ramkatha-titel.gif (4275 bytes) 
 

 

 

 

 

Hoofdstuk 5
De goeroe en de leerlingen
[
in het Engels]

 

ramaklein.jpg (51576 bytes)De broers woonden bij de leraar in huis en dienden hem met grote toewijding. Zij hadden de geriefelijkheden van het paleis afgezworen en doorstonden blijmoedig de ontberingen en ongemakken in hun nieuwe omgeving. Nederig en getrouw gaven zij gehoor aan de wensen van hun meester. Binnen zeer korte tijd was hun studie voltooid en beheersten zij de vakken die hun onderwezen waren. Op zekere dag begaf keizer Dasharatha zich met zijn minister naar het huis van de leraar. Hij was buiten zichzelf van vreugde toen hij hoorde hoe zijn zonen de vedische hymnen voordroegen en hoe de heilige mantra's duidelijk en zonder haperen van hun lippen rolden, gelijk een waterval van glanzende parels. Het verheugde hem dat zijn zonen zoveel hadden geleerd.

Rama stond op, liep op zijn vader toe en wierp zich aan zijn voeten. Toen zij dit zagen, kwamen ook de drie broers naar voren en wierpen zich voor hun vader ter aarde. Vasishtha nodigde de keizer en zijn minister uit om plaats te nemen op banken die met hertevel bekleed waren. Dasharatha begon een gesprek met de leraar om van hem te vernemen hoever de kinderen met hun studie gevorderd waren. Rama gaf zijn broers een teken dat het gesprokene niet voor hun oren bestemd was. Nadat hij daartoe van zijn goeroe toestemming had gekregen, verliet Rama de kamer met zijn boeken onder de arm en beduidde de anderen hem te volgen. In alles richtten de broers zich naar Rama, wiens geringste wenk voldoende was om hen stilzwijgend te doen gehoorzamen.

Dit voorval was Vasishtha en Dasharatha niet ontgaan. Zij waren vol waardering voor het rechtschapen gedrag van Rama, omdat hij de strekking begreep van het onderhoud tussen leraar en ouder en voor de nederigheid waarmee hij had gereageerd, zowel als voor de wijze waarop hij zich gedroeg als een voorbeeld en een ideaal ter navolging voor zijn drie broers. Het verheugde hun dat de prinsen zoveel discipline hadden geleerd.

Vasishtha kon zijn gevoelens niet langer voor zich houden. Hij sprak: 'Maharadja! Uw zonen beheersen alle takken van de spirituele wetenschap. Rama kent alle morele wetten en religieuze Geschriften (Shastra's). Hij is geen gewone sterveling. Zodra ik Hem voordeed hoe Hij de Veda's moest opzeggen, herhaalde Hij ze, alsof Hij ze reeds kende. Slechts Hij die zelf deze gezangen geïnspireerd heeft, kan ze op deze wijze nazeggen; dat kan niemand anders. De Veda's zijn geen 'boeken' die Hij in zijn vrije tijd heeft kunnen doorlezen. De Veda's zijn openbaringen aan grote zieners die door goeroes zijn doorgegeven aan hun leerlingen. Zij zijn louter door mondelinge overlevering bewaard gebleven en worden daarom aangeduid met 'shruti', hetgeen betekent 'dat wat gehoord is'. Men kan ze nergens anders dan bij de leraar vinden! Het is de goddelijke adem die vorm heeft gekregen in deze mantra' s. Nog nooit heb ik iemand gezien die de Veda's beheerst zoals Rama dat doet. Waarom zou ik 'gezien' zeggen? Ik heb zelfs nog nooit van iemand 'gehoord' die deze opmerkelijke prestatie heeft geleverd.

Ik zou u over nog veel meer bovenmenselijke verrichtingen van uw zoon kunnen vertellen. Maharadja! Als ik eraan denk hoe gelukkig ik mij mag prijzen dat ik deze jongens tot leerling mocht hebben, dan heb ik het gevoel dat het mijn beloning is voor mijn jarenlange ascese. De prinsen hoeven niet verder te leren. Nu moet hun de kunst van het boogschieten worden bijgebracht en van soortgelijke bedrevenheden die bij hun prinselijke status horen. Zij hebben hun studie onder mijn leiding voltooid en hebben zich bekwaamd in al wat ik hun kan onderwijzen. Bovendien is deze dag bijzonder gunstig voor het nemen van de volgende stap. Neemt u de prinsen nu maar mee terug naar het paleis.'

