lakshmana naar hartelust en vroegen daarna te
mogen vertrekken. Lakshmana omhelsde zijn broers
hartelijk en zei dat de 'sandalen' van Rama de
bron zijn van alle gouden beloften en dat zij
zich door het ontvangen van dit geschenk
gelukkiger mochten prijzen dan wie ook. Hij ried
hun aan zich het geschenk waardig te tonen en zo
Rama's eeuwige genade te verwerven. 'Beschouw
dit van nu af aan als jullie opdracht', bond hij
hen op het hart.
Even later begaven
de broers zich naar Sita's verblijf en wierpen
zich aan haar voeten. Bij de aanblik van Sita
werden zij door verdriet overmand en barstten
zij in snikken uit. Zacht en teder troostte en
bemoedigde zij hen. 'Is er dan niets anders op
de wereld dan Rama's wapenrusting om de mens te
beschermen? Jullie zijn werkelijk gezegend. Die
veertien jaar zullen zo snel verstrijken als
veertien seconden en als Rama is teruggekeerd,
zal het keizerrijk zich verheugen in vrede en
voorspoed. Voer de regeringstaken uit met geduld
en toewijding en wijk zelfs geen duimbreed af
van de door Rama gegeven richtlijnen. Door deze
strikte gehoorzaamheid zullen de vruchten van je
streven je in de schoot geworpen worden.'
Vervolgens begaven
de broers Bharata en Shatrughna zich
rechtstreeks naar keizer Janaka en wierpen zich
met voorbeeldige eerbied aan diens voeten. Zij
spraken: 'Heer! Uw medeleven jegens ons is zo
groot dat u naar Ayodhya kwam zodra u hoorde dat
onze vader was heengegaan en dat Rama naar het
woud was verbannen. U hebt met eigen ogen gezien
in welk een benarde toestand wij verkeerden en
ons in die kritieke tijd met troostende woorden
bijgestaan. Uw wijze raad heeft ons geholpen
onze geestkracht te hervinden. Om gehoor te
geven aan uw diepste verlangen hebt u zich de
inspanning getroost hier naar het oerwoud te
komen. U hebt gedeeld in onze smart en het uwe
bijgedragen toen wij onze smeekbede tot Rama
hebben gericht om Hem tot terugkeer te bewegen.
Toen ons smeken vergeefs bleek te zijn, hebt u
ons getroost en ons geleerd onze teleurstelling
en ons verdriet te dragen en ons verrijkt met uw
zegen. Wij betuigen u daarvoor onze eerbiedige
dank. Wat kunnen wij verder nog zeggen of doen?
Uw zegen zal ons meer dan wat ook geven wat wij
nodig hebben: bemoediging en kracht.' Janaka
luisterde naar deze woorden die met zoveel
oprechtheid en dankbaarheid door de twee broers
werden uitgesproken. Hij was vol waardering voor
hun reacties en hun gevoelens, voor hun karakter
en hun gedrag; hij drukte de broers aan zijn
borst en streelde hen liefdevol over het hoofd.
Hij sprak: 'Zoons! Mogen jullie het pad volgen
dat door Rama gewezen is en mogen jullie daarmee
zijn genade verwerven. Ik zal mij van hieruit
rechtstreeks naar Mithila begeven.'
De ministers,
onderkoningen, brahmanen, wijzen, asceten en
anderen die met de broers meegekomen waren,
gingen één voor één naar Rama, Lakshmana en Sita
en wierpen zich ten afscheid aan hun voeten;
toen richtten zij hun schreden huiswaarts, hun
hart vol droefenis.
