Hoofdstuk
3
Geen vaderschap voor Dasharatha
[in
het Engels]
Toen
Dasharatha's naam en faam Ravana, de demonenkoning van
Lanka, ter ore kwamen, werd hij zo van afgunst vervuld
dat hij besloot om, hoe dan ook, Dasharatha ten val te
brengen. Ravana zocht naar een voorwendsel om Dasharatha
tot een gevecht uit te dagen. Op zekere dag liet hij
Dasharatha door een boodschapper weten dat, als deze hem
geen hulde wilde bewijzen, hij hem, Ravana, op het
slagveld tegenover zich zou vinden, waar hij maar moest
bewijzen dat hij in de strijd zijn meerdere was. Deze
oproep druiste in tegen alle internationale zedelijke
beginselen, maar wanneer had een demon (rakshasa)
ooit enige morele wetten gerespecteerd?
Toen Dasharatha de
woorden van de boodschapper hoorde, begon hij
onmiddellijk spottend te lachen. Waar de bode bij stond,
schoot Dasharatha scherpe, dodelijke pijlen af, die
helemaal in het verre Lanka doel troffen en de poorten
van de stad hermetisch afsloten.
Daarna wendde
Dasharatha zich tot de gezanten en sprak: 'Zo, heren! Ik
heb zojuist de poorten van uw vestingstad afgesloten en
het zal uw meester niet gelukken ze open te krijgen, hoe
hij ook zijn best doet; dat is mijn huldebetoon aan uw
onbeschaamde heer.' Bij hun terugkeer brachten de
gezanten verslag uit aan Ravana, die verbijsterd
reageerde toen hij alle deuren onwrikbaar gesloten vond.
De wanhopige pogingen van Ravana en al zijn mannen liepen
op niets uit - zij konden de poorten niet open krijgen.
Toen Ravana echter door plotselinge schaamte bevangen
werd, keerden de pijlen vreemd genoeg naar Ayodhya terug
en vlogen de poorten open.
Ravana had zich echter
voorgenomen alle heersers van de wereld aan zich te
onderwerpen en, in het besef dat hij hierin alleen zou
slagen als hij Gods genade kon verwerven, begaf hij zich
diep in het woud, waar hij een gunstige plek uitzocht om
in ascese te leven.
Ravana beoefende de
ascese op een dermate intense en overtuigende wijze, dat
de God Brahma wel voor hem moest verschijnen en gedwongen
werd hem elke gunst te verlenen die hij zou verlangen.
'Ravana! Vraag me wat je maar wilt! Ik zal je hartewens
vervullen', sprak Brahma. Ravana overdacht hoe Dasharatha
hem beledigd had en overwoog de kans dat Dasharatha
misschien zelfs nÛg machtiger zonen zou krijgen,
van wie hij nog meer zou moeten verdragen, dus vroeg hij:
'Heer! Zegen mij met deze gave van uw genade: laat er
geen kind uit Dasharatha's lendenen geboren worden.'
Hierop sprak Brahma: 'Het zij zo', en verdween terstond,
uit vrees dat Ravana een tweede boosaardig verzoek zou
kunnen bedenken als Hij in zijn nabijheid bleef. Ravana
stapte parmantig rond, hoogmoedig en onbevreesd en met
een gevoel van triomf over zijn eigen dapperheid en zijn
succes.
Intussen kwam er een
volgend plan bij hem op! Hij dacht bij zichzelf:
'Dasharatha is nu een jongeling op huwbare leeftijd; als
ik iets kan bedenken waardoor hij helemaal niet trouwt,
ben ik dubbel zo veilig.' Met de geestelijke vermogens
die hij als koning der Rakshaka's bezat, zag hij dat
Dasharatha naar alle waarschijnlijkheid de dochter van de
koning van Kosala zou huwen. Dus besloot hij deze prinses
te doden! Als de mens zelf met de ondergang bedreigd
wordt, wijkt zijn verstand van het rechte pad! Heimelijk
drong hij in vermomming het koninkrijk van Kosala binnen
en ontvoerde de prinses. Hij legde haar in een houten
kist en gaf deze prijs aan de golven der zee.
De waarheid dat niets
ooit kan geschieden buiten Gods wil, ontging Ravana.