Dasharatha, die maandenlang zeer onder de scheiding van zijn zonen geleden had, stortte tranen van blijdschap bij deze woorden. Hij kon zijn vreugde niet bedwingen. Hij wendde zich tot de minister naast hem en droeg hem op het goede nieuws aan de vorstinnen over te brengen en hun te verzoeken om naar de hermitage te komen met de geschenken die leerlingen hun leraar moeten aanbieden bij het einde van de periode waarin zij onder zijn hoede geweest zijn. Sumanthra haastte zich naar het paleis en deelde het nieuws mede. Hij maakte de geschenken gereed en keerde eerder terug dan verwacht.

Intussen hadden de jongens, op aanraden van Vasishtha, hun eigendommen laten inpakken en op de wagen laten laden. Op aanwijzingen van hun vader bewezen de kinderen de goeroe eer volgens de voorgeschreven riten, gaven hem de geschenken en wierpen zich aan zijn voeten. Toen vroegen zij hem toestemming om naar huis te gaan.

Vasishtha trok de jongens naar zich toe, vatte hun handen en gaf hun een zacht klopje op hun hoofd. Hij zegende hen en gaf hun node toestemming om te vertrekken. De pijn van het afscheid deed de tranen in zijn ogen opwellen. Hij begeleidde zijn leerlingen naar de wagen en zag hoe zij erop klommen en wegreden. De jongens draaiden zich om en keken lange tijd met gevouwen handen in de richting van de goeroe. De leraar keek hen na van waar hij stond en tranen rolden over zijn wangen. Dasharatha zag hoe sterk de band was tussen de leraar en zijn pupillen, en dat verheugde hem zeer.

Terwijl de prinsen op weg naar huis waren, tradVasishtha met bezwaard gemoed de kluizenaarshut binnen. Waarheen zijn blik zich ook wendde, zag hij duisternis, zonder een sprankje licht. Hij vreesde dat de gehechtheid die zich bij hem ontwikkeld had, hem voorgoed zou kunnen ketenen en hij besloot zich aan meditatie over te geven om de opkomende vloed van de herinnering te bedwingen. Al spoedig had hij de illusie van de buitenwereld achter zich gelaten en was hij opgegaan in innerlijke gelukzaligheid. Hij besefte dat de prinsen de belichaming waren van dharma, artha, kama en moksha - de vier levensdoelen van de mens: rechtschapenheid, materiële voorspoed, vervulling van verlangen en tenslotte bevrijding - en dat zij de menselijke vorm hadden aangenomen om deze grootse idealen van een harmonieus en gezegend leven op aarde tot nieuw leven te wekken. Deze wetenschap verschafte hem volkomen vrede.

Dasharatha besloot het onderwijs dat de jongens hadden genoten aan te vullen door hen te oefenen in het gebruik van wapens. Hij ontbood dus deskundige boogschutters en andere experts om de prinsen de technieken van aanval en verdediging bij te brengen. Maar wie kan beweren dat hij iets te leren had aan deze jongens, die reeds grootmeesters waren op elk wetenschappelijk terrein? Zij speelden slechts de rol van menselijk wezen en deden alsof zij iets te leren hadden.

Wie zou Hem, die de leiding heeft van dit aardse marionettenspel, kunnen leren hoe Hij de touwtjes moet bedienen? Mensen die niet in staat waren onder de camouflage van maya hun eigen werkelijkheid te herkennen, trachtten hen op te leiden en hen te bekwamen in praktische vaardigheden die voor het materiële leven van nut zijn. De prinsen waren gekomen om de wereld voor rampspoed te behoeden; daarom moesten zij in en van de wereld zijn en de conventies van de wereld respecteren, voorzover deze aan hun doel dienstbaar waren. Gewone stervelingen konden hun handelingen niet begrijpen, want die gingen het menselijk verstand en de menselijke verbeeldingskracht verre te boven. Zij zouden machteloos zijn geweest als hun gevraagd was die daden te verklaren. Doch de mensen moesten zich de idealen eigen maken die deze prinsen in praktijk brachten. Daarom toonde Rama zich aan de buitenwereld als een gloeiende sintel die overdekt is met as, als een vijver met een dik tapijt van kroos, of als de maan die achter een wolkengordijn verscholen gaat. En de broers volgden Rama's voorbeeld.

