ramkatha-titel.gif (4275 bytes) 









 

 

 

Hoofdstuk 3
Geen vaderschap voor Dasharatha
[
in het Engels]

 

ramaklein.jpg (51576 bytes)Toen Dasharatha's naam en faam Ravana, de demonenkoning van Lanka, ter ore kwamen, werd hij zo van afgunst vervuld dat hij besloot om, hoe dan ook, Dasharatha ten val te brengen. Ravana zocht naar een voorwendsel om Dasharatha tot een gevecht uit te dagen. Op zekere dag liet hij Dasharatha door een boodschapper weten dat, als deze hem geen hulde wilde bewijzen, hij hem, Ravana, op het slagveld tegenover zich zou vinden, waar hij maar moest bewijzen dat hij in de strijd zijn meerdere was. Deze oproep druiste in tegen alle internationale zedelijke beginselen, maar wanneer had een demon (rakshasa) ooit enige morele wetten gerespecteerd?

Toen Dasharatha de woorden van de boodschapper hoorde, begon hij onmiddellijk spottend te lachen. Waar de bode bij stond, schoot Dasharatha scherpe, dodelijke pijlen af, die helemaal in het verre Lanka doel troffen en de poorten van de stad hermetisch afsloten.

Daarna wendde Dasharatha zich tot de gezanten en sprak: 'Zo, heren! Ik heb zojuist de poorten van uw vestingstad afgesloten en het zal uw meester niet gelukken ze open te krijgen, hoe hij ook zijn best doet; dat is mijn huldebetoon aan uw onbeschaamde heer.' Bij hun terugkeer brachten de gezanten verslag uit aan Ravana, die verbijsterd reageerde toen hij alle deuren onwrikbaar gesloten vond. De wanhopige pogingen van Ravana en al zijn mannen liepen op niets uit - zij konden de poorten niet open krijgen. Toen Ravana echter door plotselinge schaamte bevangen werd, keerden de pijlen vreemd genoeg naar Ayodhya terug en vlogen de poorten open.

Ravana had zich echter voorgenomen alle heersers van de wereld aan zich te onderwerpen en, in het besef dat hij hierin alleen zou slagen als hij Gods genade kon verwerven, begaf hij zich diep in het woud, waar hij een gunstige plek uitzocht om in ascese te leven.

Ravana beoefende de ascese op een dermate intense en overtuigende wijze, dat de God Brahma wel voor hem moest verschijnen en gedwongen werd hem elke gunst te verlenen die hij zou verlangen. 'Ravana! Vraag me wat je maar wilt! Ik zal je hartewens vervullen', sprak Brahma. Ravana overdacht hoe Dasharatha hem beledigd had en overwoog de kans dat Dasharatha misschien zelfs nÛg machtiger zonen zou krijgen, van wie hij nog meer zou moeten verdragen, dus vroeg hij: 'Heer! Zegen mij met deze gave van uw genade: laat er geen kind uit Dasharatha's lendenen geboren worden.' Hierop sprak Brahma: 'Het zij zo', en verdween terstond, uit vrees dat Ravana een tweede boosaardig verzoek zou kunnen bedenken als Hij in zijn nabijheid bleef. Ravana stapte parmantig rond, hoogmoedig en onbevreesd en met een gevoel van triomf over zijn eigen dapperheid en zijn succes.

Intussen kwam er een volgend plan bij hem op! Hij dacht bij zichzelf: 'Dasharatha is nu een jongeling op huwbare leeftijd; als ik iets kan bedenken waardoor hij helemaal niet trouwt, ben ik dubbel zo veilig.' Met de geestelijke vermogens die hij als koning der Rakshaka's bezat, zag hij dat Dasharatha naar alle waarschijnlijkheid de dochter van de koning van Kosala zou huwen. Dus besloot hij deze prinses te doden! Als de mens zelf met de ondergang bedreigd wordt, wijkt zijn verstand van het rechte pad! Heimelijk drong hij in vermomming het koninkrijk van Kosala binnen en ontvoerde de prinses. Hij legde haar in een houten kist en gaf deze prijs aan de golven der zee.