Brahma beschikte anders: de golven wierpen de kist terug
op het strand. De plek waar de kist belandde, was een
gebied dat rijk was aan natuurschoon. De volgende dag
bezocht Sumanthra, Dasharatha's eerste minister,
toevallig deze plaats voor een korte vakantie waarin hij
in alle rust staatsproblemen kon overdenken. Toen zijn
oog op de kist viel, bracht hij deze in veiligheid en
opende hem. Tot zijn verbazing trof hij daarin een
bekoorlijk meisje aan, met mooie glanzende ogen en
omgeven met een stralenkrans van goddelijke pracht.
Sumanthra werd overstelpt door medelijden en sprak zacht
en liefdevol tot het meisje: 'Kleine meid! Hoe ben je in
deze kist terechtgekomen?' Zij antwoordde: 'Grote heer,
ik ben de prinses van Kosala, mijn naam is Kausalya. Ik
weet niet hoe ik in deze kist terechtgekomen ben, noch
wie mij erin heeft gestopt. Ik was in de paleistuin met
mijn vriendinnen aan het spelen en herinner mij niet wat
er met mij gebeurd is.'
Sumanthra was ontroerd
door haar eenvoudige en oprechte woorden. Hij sprak:
'Alleen Rakshasa's nemen hun toevlucht tot dergelijke
barbaarse listen; daar hebben gewone mensen geen weet
van! Ik zal je naar je vader brengen en je weer aan hem
toevertrouwen. Ga met me mee, laten wij onverwijld
gaan.'
Sumanthra zette het
meisje in zijn wagen en ging op weg naar Kosala. Daar
aangekomen, gaf hij haar aan de koning terug en deelde
aan het hof alle bijzonderheden mee die hem bekend
waren.
De koning stelde
Sumanthra nu ook allerlei vragen. Hij ontdekte dat hij
niemand minder dan de eerste minister aan het hof van
Dasharatha, de keizer van Ayodhya, voor zich had en dat
diens meester nog niet gehuwd was. Die ontdekking
vervulde hem met blijdschap. Hij sprak: 'Excellentie! U
hebt mijn kind bij mij teruggebracht en haar van de
ondergang gered. Ik heb derhalve besloten mijn dochter
aan uw meester zelf uit te huwen. Wees zo goed de keizer
van mijn aanbod in kennis te stellen.' Hij bewees
Sumanthra de formele eer die hem toekwam en zond hem heen
in gezelschap van de hofpriester en met passende
geschenken.
Sumanthra vertelde
Dasharatha in geuren en kleuren wat er gebeurd was. Als
bevestiging dat hij het aanbod van de koning van Kosala
aanvaard had, liet Dasharatha de priester van Kosala
vergezellen door zijn eigen hofpriester, aan wie hij vele
goede gaven meegaf. Dag en uur van de
huwelijksvoltrekking werden vastgesteld en zo ging
Dasharatha op weg naar de hoofdstad van Kosala, begeleid
door een schitterende stoet van olifanten, strijdwagens,
cavalerie en infanterie. De muziek van lofzangen uit de
stoet steeg ten hemel en weergalmde tot aan de horizon.
Het huwelijk van Dasharatha en Kausalya werd met grote
pracht en praal gevierd. De koning van Kosala nam
Sumanthra terzijde en sprak: 'U bent degene die deze
heerlijke gebeurtenis teweeggebracht hebt, al geschiedt
natuurlijk nimmer iets buiten Gods wil. Niettemin vraag
ik mij af hoe ik u kan belonen en u mijn dankbaarheid kan
tonen. Wees zo goed mijn aanbod te aanvaarden en deze dag
ook zelf in mijn hoofdstad in het huwelijk te treden. Als
u hierin toestemt, zal ik vandaag nog voorbereidingen
treffen voor die vreugdevolle gebeurtenis.'
Dasharatha en Sumanthra
betuigden hun instemming met het voorstel. Sumanthra werd
in de echt verbonden met de dochter van Viradasa, uit het
geslacht van Ganga. Het nieuws dat zowel de keizer als de
eerste minister in dezelfde stad en op dezelfde dag in
het huwelijk waren getreden, ging als een lopend vuurtje
door stad en land en bracht overal blijde verbazing en
verrukking teweeg. De feestelijkheden hielden drie dagen
aan; het volk werd vergast op muziek, toneel, dans en
vele andere vermakelijkheden. Dag en nacht heersten
overal opwinding en vreugde.