Rama en Lakshmana toonden een inzicht in en kennis van krijgslisten en strategische vaardigheden die zelfs hun deskundige leraren onbekend waren. Zij waren erdoor verbijsterd en zelfs enigszins beangstigd. Maar nooit schoten de prinsen hun pijlen af naar vogels of andere dieren. Nooit verbraken zij hun plechtige gelofte om slechts bij dringende noodzaak hun wapens te gebruiken en niet om de sport van het doden of verwonden. Hun leraren namen hen dikwijls mee naar het woud voor trektochten en voor de jacht; doch wanneer zij meenden een geschikte prooi te zien en de prinsen aanspoorden te schieten, protesteerden dezen en zeiden: 'Deze pijlen mogen niet worden gebruikt tegen enig onschuldig doelwit, maar uitsluitend ter bescherming van de welvaart en het welzijn van de wereld en tot dienst aan de mensheid. Dat is het doel waartoe wij ze bij ons dragen en wij zullen ze niet beledigen door ze voor dit dwaze tijdverdrijf te gebruiken', zo verzekerden zij en legden pijl en boog neer. De leraren moesten hun argumenten wel accepteren. Met ieder woord en elke daad gaf Rama blijk van mededogen. Soms, als Lakshmana zijn pijl op een vogel of ander dier richtte, kwam Rama tussenbeide en protesteerde: 'Lakshmana, wat heeft dit dier jou of de wereld misdaan? Waarom wil je er zo graag op schieten? Het druist geheel in tegen de morele gedragscode waaraan koningen zich te houden hebben, om onschuldige wezens iets aan te doen; weet je dat niet?'

Menigmaal als de keizer zitting hield met zijn ministers, waren ook de prinsen daarbij aanwezig. Er werden staatkundige problemen besproken, er werd gediscussieerd over rechtspraak en over de praktische toepassing van morele principes in het besturen van het rijk. De keizer vertelde verhalen over hun grootouders en over anderen uit het keizerlijk geslacht; hoe zij de liefde en de trouw van hun onderdanen verwierven, hoe zij ten strijde trokken tegen 'demonen' en voor hun 'Goden' en hoe hun streven werd beloond met de genade en de steun van God. Zowel de vader als zijn zonen raakten opgetogen door deze vertellingen. Menigmaal namen de ministers om de beurt deze aangename taak op zich.

Naarmate de jaren verstreken en de prinsen opgroeiden, raakten de ministers ervan overtuigd dat hun bepaalde regeringstaken konden worden toevertrouwd. De mensen droomden ervan dat, als de prinsen meerderjarig werden en de teugels van het bewind zouden overnemen, er een hemel op aarde zou komen. Als de mensen de prinsen zagen, voelden zij hoe er spontaan een hechte band van liefde tussen hen ontstond. De gesprekken die zich dan tussen hen ontsponnen, werden gekenmerkt door zoete harmonie. Er was niet één sterveling in de stad Ayodhya die deze eenvoudige, nederige, rechtschapen en onzelfzuchtige prinsen niet liefhad, of die er niet naar verlangde in hun nabijheid te zijn. Voor de kinderen van Ayodhya waren de prinsen even dierbaar als hun eigen lichaam en voor de stad waren zij zo kostbaar als haar eigen hart.

Toen zij ongeveer twaalf jaar oud waren, ontbood Dasharatha op zekere dag minister Sumanthra, een man die rijk aan deugden was, en droeg hem op voorzieningen te treffen om de prinsen te onderrichten in de paravidya, de hogere kennis der bevrijding. Hij zei dat, hoezeer men ook bedreven is in de lagere, wereldlijke wetenschappen (aparavidya), men slechts in de paravidya de kracht kan vinden die men nodig heeft om een leven van rechtschapenheid (dharma) te leiden. Juist op deze jonge leeftijd moest deze morele cultuur van de hoogste orde aan hen worden overgedragen.