De waarheid dat niets ooit kan geschieden buiten Gods wil, ontging Ravana. Brahma beschikte anders: de golven wierpen de kist terug op het strand. De plek waar de kist belandde, was een gebied dat rijk was aan natuurschoon. De volgende dag bezocht Sumanthra, Dasharatha's eerste minister, toevallig deze plaats voor een korte vakantie waarin hij in alle rust staatsproblemen kon overdenken. Toen zijn oog op de kist viel, bracht hij deze in veiligheid en opende hem. Tot zijn verbazing trof hij daarin een bekoorlijk meisje aan, met mooie  glanzende ogen en omgeven met een stralenkrans van goddelijke pracht. Sumanthra werd overstelpt door medelijden en sprak zacht en liefdevol tot het meisje: 'Kleine meid! Hoe ben je in deze kist terechtgekomen?' Zij antwoordde: 'Grote heer, ik ben de prinses van Kosala, mijn naam is Kausalya. Ik weet niet hoe ik in deze kist terechtgekomen ben, noch wie mij erin heeft gestopt. Ik was in de paleistuin met mijn vriendinnen aan het spelen en herinner mij niet wat er met mij gebeurd is.'

Sumanthra was ontroerd door haar eenvoudige en oprechte woorden. Hij sprak: 'Alleen Rakshasa's nemen hun toevlucht tot dergelijke barbaarse listen; daar hebben gewone mensen geen weet van! Ik zal je naar je vader brengen en je weer aan hem toevertrouwen. Ga met me mee, laten wij onverwijld gaan.'

Sumanthra zette het meisje in zijn wagen en ging op weg naar Kosala. Daar aangekomen, gaf hij haar aan de koning terug en deelde aan het hof alle bijzonderheden mee die hem bekend waren.

De koning stelde Sumanthra nu ook allerlei vragen. Hij ontdekte dat hij niemand minder dan de eerste minister aan het hof van Dasharatha, de keizer van Ayodhya, voor zich had en dat diens meester nog niet gehuwd was. Die ontdekking vervulde hem met blijdschap. Hij sprak: 'Excellentie! U hebt mijn kind bij mij teruggebracht en haar van de ondergang gered. Ik heb derhalve besloten mijn dochter aan uw meester zelf uit te huwen. Wees zo goed de keizer van mijn aanbod in kennis te stellen.' Hij bewees Sumanthra de formele eer die hem toekwam en zond hem heen in gezelschap van de hofpriester en met passende geschenken.

Sumanthra vertelde Dasharatha in geuren en kleuren wat er gebeurd was. Als bevestiging dat hij het aanbod van de koning van Kosala aanvaard had, liet Dasharatha de priester van Kosala vergezellen door zijn eigen hofpriester, aan wie hij vele goede gaven meegaf. Dag en uur van de huwelijksvoltrekking werden vastgesteld en zo ging Dasharatha op weg naar de hoofdstad van Kosala, begeleid door een schitterende stoet van olifanten, strijdwagens, cavalerie en infanterie. De muziek van lofzangen uit de stoet steeg ten hemel en weergalmde tot aan de horizon. Het huwelijk van Dasharatha en Kausalya werd met grote pracht en praal gevierd. De koning van Kosala nam Sumanthra terzijde en sprak: 'U bent degene die deze heerlijke gebeurtenis teweeggebracht hebt, al geschiedt natuurlijk nimmer iets buiten Gods wil. Niettemin vraag ik mij af hoe ik u kan belonen en u mijn dankbaarheid kan tonen. Wees zo goed mijn aanbod te aanvaarden en deze dag ook zelf in mijn hoofdstad in het huwelijk te treden. Als u hierin toestemt, zal ik vandaag nog voorbereidingen treffen voor die vreugdevolle gebeurtenis.'

Dasharatha en Sumanthra betuigden hun instemming met het voorstel. Sumanthra werd in de echt verbonden met de dochter van Viradasa, uit het geslacht van Ganga. Het nieuws dat zowel de keizer als de eerste minister in dezelfde stad en op dezelfde dag in het huwelijk waren getreden, ging als een lopend vuurtje door stad en land en bracht overal blijde verbazing en verrukking teweeg. De feestelijkheden hielden drie dagen aan; het volk werd vergast op muziek, toneel, dans en vele andere vermakelijkheden. Dag en nacht heersten overal opwinding en vreugde.