Op de vierde dag keerde
Dasharatha met zijn gemalin en zijn hofhouding terug naar
Ayodhya, tezamen met Sumanthra, diens bruid en hun
gevolg. Bij het binnenrijden van de stad werden zij door
de bevolking met toejuichingen begroet. Dasharatha's
onderdanen waren opgetogen over het huwelijk van hun
keizer en dat van de eerste minister; zij dansten in de
straten en riepen: 'Jai, Jai', tot zij er schor
van werden. Zij stonden langs de kant van de weg om hun
keizerin te zien; zij sprenkelden rozenwater op de
toegangswegen en zwaaiden met kamfervlammen om de stoet
te verwelkomen.
Dasharatha hervatte
zijn regeringstaken en heerste over zijn rijk met liefde
en toewijding. Vaak trok hij samen met zijn gemalin naar
de bossen waar hij onbezorgde dagen doorbracht. Maar
naarmate de tijd voortsnelde en er dagen, maanden en
jaren verstreken, tekenden zich donkere schaduwen van
droefheid af op het gelaat van de keizer, want zijn
kinderloosheid bedrukte hem meer en meer.
De keizer raadpleegde
priesters, geleerden en ministers en toen hij eenmaal
wist dat hun wens overeenkwam met Kausalya's vurige bede,
huwde hij een tweede vrouw, Sumitra genaamd. Sumitra deed
haar naam eer aan, want zij bezat inderdaad alle goede
eigenschappen van een vrouw die in de omgang vriendschap
kon wekken. De banden van genegenheid die Kausalya en
Sumitra verbonden, waren veel sterker dan die tussen een
moeder en haar kind. Wederzijds verlangden zij er vurig
naar de ander vreugde te bereiden en beiden waren bezield
met zedelijke moed, onthechting en mededogen. Maar,
hoewel er vele jaren verstreken, waren er geen tekenen
die erop wezen dat de keizer op een troonopvolger mocht
hopen. Door wanhoop gedreven huwde Dasharatha op aandrang
van de twee vorstinnen een derde vrouw. Haar naam was
Kaikeyi en zij was de gracieuze, bekoorlijke dochter van
de koning van Kekaya in Kashmir.
De koning van Kekaya
stelde echter bepaalde voorwaarden aleer hij toestemde in
de echtverbintenis! Hij stond erop dat, wanneer Kaikeyi
een zoon zou baren, deze het recht van troonopvolging zou
krijgen; mocht de keizer van Ayodhya het hiermee niet
eens zijn, zo verklaarde hij, dan zou hij geen
toestemming tot het huwelijk geven. Met deze boodschap
keerde Garga, de hofpriester, terug naar Ayodhya.
Kausalya en Sumitra zagen in hoe vurig de keizer ernaar
verlangde de prinses van Kekaya, wier schoonheid door
eenieder werd bezongen, tot vrouw te nemen. Zij achtten
het de plicht van elke liefhebbende vrouw om ook aan de
geringste wens van hun echtgenoot te voldoen en om zich
voor het verwezenlijken van die wens volledig in te
zetten. Ook waren zij zich er terdege van bewust dat het
keizerlijk geslacht van Ayodhya nooit ontheiligd zou
worden door een zoon die de morele wetten zou schenden.
Al zou Dasharatha beloven dat de zoon van zijn derde
vrouw de troon mocht bestijgen, dan nog zou de zoon die
uit Kaikeyi in de dynastie geboren werd stellig de
belichaming van rechtschapenheid zijn en vrij zijn van
een dergelijke smet. Met eerbiedig gevouwen handen
smeekten zij Dasharatha: 'Heer! Niets maakt ons
gelukkiger dan uw geluk. Aanvaard de condities van de
koning van Kekaya en trouw met zijn dochter, zodat de
voortzetting van het keizerlijk geslacht van Raghu
veiliggesteld is. U hoeft er geen seconde over na te
denken.'
De woorden van Kausalya
en Sumitra wakkerden het vuur van zijn verlangen nog meer
aan, daarom zond de keizer Garga terug met vele
geschenken en met de boodschap dat de voorwaarden
geaccepteerd waren. Dasharatha liet de koning weten dat
hij spoedig zou komen voor de huwelijksvoltrekking. De
plechtigheid zelf werd met grote luister
gevierd.