Sita, Rama en
Lakshmana begaven zich naar het verblijf van de
moeders en wierpen zich voor hen ter aarde. Zij
troostten de koninginnen door te zeggen: 'Maak u
niet de minste zorgen. Vul uw dagen met het
juist vervullen van uw taken en plichten. Houd
steeds de wensen en idealen voor ogen die vader
ons heeft voorgehouden.' Zijzelf, zeiden zei,
zouden de periode van veertien jaar in geluk en
vrede doorbrengen; die tijd zou zo snel
overbrugd worden alsof het veertien seconden
waren; daarna zouden zij vol blijdschap naar
Ayodhya terugkeren. Hun woorden vervulden de
koninginnen met nieuwe hoop.
Zij wierpen zich
aan Kaikeyi's voeten en verzekerden haar dat zij
niet in het minst verantwoordelijk was voor
Rama's verbanning naar het woud en dat zij als
voorheen hun eerbied en bewondering waardig was.
Het was immers nooit haar bedoeling geweest enig
kwaad aan te richten, zeiden zij. Zij beloofden
haar dat zij allen haar steeds in hun gebeden
zouden gedenken en smeekten haar tijdens hun
verblijf in het woud niet bezorgd over hen te
zijn. Zij spraken haar zoveel moed in dat zij de
last van haar berouw zou kunnen dragen.
'Bharata heeft
destijds overhaast en onbehoorlijk tegen u
gesproken, in een vlaag van blinde razernij,
toen hij plotseling werd geconfronteerd met
tweeërlei onheil: de dood van zijn vader en
verbanning van zijn broer. Hij was ziedend van
woede toen hij de persoon tegenover zich zag die
hij verantwoordelijk achtte voor die
gebeurtenissen. Hij hield zelfs geen rekening
met het feit dat u zijn moeder was!' Rama, Sita
en Lakshmana baden haar Bharata dit voorval niet
aan te rekenen; zij smeekten haar om Bharata die
misstap te vergeven.
Terwijl Rama
sprak, hield Kaikeyi de ogen neergeslagen uit
schaamte bij de herinnering aan haar zonde. Zij
waagde het niet Rama recht in het gelaat te
zien. 'Ach', dacht zij bij zichzelf, 'dat ik
toch degene moest zijn die deze zoon zoveel
ellende en leed heeft berokkend; deze zoon wiens
hart zo vol mededogen is en die niets dan
deugden bezit, een zoon van het zuiverste goud.
Ben ik niet de oorzaak dat Hij jarenlang in dit
angstaanjagende oerwoud moet leven? O, wat een
duivelse daad heb ik begaan! Was het echter uit
eigen beweging dat ik die daad beging? Of was
het Rama's wil dat ik zijn instrument zou zijn
bij dit keerpunt in de geschiedenis? Wat ook de
waarheid moge zijn, er is niet aan te ontkomen;
ik heb een zeer grote zonde begaan.'
Kaikeyi werd door
smart overweldigd bij de gedachte aan een
verleden dat zij niet ongedaan kon maken. Zij
hield Sita's beide handen stevig in de hare en
smeekte om vergiffenis. Doch onmiddellijk voegde
zij eraan toe: 'Neen, neen. Het is niet juist
een zondares te vergeven die een zo zuivere en
tedere jonge vrouw zulk ondraaglijk leed heeft
aangedaan.' Zo bleef Kaikeyi lange tijd haar
ongelukkig lot beklagen. Iedereen uit Ayodhya
nam afscheid van Sita, Rama en Lakshmana zodra
hij daartoe de kans kreeg. Daarna stegen zij in
gepaste volgorde in hun rijtuigen. Voordat zij
afreisden, liepen Sita, Rama en Lakshmana langs
iedere wagen om elke inzittende te troosten, te
bemoedigen en te overtuigen dat hun vertrek
noodzakelijk was. Zij wierpen zich aan de voeten
van Vasishtha en betuigden hun spijt dat zij hem
en zijn gemalin zoveel last hadden bezorgd; zij
zeiden het zeer te betreuren dat zij hem en zijn
gade niet hadden kunnen dienen zoals zij hadden
gewild en zoals de plicht dat van hen eiste.