Op de vierde dag keerde Dasharatha met zijn gemalin en zijn hofhouding terug naar Ayodhya, tezamen met Sumanthra, diens bruid en hun gevolg. Bij het binnenrijden van de stad werden zij door de bevolking met toejuichingen begroet. Dasharatha's onderdanen waren opgetogen over het huwelijk van hun keizer en dat van de eerste minister; zij dansten in de straten en riepen: 'Jai, Jai', tot zij er schor van werden. Zij stonden langs de kant van de weg om hun keizerin te zien; zij sprenkelden rozenwater op de toegangswegen en zwaaiden met kamfervlammen om de stoet te verwelkomen.

Dasharatha hervatte zijn regeringstaken en heerste over zijn rijk met liefde en toewijding. Vaak trok hij samen met zijn gemalin naar de bossen waar hij onbezorgde dagen doorbracht. Maar naarmate de tijd voortsnelde en er dagen, maanden en jaren verstreken, tekenden zich donkere schaduwen van droefheid af op het gelaat van de keizer, want zijn kinderloosheid bedrukte hem meer en meer.

De keizer raadpleegde priesters, geleerden en ministers en toen hij eenmaal wist dat hun wens overeenkwam met Kausalya's vurige bede, huwde hij een tweede vrouw, Sumitra genaamd. Sumitra deed haar naam eer aan, want zij bezat inderdaad alle goede eigenschappen van een vrouw die in de omgang vriendschap kon wekken. De banden van genegenheid die Kausalya en Sumitra verbonden, waren veel sterker dan die tussen een moeder en haar kind. Wederzijds verlangden zij er vurig naar de ander vreugde te bereiden en beiden waren bezield met zedelijke moed, onthechting en mededogen. Maar, hoewel er vele jaren verstreken, waren er geen tekenen die erop wezen dat de keizer op een troonopvolger mocht hopen. Door wanhoop gedreven huwde Dasharatha op aandrang van de twee vorstinnen een derde vrouw. Haar naam was Kaikeyi en zij was de gracieuze, bekoorlijke dochter van de koning van Kekaya in Kashmir.

De koning van Kekaya stelde echter bepaalde voorwaarden aleer hij toestemde in de echtverbintenis! Hij stond erop dat, wanneer Kaikeyi een zoon zou baren, deze het recht van troonopvolging zou krijgen; mocht de keizer van Ayodhya het hiermee niet eens zijn, zo verklaarde hij, dan zou hij geen toestemming tot het huwelijk geven. Met deze boodschap keerde Garga, de hofpriester, terug naar Ayodhya. Kausalya en Sumitra zagen in hoe vurig de keizer ernaar verlangde de prinses van Kekaya, wier schoonheid door eenieder werd bezongen, tot vrouw te nemen. Zij achtten het de plicht van elke liefhebbende vrouw om ook aan de geringste wens van hun echtgenoot te voldoen en om zich voor het verwezenlijken van die wens volledig in te zetten. Ook waren zij zich er terdege van bewust dat het keizerlijk geslacht van Ayodhya nooit ontheiligd zou worden door een zoon die de morele wetten zou schenden. Al zou Dasharatha beloven dat de zoon van zijn derde vrouw de troon mocht bestijgen, dan nog zou de zoon die uit Kaikeyi in de dynastie geboren werd stellig de belichaming van rechtschapenheid zijn en vrij zijn van een dergelijke smet. Met eerbiedig gevouwen handen smeekten zij Dasharatha: 'Heer! Niets maakt ons gelukkiger dan uw geluk. Aanvaard de condities van de koning van Kekaya en trouw met zijn dochter, zodat de voortzetting van het keizerlijk geslacht van Raghu veiliggesteld is. U hoeft er geen seconde over na te denken.'

De woorden van Kausalya en Sumitra wakkerden het vuur van zijn verlangen nog meer aan, daarom zond de keizer Garga terug met vele geschenken en met de boodschap dat de voorwaarden geaccepteerd waren. Dasharatha liet de koning weten dat hij spoedig zou komen voor de huwelijksvoltrekking. De plechtigheid zelf werd met grote luister gevierd.