Dasharatha keerde naar
zijn hoofdstad terug, stralend als de maan te midden van
de sterren, toen hij in optocht door de straten reed,
vergezeld van zijn drie gemalinnen. De keizer behandelde
ieder van hen met evenveel egards, terwijl ook zij voor
elkaar en voor de keizer evenveel liefde en hetzelfde
respect aan de dag legden. Zij aanbaden de keizer en
waren bevreesd hem te mishagen. Zij deden hun uiterste
best om zijn wensen te vervullen en zijn verlangens niet
te dwarsbomen, want zij eerden hem als hun God, zoals het
een liefhebbende echtgenote betaamt. De vrouwen leefden
in zoveel innige, wederzijdse liefde met elkaar, dat het
leek alsof zij gedrieën als één
ademden, ofschoon zij in drie afzonderlijke lichamen
rondliepen!
De jaren gingen
voorbij. De keizer en zijn drie vrouwen hadden hun jeugd
achter zich gelaten en waren de middelbare leeftijd
gepasseerd. Hun oude dag naderde en nog steeds waren er
geen tekenen die wezen op de komst van een zoon. Daarom
werden de vorstinnen innerlijk verscheurd door onrust,
zorg en wanhoop, al waren de vrouwenvertrekken in het
paleis nog zo geriefelijk ingericht om hun bestaan te
veraangenamen.
Op zekere avond zaten
de keizer en zijn vrouwen bijeen in één van
de kamers van het paleis en spraken urenlang met grote
bezorgdheid over de toekomst van Ayodhya en hoe de
voorspoed en de veiligheid van de stad in de toekomst
konden worden gewaarborgd. Ieder van hen trachtte een
intelligente en sympathieke oplossing te vinden, maar
toen zij daar uiteindelijk niet toe in staat bleken,
stonden zij ontmoedigd op. Zij besloten de leidsman van
de familie, Vasishtha, te raadplegen en dan zijn advies
op te volgen.
Bij het aanbreken van
de dag werd Vasishtha eerbiedig verzocht aanwezig te zijn
en ook talrijke geleerden en raadslieden werden
uitgenodigd. De keizer legde hun het probleem voor: hoe
vinden wij een opvolger die het onmetelijke rijk tussen
de twee zeeën, het keizerrijk onder de heerschappij
van de Raghu-dynastie, zal kunnen regeren? Overmand door
wanhoop bad Dasharatha de wijze mannen in klagende
bewoordingen om een voorstel waar iedereen wel bij zou
varen.
Vasishtha bleef lang in
gedachten verzonken. Tenslotte opende hij de ogen en
sprak: 'Majesteit! U hoeft niet zo bedroefd te zijn, want
Ayodhya zal niet zonder meester zijn, noch zal zij als
weduwe achterblijven. Dit rijk zal vrolijk, gelukkig en
voorspoedig zijn, en zal ononderbroken in feeststemming
verkeren en altijd met groene slingers versierd zijn.
Ayodhya zal de rechtschapenheid beschermen en zal altijd
weergalmen van muziek en uitingen van blijdschap. Ik zal
niet toestaan dat een prins van een andere dynastie tot
de troon van Ayodhya zal worden verheven. De genade Gods
is een ondoorgrondelijke gave. De belofte van
rechtschapenheid, waaraan u zich zo trouw hebt gehouden,
zal u vast en zeker de opperste vreugde van het
vaderschap van een zoon schenken. Talm niet langer! Nodig
de wijze Rshyasrnga, de zoon van Vibhandaka, uit en draag
met hem als hogepriester het heilige offer op genaamd
putrakameshti, de yaga die voorgeschreven
is voor degenen die een zoon wensen te verwekken. Tref
onverwijld alle nodige ceremoniële en rituele
voorbereidingen voor de yaga. Uw wens zal stellig
vervuld worden.'
De vorstinnen
luisterden naar deze geruststellende woorden, met grote
beslistheid door Vasishtha uitgesproken en gelukzaligheid
vervulde hen. Er begon nieuwe hoop in hun harten op te
bloeien. Zij trokken zich in hun verblijven terug en
gaven zich over aan vurig gebed.
De keizer zocht in zijn
hofhouding naar de meest geschikte persoon die hij als
afgezant naar Rshyasrnga, zoon van Vibhandaka, kon zenden
met de opdracht deze naar de keizerlijke hoofdstad te
noden. Uiteindelijk riep hij zijn oude vriend, Romapada,
koning van Anga, bij zich en zond hem heen met de nodige
instructies en volledig uitgerust. Intussen werd aan de
oevers van de heilige rivier de Sarayu alles voor de
yaga in gereedheid gebracht. Er werden volgens de
heilige voorschriften fraaie offeraltaren opgericht; de
stad werd versierd met vlaggen en slingers. Zoals allen
hadden gehoopt en verwacht en tot ieders verrukking, kwam
de grote wijze Rshyasrnga met zijn gemalin Santha naar de
stad Ayodhya.