Het slagen of falen in het latere leven wordt bepaald door de indrukken en de ervaringen die zijn opgedaan in de eerste stadia van het leven. In die jonge jaren worden de funderingen gelegd voor de woning van later. Daarom sprak Dasharatha: Leid de prinsen rond in het koninkrijk en laten zij niet alleen kennisnemen van de levensomstandigheden van het volk, maar ook van het ontstaan van onze heilige plaatsen. Vertel hun waarom deze plaatsen heilig zijn, leer hun de geschiedenis van de tempels en van de heiligen en wijzen, die door hun aanwezigheid deze tempels hebben geheiligd en laat hen de goddelijke atmosfeer inademen die deze plaatsen hun wijding verleent. Ik denk dat het goed is als zij dit alles ervaren. Als zij opgroeien zullen zij geneigd zijn om toe te geven aan zinnelijke verlangens en driften. Aleer zij aan dergelijke neigingen ten prooi kunnen vallen doen wij er goed aan hun eerbied en ontzag in te prenten en het zaad van de toewijding te zaaien aan het goddelijke principe dat immanent is in het universum. Alleen hierdoor kunnen zij ervoor worden bewaard dat zij zich verlagen van het menselijke niveau tot het dierlijke. Voor hen die een koninkrijk besturen is dit van wezenlijk belang. Raadpleeg Vasishtha en de leraren en begin terstond met de voorbereidingen voor de reis.'

Alle nodige maatregelen werden getroffen, tot volle tevredenheid van Sumanthra, die opgetogen was bij het vooruitzicht dat de prinsen deze prachtige kans kregen; hij maakte zich gereed om hen te vergezellen. Het nieuws van de bedevaart van hun zonen kwam ook de vorstinnen ter ore. Het verheugde hen zeer dat de prinsen deze heilige tocht gingen ondernemen en zij maakten allerlei voorbereidselen om de reis zo gelukkig en nuttig mogelijk te laten verlopen. Zij zorgden ervoor dat een paar kindermeisjes meegingen en ook enkele leeftijdgenootjes van de prinsen. De laatsten waren buiten zichzelf van vreugde bij het vooruitzicht dat zij de heilige plaatsen van het rijk zouden bezoeken. De prinsen brachten hun geestdrift over op hun metgezellen; ook voor hen vroegen zij de keizer om passende kleding en andere benodigdheden voor de reis.

De volgende dag, toen het uur was aangebroken dat als het gunstigste tijdstip speciaal was uitgekozen om de reis aan te vangen, bogen de prinsen zich voor hun ouders en raakten met het voorhoofd hun voeten aan. Daarna wierpen zij zich aan de voeten van hun geestelijk leidsman. Hun moeders brachten heilige stippen aan op hun voorhoofd en hun wangen, om het boze oog af te wenden en hen tegen onheil te beschermen. De jongens legden hun koninklijke kledij af en trokken pelgrimsgewaden aan, dat wil zeggen, zijden dhoti's om het middel en zijden shawls om de schouders. Na van iedereen afscheid te hebben genomen klommen zij op de wagen. Het paleis weergalmde van de overwinningskreten uit de kelen van duizenden burgers die samengedromd waren om de prinsen uitgeleide te doen. De wagen, met gardes voor- en achterop, zette zich in beweging.

Dagen, weken en zelfs maanden gingen voorbij! De prinsen en hun begeleiders bezochten elke tempel en iedere gewijde plaats en dronken diep de heiligheid in van elke plek. In iedere tempel die zij bezochten, namen zij met geloof en toewijding deel aan de erediensten en kwamen zij door hun diepgaande vragen alles te weten over de voorgeschiedenis van elke plaats en over de antecedenten van elk heiligdom. Gedurende deze hele, lange periode wilden de prinsen aan niets anders denken of zich met iets anders bezig houden dan met hun spirituele tocht. Sumanthra beschreef hun de heilige plaatsen met zoveel levendigheid en bezieling dat hij hun harten met ontroering vervulde. De prinsen overstelpten hem met vragen en wilden steeds meer en steeds verdergaande bijzonderheden weten over hetgeen hij hun vertelde. Sumanthra was verrukt over het niet te stillen, diepe verlangen van de jongens en bleef steeds weer vertellen en inspireren.

Zo trokken zij van Kanyakumari naar Kashmir en van de oost- naar de westkust; een tocht die meer dan drie maanden vergde. In welke streek van het keizerrijk zij zich ook bevonden, overal hadden zij een open oog voor het lijden van de bevolking en voor de ontberingen van de pelgrims. Daar waar zij misstanden aantroffen, smeekten zij minister Sumanthra om een goede oplossing te vinden en de nodige voorzieningen te treffen.

Het was aan hen te danken dat vele tempels werden hersteld en herbouwd, dat er bronnen voor drinkwater werden geslagen en dat er bomen werden geplant langs de openbare wegen; ook werden er centra geopend waar water werd verstrekt aan dorstige voetreizigers, werden er herbergen gebouwd en klinieken gevestigd. Telkens wanneer Rama de wens te kennen gaf dat er dergelijke voorzieningen zouden komen, stemde Sumanthra zonder aarzelen toe en zorgde ervoor dat alles terstond tot zijn tevredenheid in orde gebracht werd. Het bemoedigde de prinsen zeer dat het keizerrijk een minister had die zo loyaal en efficiënt was als Sumanthra; zij zeiden tegen elkaar dat, als zij eenmaal zulke ministers zouden hebben, zij verzekerd konden zijn van welvaart en voorspoed in het rijk.