Daarna vroegen zij zijn toestemming om zelf in
het woud te blijven.
Nu was Vasishta
een brahmajnani - een persoon ingewijd
in de godskennis en een groot ziener (maharishi),
dus wist hij wat er omging in de harten van Sita
en anderen. Hij besefte hoe groot de toewijding
en nederigheid waren van Sita en de broers en
hoe nauwgezet zij het pad van dharma volgden. Vasishta en
zijn gade konden zich niet van Rama's
aanwezigheid losmaken, zozeer waren zij gehecht
aan de deugden die Rama belichaamde. Het beeld
van dit drietal, dat langs het pad door het
oerwoud stond, afscheid nemend van elke
passerende wagen en zijn inzittenden, deed het
hardste hart smelten. Vasishtha en Arundhati
waren zeer geroerd toen zij dit bewijs van hun
alomvattende liefde aanschouwden.
Toen ontwaarde
Rama de hoofdman der Nishada's, die te midden
van zijn stamgenoten voor Hem stond. Hij liep
met uitgestrekte armen op hem toe en omhelsde
hem met meer warmte en genegenheid dan Hij zelfs
zijn eigen broer had betoond toen Hij deze aan
zijn boezem drukte. Hij troostte Guha en deed
een liefdevol beroep op hem om tot kalmte te
komen en het afscheid met wijsheid te
aanvaarden. Guha kon niets veranderen aan de
loop der gebeurtenissen, dus wierp hij zich aan
Rama's voeten, stond met bezwaard gemoed weer op
en liep weg. Hij hield zijn ogen op Rama
gevestigd zolang hij een glimp kon opvangen van
deze belichaming der liefelijkheid.
Sita, Rama en
Lakshmana stonden onder een wijdvertakte boom
tot de laatste wagen uit het zicht was
verdwenen. Ondertussen maakte ook keizer Janaka
aanstalten om naar Mithila te vertrekken, aan
het hoofd van zijn gevolg. Rama en Lakshmana
wierpen zich ter aarde voor Rama's schoonvader
en schoonmoeder, en ook Sita wierp zich aan de
voeten van haar ouders. Dezen omhelsden haar en
streken haar met liefdevolle tederheid over het
hoofd. Zij spraken: 'Dochter! Je moedige
vastberadenheid en de toewijding aan je
echtgenoot zullen ons grote roem brengen. In jou
zijn onze familie en ons gehele geslacht
geheiligd. Eens moeten wij een belangrijke
gelofte hebben ingelost en grote ascese hebben
betracht, anders was jij niet in onze familie
geboren.' Zij overlaadden Sita met loftuitingen
en gaven blijk van hun vreugde en bewondering.
Zij spraken met grote stelligheid: 'Sita! Het
zal je aan niets ontbreken, want Rama is je
levensadem zolang je in zijn schaduw leeft.
Bedenk echter dat, aangezien Rama en jij twee
verschillende entiteiten zijn, je nu en dan het
hoofd zult moeten bieden aan moeilijkheden en
verwarring. Dit zijn louter spelingen van het
lot en overtrekkende wolken, meer niet.' Janaka
bracht hun vele vedantische wijsheden in
herinnering om hen te bemoedigen en gerust te
stellen. Toen verlieten ook hij en zijn gemalin
het kluizenaarsverblijf en begaven zij zich op
het pad dat hen uit het woud zou leiden.