Keizer Dasharatha
verwelkomde de wijze aan de hoofdpoort van het paleis.
Hij gaf de eminente heilige een ceremoniële
voetwassing, waarna hij een weinig van het door de voeten
geheiligde water op zijn eigen hoofd druppelde. Toen
wierp hij zich aan de voeten van Vasishtha en bad hem aan
Rshyasrnga te vragen wat de juiste handelwijze zou zijn
bij de voorgenomen yaga.
Rshyasrnga wenste dat
de ministers en geleerden plaatsnamen in de aangewezen
volgorde en wees ook de keizer naar zijn plaats op de
troon. Toen beschreef hij de verschillende handelingen
van de plechtigheid, opdat de hofpriesters zouden weten
wat hun te doen stond. Hij gaf zulke nauwkeurige
aanwijzingen dat iedereen al precies wist waar hij in de
offerzaal moest gaan zitten.
De wijze besliste dat
de yaga de volgende dag, klokslag zeven uur, moest
beginnen. Het nieuws verspreidde zich als een lopend
vuurtje door de stad. Nog vÛÛr zonsopgang was
elke straat versierd met groene slingers en baanden grote
drommen mensen zich een weg naar de uitgestrekte open
plek aan de oever van de Saraya waar de yaga
volvoerd zou worden. Langs de rivier zag het zwart van de
opgetogen mensen.
Rshyasrnga en zijn
gemalin Santha betraden de speciaal voor deze gelegenheid
gebouwde offerhal (yaga mantap), met de keizer en
diens gemalinnen, onder de klanken van vedische gezangen
en de muziek van hoorns, trompetten en klarinetten en
begeleid door het gejuich van het volk. Rshyasrnga werd
geïnstalleerd als 'Brahma', oftewel hoofdorganisator
van de yaga; hij wees de geleerden ieder naar rang
hun verschillende taken aan, zoals het voorgaan in gebed,
de schriftlezing, het voorzingen, het zoenoffer
enzovoort. De offeranden werden door Rshyasrnga zelf met
de voorgeschreven formules in het heilige vuur geplaatst,
met angstvallige nauwkeurigheid, met grote toewijding en
een diep geloof.
Uit
het vuur dat volgens de heilige Geschriften brandend
gehouden werd, rees voor de ogen van alle aanwezigen een
goddelijke gestalte op, die straalde met de verblindende
pracht van een bliksemflits. In zijn handen hield Hij een
schitterende kom. Toen de grote menigte, waaronder ook de
priesters, dit zagen, verstijfden zij van schrik,
verbazing, ontzag en blijdschap. Door de plotselinge golf
van gelukzaligheid en mysterie waren zij volkomen
overweldigd. De keizer en zijn gemalinnen stortten tranen
van vreugde; zij sloegen hun ogen op naar het goddelijke
wezen en baden tot Hem met de handen gevouwen (zie voor
een voorbeeld ook S.B.
4.13:36).
Rshyasrnga zette het
ritueel voort met onverstoorbare gelijkmoedigheid, zoals
de Geschriften gebieden, en offerde de gaven in het vuur.
Plotseling klonk een stem uit het hemelgewelf, als op de
dag van eenwording met God. Rshyasrnga hield vol
verbazing op, om naar de boodschap uit de hemel te
luisteren. 'Maharadja! Neem deze kom aan en verdeel het
heilige 'payasam' voedsel dat u hierin gebracht
wordt in gelijke porties onder uw drie gemalinnen',
verkondigde de stem. Nadat Hij de kom aan de keizer
overhandigd had, verdween de geheimzinnige gestalte weer
in de vlammen waaruit Hij te voorschijn gekomen
was.
De vreugde van het volk
en van de prinsen, geleerden en priesters die getuige
waren van deze grootse manifestatie, kende geen grenzen.
Zodra de laatste riten volvoerd waren, keerde de
maharadja in optocht terug naar het paleis, met in zijn
handen de heilige kom die hem door de Goden geschonken
was.
Inhoud
van deze Vahini
|
vorige
bladzijde
|
volgende bladzijde
bhajans