De berichten over de pelgrimstocht van de prinsen werden naar Ayodhya overgebracht door speciale koeriers die zich in estafette heen en weer spoedden met het nieuws dat zij hadden vergaard. Bij elke vertraging die optrad, waren de vorstinnen dodelijk ongerust. Dan smeekten zij hun geestelijk leidsman Vasishtha om hun de juiste feiten over hun zonen mede te delen. Vasishtha had het yogische vermogen om te zien wat er met hen gebeurde en hij bracht de moeders dan altijd het geruststellende nieuws dat de jongens gelukkig en gezond waren en dat zij weldra naar de hoofdstad zouden terugkeren. Dit gaf de moeders weer moed en vertrouwen. Vasishtha zegende hen en trok zich weer terug in zijn kluizenaarshut.

Toen brachten de koeriers een blij bericht. Zij zeiden dat de prinsen dicht bij Ayodhya waren en zeker binnen twee dagen in de hoofdstad zouden aankomen! Daarom werden er voorbereidingen getroffen aan de hoofdpoort van Ayodhya om in de keizerlijke hoofdstad de vier prinsen te verwelkomen die hun lange en zware pelgrimage met zoveel succes hadden volbracht en zich op zulk een verdienstelijke wijze roem hadden verworven door hun toewijding en mededogen tijdens hun triomftocht. De straten werden met rozenwater besprenkeld, zodat het stof niet kon opwaaien, en met bogen en slingers getooid. Aan weerszijden van de weg stonden vrouwen met schalen waarop zij lampen gezet hadden die helder opvlamden; daarmee wilden zij hun hulde betuigen als de prinsen voorbijkwamen.

Zoals aangekondigd was, kwamen de prinsen bij de stadspoort aan; voor hen uit zwaaiden de mensen in eerbetoon met hun lampen. Zij reden over de hoofdweg, die met geurige bloemblaadjes bestrooid was, voorafgegaan door een zich langzaam voortbewegende stoet van muzikanten en minstrelen die welkomstliederen zongen. Brahmanen reciteerden gezangen om Gods zegen af te smeken over deze opmerkelijke telgen van de keizerlijke familie. Sumanthra voegde zich bij de prinsen, wier gezichten straalden met een bovenaardse gloed.

Toen zij bij de paleispoorten aankwamen, werden allerlei riten uitgevoerd om de invloed van het boze oog af te wenden, waarna de prinsen naar de binnenvertrekken geleid werden. Hier wachtten hun moeders, die zo verlangend waren hen weer te zien; de jongens renden naar hen toe en wierpen zich aan hun voeten. Hun moeders hielden hen overeind en hielden hen minutenlang vast in innige omhelzing, waarbij zij geheel opgingen in de vreugdevolle ontroering die moeder en zoon omvat hield in de gelukzaligheid van de éénwording met het Goddelijke. De tranen die over de wangen van de moeders rolden door de opwelling van liefde, vloeiden op de hoofden van hun zonen. Zij namen de slip van hun sari en droogden daarmee de hoofden van hun jongens. Zij streelden hun haar, liefkoosden hen, namen hen op schoot en voerden hen liefdevol zoete rijst en rijst gemengd met gestremde melk.

De opwinding en verrukking van de moeders was niet te beschrijven! Nu kon de pijn van de scheiding, die hen drie maanden lang had gekweld, enigszins worden verzacht, enkel en alleen omdat zij de kinderen voor korte tijd onder hun hoede hadden en hen dag en nacht konden verzorgen. Zij wilden van hen het relaas van hun pelgrimstocht horen en de jongens vertelden in zoete, eenvoudige en ernstige bewoordingen over de heiligheid van elke gewijde plaats, zoals Sumanthra hun deze had uitgelegd. De moeders luisterden naar de vertellingen met zoveel vuur en diep geloof dat ook zij de vreugde en verheffende invloed leken te ervaren die de ware pelgrim bij elke tempel beleeft.