Sita, Rama en
Lakshmana bleven staan in de schaduw van die
grote boom tot ook het gezelschap uit Mithila
aan hun oog onttrokken werd. Toen keerden zij
terug naar hun simpele hut. Daar uitte Rama zijn
vurige bewondering voor de toewijding en het
geloof van Bharata en Shatrughna, hun
voorbeeldige liefde en trouw en de liefdevolle
aanhankelijkheid der onderdanen van het
keizerrijk; Sita en Lakshmana luisterden
aandachtig naar Rama's beschrijving en deelden
zijn gevoelens. Er was droefheid in hun hart,
want zij hadden hen allen nog zo gaarne bij zich
gehouden. Telkenmale als zij tijdens het gesprek
herinnerd werden aan Dasharatha's dood,
stroomden de tranen over hun wangen als zij
terugdachten aan de liefde hij altijd voor hen
gekoesterd had. Toen Rama bemerkte in welke
gemoedstoestand zij waren, verlichtte een
glimlach zijn gelaat; Hij hield een langdurig
betoog over het geheim van het leven en over de
sleutel die dit geheim kon ontraadselen. Zo
brachten zij die gedenkwaardige dag verder door,
in de stilte van het woud.
De stroom van
mensen die intussen uit het woud was gekomen en
zich thans in de bevolkte omgeving van Ayodhya
bevond, - de asceten, de brahmanen, de wijzen,
de gebroeders Bharata en Shatrughna, de
koninginnen Kausalya, Kaikeyi en Sumitra, de
ministers en de enorme menigte burgers uit
Ayodhya - werd de last van verdriet schier
ondraaglijk en zwaarder naarmate zij verder van
Rama verwijderd waren en dichter bij de
hoofdstad kwamen. Zij haalden onderweg weer
herinneringen op aan de gebeurtenissen tijdens
de vijf dagen die zij in Rama's tegenwoordigheid
hadden doorgebracht. Zij waren vol bewondering
voor de idealen die door Rama werden belichaamd
en die Hij hun ter navolging had voorgehouden,
alsook voor zijn liefde, mededogen en
toegenegenheid. Nergens werd stilgehouden om te
eten of zelfs om te slapen, want niemand had
honger of voelde de neiging uit te rusten. De
smart om van Rama gescheiden te zijn overmande
hen en deed alle bijkomstige ongemakken
vergeten.
Op de tweede dag
bereikten zij de oever van de machtige rivier de
Ganges; de hoofdman der Nishada's zorgde voor
boten om hen naar de overkant te roeien en voor
voedsel in overvloed, voor het vermoeide volk
zowel als voor de voorname lieden van het Hof.
Er nam echter niemand deel aan deze gastvrije
maaltijd, want ieders hart was te vol van
verdriet om het gemis van Sita, Rama en
Lakshmana. Zij wilden Guha echter niet kwetsen,
dus schoven zij het eten wat heen en weer op hun
bard, stonden weer op en wierpen het voedsel
weg. Ja, zelfs de paarden weigerden te grazen of
enig voer te eten. Vasishtha bemerkte hoe het
iedereen te moede was en sprak: 'Rama is de
innerlijke Bewoner, het Atma dat zich bevindt in
alles; Hij is de Intelligentie, het Bewustzijn
dat ieder wezen kenmerkt.'
Niemand voelde
zich geneigd zich af te zonderen om een paar uur
te rusten. Bharata had besloten rechtstreeks en
zonder oponthoud naar Ayodhya te reizen. Hij
wilde niets liever dan aan degenen die vol
verlangen in Ayodhya hadden moeten
achterblijven, de heilige sandalen van Rama
tonen en hun enige vertroosting en bemoediging
schenken. Zo geschiedde het dat de stoet op de
vierde dag van de reis de rivieren de Gomathi en
de Sarayu overstak en de buitenwijken van
Ayodhya bereikte.