Dasharatha keerde naar zijn hoofdstad terug, stralend als de maan te midden van de sterren, toen hij in optocht door de straten reed, vergezeld van zijn drie gemalinnen. De keizer behandelde ieder van hen met evenveel egards, terwijl ook zij voor elkaar en voor de keizer evenveel liefde en hetzelfde respect aan de dag legden. Zij aanbaden de keizer en waren bevreesd hem te mishagen. Zij deden hun uiterste best om zijn wensen te vervullen en zijn verlangens niet te dwarsbomen, want zij eerden hem als hun God, zoals het een liefhebbende echtgenote betaamt. De vrouwen leefden in zoveel innige, wederzijdse liefde met elkaar, dat het leek alsof zij gedrieën als één ademden, ofschoon zij in drie afzonderlijke lichamen rondliepen!

De jaren gingen voorbij. De keizer en zijn drie vrouwen hadden hun jeugd achter zich gelaten en waren de middelbare leeftijd gepasseerd. Hun oude dag naderde en nog steeds waren er geen tekenen die wezen op de komst van een zoon. Daarom werden de vorstinnen innerlijk verscheurd door onrust, zorg en wanhoop, al waren de vrouwenvertrekken in het paleis nog zo geriefelijk ingericht om hun bestaan te veraangenamen.

Op zekere avond zaten de keizer en zijn vrouwen bijeen in één van de kamers van het paleis en spraken urenlang met grote bezorgdheid over de toekomst van Ayodhya en hoe de voorspoed en de veiligheid van de stad in de toekomst konden worden gewaarborgd. Ieder van hen trachtte een intelligente en sympathieke oplossing te vinden, maar toen zij daar uiteindelijk niet toe in staat bleken, stonden zij ontmoedigd op. Zij besloten de leidsman van de familie, Vasishtha, te raadplegen en dan zijn advies op te volgen.

Bij het aanbreken van de dag werd Vasishtha eerbiedig verzocht aanwezig te zijn en ook talrijke geleerden en raadslieden werden uitgenodigd. De keizer legde hun het probleem voor: hoe vinden wij een opvolger die het onmetelijke rijk tussen de twee zeeën, het keizerrijk onder de heerschappij van de Raghu-dynastie, zal kunnen regeren? Overmand door wanhoop bad Dasharatha de wijze mannen in klagende bewoordingen om een voorstel waar iedereen wel bij zou varen.

Vasishtha bleef lang in gedachten verzonken. Tenslotte opende hij de ogen en sprak: 'Majesteit! U hoeft niet zo bedroefd te zijn, want Ayodhya zal niet zonder meester zijn, noch zal zij als weduwe achterblijven. Dit rijk zal vrolijk, gelukkig en voorspoedig zijn, en zal ononderbroken in feeststemming verkeren en altijd met groene slingers versierd zijn. Ayodhya zal de rechtschapenheid beschermen en zal altijd weergalmen van muziek en uitingen van blijdschap. Ik zal niet toestaan dat een prins van een andere dynastie tot de troon van Ayodhya zal worden verheven. De genade Gods is een ondoorgrondelijke gave. De belofte van rechtschapenheid, waaraan u zich zo trouw hebt gehouden, zal u vast en zeker de opperste vreugde van het vaderschap van een zoon schenken. Talm niet langer! Nodig de wijze Rshyasrnga, de zoon van Vibhandaka, uit en draag met hem als hogepriester het heilige offer op genaamd putrakameshti, de yaga die voorgeschreven is voor degenen die een zoon wensen te verwekken. Tref onverwijld alle nodige ceremoniële en rituele voorbereidingen voor de yaga. Uw wens zal stellig vervuld worden.'

De vorstinnen luisterden naar deze geruststellende woorden, met grote beslistheid door Vasishtha uitgesproken en gelukzaligheid vervulde hen. Er begon nieuwe hoop in hun harten op te bloeien. Zij trokken zich in hun verblijven terug en gaven zich over aan vurig gebed.

De keizer zocht in zijn hofhouding naar de meest geschikte persoon die hij als afgezant naar Rshyasrnga, zoon van Vibhandaka, kon zenden met de opdracht deze naar de keizerlijke hoofdstad te noden. Uiteindelijk riep hij zijn oude vriend, Romapada, koning van Anga, bij zich en zond hem heen met de nodige instructies en volledig uitgerust. Intussen werd aan de oevers van de heilige rivier de Sarayu alles voor de yaga in gereedheid gebracht. Er werden volgens de heilige voorschriften fraaie offeraltaren opgericht; de stad werd versierd met vlaggen en slingers. Zoals allen hadden gehoopt en verwacht en tot ieders verrukking, kwam de grote wijze Rshyasrnga met zijn gemalin Santha naar de stad Ayodhya.