De ouden van
dagen, kinderen en vrouwen die niet mee hadden
kunnen gaan toen het overgrote deel van de
bevolking vertrok naar de plaats die Rama tot
verblijf had gekozen, wachtten allen op tekenen
van hun blijde terugkeer, hopend dat de pogingen
om Rama te bewegen het bewind ter hand te nemen,
met succes waren bekroond. Hun ogen waren schier
verblind door uitputting, zorg en vrees. Toen
zij het geratel van de wielen der strijdwagens
hoorden naderen, renden zij de straat op en
trachtten te ontdekken wie er in de passerende
wagens gezeten waren, roepend: 'Waar is onze
Heer?' Doch weldra ging de schemering over in
diepe duisternis. Zij keerden naar huis terug en
brachten de nacht door in de vreugdevolle
verwachting hun geliefde prins bij het
ochtendgloren weer te zien. De volgende morgen
wachtte hun een grote teleurstelling toen zij
vernamen dat Rama niet uit het woud was
teruggekeerd naar de hoofdstad, zij het dat de
schok verzacht werd door het nieuws dat Hij zijn
sandalen had meegezonden om Hem te
vertegenwoordigen.
Bharata had
onderwijl de koninklijke raadsman en de
ministers bijeengeroepen; dezen had hij de
diverse bestuurlijke taken toegewezen en de
bijbehorende uitvoerende bevoegdheid gegeven.
Toen riep hij Shatrughna bij zich, gaf hem de
verantwoordelijkheid voor het welzijn van de
koninginnen en vroeg hem hun steun en toeverlaat
te zijn. Hij belegde een vergadering van
brahmanen en schriftgeleerden en beloofde hun,
eerbiedig voor hen staande met de handpalmen
tegen elkaar, al hun wensen, klein of groot, te
vervullen omdat hij wist dat zij immer zouden
handelen in het belang van hemzelf en van het
volk. Hij hoopte dat zij al hun wensen en eisen
zonder aarzelen aan hem zouden voorleggen.
Hierna riep
Bharata de burgers van Ayodhya en de leiders van
het volk uit alle delen van het keizerrijk in
vergadering bijeen en bracht hun uitvoerig
verslag uit van de gebeurtenissen in de
hoofdstad en in Rama's verbanningsoord. Hij
beschreef in het kort de gesprekken die hij met
Rama had gevoerd en deed een beroep op eenieder
om tijdens de veertien jaar van Rama's
afwezigheid, de sandalen van Rama te aanbidden
en te vereren als de werkelijke tegenwoordigheid
van Rama zelf. 'Zij zullen ons allen beschermen,
zij zijn onze hulp en toevlucht', sprak hij.
'Laat Rama de inwoner zijn van ons hart. Na zijn
terugkeer zal Rama in eigen persoon over ons
regeren en kunnen wij ons verheugen in zijn
fysieke aanwezigheid en in zijn bestuur. Het is
van nu af aan onze taak naar deze gelukkige dag
uit te zien, met een biddend hart.'
Vervolgens koos
Bharata een gunstig uur uit waarop de heilige
sandalen op de troon konden worden
geïnstalleerd, want het moest een ogenblik zijn
van grote vreugde voor alle lagen van de
bevolking: voor de koninklijke raadsman, de
pandits, asceten, priesters, ministers en andere
hofdignitarissen, voor de leiders van het volk
en de burgers van Ayodhya, voor jong en oud, van
hoog tot laag. Hij liet voorbereidingen treffen
om de gebeurtenis op grootse schaal te
vieren.
Toen de grote dag
was aangebroken, wierp Bharata zich aan de
voeten van de moeders Kausalya, Sumitra en
Kaikeyi, waarna hij zich naar de troon begaf, de
sandalen op zijn hoofd dragend. Met de bede om
Vasishtha's zegen en met de toestemming van
zowel Vasishtha als van alle andere aanwezigen,
plaatste hij de sandalen op de troon, onder
betuigingen van eerbiedige trouw. Hij stelde al
zijn verantwoordelijkheden veilig onder hun
hoede.
Na afloop van de
plechtigheid begaf Bharata, die standvastige
volgeling van dharma, die ongeëvenaarde
held, zich te voet naar het dorp Nandigrama,
waar hij een strohut gereed had laten maken die
als zijn woning zou dienen. Hij bond zijn haar
in een knot bovenop zijn hoofd, zoals Rama en
Lakshmana dat hadden gedaan; evenals het hunne,
was ook zijn kleed van boomschors. Hij woonde in
een ruimte die speciaal in de aarde was
uitgegraven. Zijn voedsel en kledij waren gelijk
aan die van de asceten in het woud, en ook zijn
gedachten, woorden en daden waren gericht op
ascese en spiritualiteit.
Bharata deed
afstand van het weelderige leven in Ayodhya, dat
door Indra, de koning der hemelbewoners, werd
geprezen als voor hem onbereikbaar. Het rijke
leven aan het koninklijk paleis gaf hij op, een
leven dat zelfs Kubera, de God der rijkdom, hem
had benijd. Hij was gelukkig in dat kleine dorp,
waar hij ongezien zijn leven kon doorbrengen in
die strohut! Hij beloofde zichzelf plechtig dat
hij niemand zou zien tot Rama uit zijn
verbanning was teruggekeerd. Al zijn gedachten
waren op Rama gericht en op de dag van zijn
terugkeer uit het woud. Bharata's lichaam werd
elke dag zwakker, doch de schoonheid van geest
die zijn gelaat verlichtte, straalde met grotere
helderheid naarmate de tijd verstreek. Zijn
toewijding aan Rama werd oneindig groot. Hij
veranderde in een zuivere ziel die haar
verwerkelijking bereikt heeft. Aan het
uitspansel van zijn hart straalden de sterren in
schitterende plejaden; onder die hemel lagen
zijn gevoelens en gemoedsbewegingen te glanzen
als de oceaan van melk - kalm, diep en zuiver.
Shirdi Sai
dancing....
Bhajan: Rama Neel Amegha
Rama Neel Amegha
Shayama Rama Rama Rama
Ragukula Bdhisoma Parandhama Rama Rama
Neelamegha Shayama .....
Raghu Ram Ram Ram Jeya Ram
Raghu Ram Ram Ram Sai Ram
Thrylokya
Palakarama - Rama Rama Rama
Danujakula Dhvamsaka Rama Sri Rama
Akhila Jana Poshaka Sri Rama
Sugunamaya Deepika Jeya Rama
Madhura Mrudu Vachaka Hey Rama
Danuja Hrudi Bheekara Ghana Rama
Neela Deha - Chidulasa - Raghava
Rama Neel Amegha
Shayama Rama Rama Rama
Ragukula Bdhisoma Parandhama Rama Rama
Neelamegha Shayama .....
Raghu Ram Ram Ram Jeya Ram
Raghu Ram Ram Ram Sai Ram
Pithruvakya
Palakarama Rama Rama Rama
Sathya Loka Poshaka Rama Sri Rama
Saranu Hey Raghuvara Sri Rama
Pahimam Pavana Guna Dhama
Rakshamam Sritha Jana Priya Rama
Vandanam Prabhu Hey Sri Rama
Pannagesa - Papanasa Raghava
Rama Neel Amegha
Shayama Rama Rama Rama
Ragukula Bdhisoma Parandhama Rama Rama
Neelamegha Shayama .....
Raghu Ram Ram Ram Jeya Ram
Raghu Ram Ram Ram Sai Ram
Kawsika
Hrudayanthaka Rama Rama Rama Rama
Dasaratha Hrudayathaka Rama Sri Rama
Pavana Sutha Sevitha Subha Rama
Janaki Kamita Mrudu Rama
Shirdidesa Sri Hari Sai Rama
Parthisa Sri Sathya Sai Rama
Santha Roopa Moksha Deepa Hey Prabho
Rama Neel Amegha
Shayama Rama Rama Rama
Ragukula Bdhisoma Parandhama Rama Rama
Neelamegha Shayama .....
Raghu Ram Ram Ram Jeya Ram
Raghu Ram Ram Ram Sai Ram
Raghu
Ram Ram Ram Jeya Ram
Raghu Ram Ram Ram Sai Ram
Inhoud van deze
Vahini | vorige bladzijde |