Keizer Dasharatha verwelkomde de wijze aan de hoofdpoort van het paleis. Hij gaf de eminente heilige een ceremoniële voetwassing, waarna hij een weinig van het door de voeten geheiligde water op zijn eigen hoofd druppelde. Toen wierp hij zich aan de voeten van Vasishtha en bad hem aan Rshyasrnga te vragen wat de juiste handelwijze zou zijn bij de voorgenomen yaga.

Rshyasrnga wenste dat de ministers en geleerden plaatsnamen in de aangewezen volgorde en wees ook de keizer naar zijn plaats op de troon. Toen beschreef hij de verschillende handelingen van de plechtigheid, opdat de hofpriesters zouden weten wat hun te doen stond. Hij gaf zulke nauwkeurige aanwijzingen dat iedereen al precies wist waar hij in de offerzaal moest gaan zitten.

De wijze besliste dat de yaga de volgende dag, klokslag zeven uur, moest beginnen. Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje door de stad. Nog vÛÛr zonsopgang was elke straat versierd met groene slingers en baanden grote drommen mensen zich een weg naar de uitgestrekte open plek aan de oever van de Saraya waar de yaga volvoerd zou worden. Langs de rivier zag het zwart van de opgetogen mensen.

Rshyasrnga en zijn gemalin Santha betraden de speciaal voor deze gelegenheid gebouwde offerhal (yaga mantap), met de keizer en diens gemalinnen, onder de klanken van vedische gezangen en de muziek van hoorns, trompetten en klarinetten en begeleid door het gejuich van het volk. Rshyasrnga werd geïnstalleerd als 'Brahma', oftewel hoofdorganisator van de yaga; hij wees de geleerden ieder naar rang hun verschillende taken aan, zoals het voorgaan in gebed, de schriftlezing, het voorzingen, het zoenoffer enzovoort. De offeranden werden door Rshyasrnga zelf met de voorgeschreven formules in het heilige vuur geplaatst, met angstvallige nauwkeurigheid, met grote toewijding en een diep geloof.

dasaratha-vat.jpg (29606 bytes)Uit het vuur dat volgens de heilige Geschriften brandend gehouden werd, rees voor de ogen van alle aanwezigen een goddelijke gestalte op, die straalde met de verblindende pracht van een bliksemflits. In zijn handen hield Hij een schitterende kom. Toen de grote menigte, waaronder ook de priesters, dit zagen, verstijfden zij van schrik, verbazing, ontzag en blijdschap. Door de plotselinge golf van gelukzaligheid en mysterie waren zij volkomen overweldigd. De keizer en zijn gemalinnen stortten tranen van vreugde; zij sloegen hun ogen op naar het goddelijke wezen en baden tot Hem met de handen gevouwen (zie voor een voorbeeld ook S.B. 4.13:36).

Rshyasrnga zette het ritueel voort met onverstoorbare gelijkmoedigheid, zoals de Geschriften gebieden, en offerde de gaven in het vuur. Plotseling klonk een stem uit het hemelgewelf, als op de dag van eenwording met God. Rshyasrnga hield vol verbazing op, om naar de boodschap uit de hemel te luisteren. 'Maharadja! Neem deze kom aan en verdeel het heilige 'payasam' voedsel dat u hierin gebracht wordt in gelijke porties onder uw drie gemalinnen', verkondigde de stem. Nadat Hij de kom aan de keizer overhandigd had, verdween de geheimzinnige gestalte weer in de vlammen waaruit Hij te voorschijn gekomen was.

De vreugde van het volk en van de prinsen, geleerden en priesters die getuige waren van deze grootse manifestatie, kende geen grenzen. Zodra de laatste riten volvoerd waren, keerde de maharadja in optocht terug naar het paleis, met in zijn handen de heilige kom die hem door de Goden geschonken was.

 

 

Inhoud van deze Vahini | vorige bladzijde | volgende bladzijde
bhajans