Dasharatha vierde de terugkeer van de jonge prinsen van hun heilige tocht door offeranden aan de Goden te brengen en door een luisterrijk feestmaal te laten aanrichten voor alle brahmanen die de bedevaart naar Kasi en Prayaga volbracht hadden. Ook bedacht hij de laatsten met gaven in geld.

Zo volgden, sinds de geboorten van de prinsen, de religieuze feesten en festivals elkaar op, in de hoofdstad en in het gehele keizerrijk. Ayodhya was het stralende middelpunt van onafgebroken vreugdebetoon. Door deze festiviteiten werd de bevolking aaneengesmeed tot één grote familie, met elkander verbonden in liefde en dankbaarheid. ledere maand, op de geboortedagen van de kinderen ( de negende, tiende en elfde dag van de wassende maan) werden deze heuglijke gebeurtenissen met schitterend ceremonieel herdacht. Zelfs toen de jongens op pelgrimstocht waren, werden deze dagen op even grootse wijze gevierd alsof ze in de hoofdstad waren. Behoudens die gelegenheden waarbij hun fysieke aanwezigheid vereist was, ging al het andere met dezelfde geestdrift door - de religieuze feesten, de spelen, het dansen en de geschenken.

De ouders bemerkten dat de pelgrimstocht de jongens veranderd had. De transformatie was hoogstverwonderlijk en zij hoopten dat met het verstrijken van de tijd de vreemde gewoonten die hun zonen hadden aangenomen wel zouden slijten. Zij sloegen hun gedrag en hun houding met grote aandacht gade. Maar hun levenswijze veranderde niet en het liet zich ook niet aanzien dat dit stond te gebeuren.

Rama bleef meestal binnenshuis. Hij baadde zich niet meer op vaste tijden, zoals hij altijd gedaan had. Hij wilde geen koninklijke gewaden dragen en weigerde lekkernijen. Nimmer zat hij op de gouden troon en hij scheen geheel verdiept te zijn in de beschouwing van het Absolute, van datgene wat de zintuigen en het verstand te boven gaat. Omdat Rama zo gemelijk leek en ogenschijnlijk zat te mokken, bleven zijn drie jongere broers altijd dicht bij hem. Zij lieten hem nooit alleen om te gaan spelen, of om enige andere reden.

De vier jongens kwamen gewoonlijk in één vertrek bijeen en vergrendelden de deur. De moeders moesten van tijd tot tijd op hun deur kloppen om hun eten binnen te brengen! Hoe zij ook trachtten te ontdekken waarom hun zonen zich zo gedroegen, de reden ervan werd nooit onthuld! Alleen Rama verwaardigde zich hun vragen aldus te beantwoorden: 'Dit is mijn aard, waarom zoudt u willen weten om welke reden ik ben zoals ik ben?'

Al spoedig bekroop de moeders het gevoel dat deze situatie niet langer voor de buitenwereld verborgen kon blijven. Zij lichtten Dasharatha in, die liet weten dat de jongens bij hem gebracht moesten worden. Maar toen hij merkte dat de zonen, die voorheen zouden komen aansnellen, hem lange tijd lieten wachten, werd hij vervuld met verbazing en zorg. Hij stond reeds op het punt om zelf naar hun kamer te gaan, toen de komst van de prinsen werd aangekondigd! De vader werd overweldigd door gelukzaligheid; hij omhelsde hen en hield hen stevig aan zijn borst gedrukt. Hij zette zich neer, met zijn zonen aan weerszijden en stelde hun allerlei vragen, van zowel luchtige als ernstige aard. Voorheen plachten de jongens wel op tien vragen antwoord te geven als hij er slechts één gesteld had, maar op die dag beantwoordden zij nauwelijks één vraag van de tien die hij stelde.

Dasharatha trok Rama op zijn knie en smeekte hem vol liefde: 'Mijn zoon! Waarom weiger je te spreken? Waarom dit stilzwijgen? Wat zijn je wensen? Wat heb ik in de wereld behalve jou? Zeg me wat je nodig hebt. Ik zal onmiddellijk aan je verlangen voldoen, zonder mankeren. Sinds je je niet meer met je broers bemoeit en niet meer zoals vroeger met hen speelt, zijn ook zij ongelukkig.' Ofschoon de keizer liefdevol over Rama's wangen streek en hem vol aanzag, zei Rama alleen dat hij volkomen tevreden was en niets nodig had! Terwijl hij deze vreemde gedragingen gadesloeg, werd Dasharatha bezorgd en onrustig en er welden tranen in zijn ogen. De jongens bleven onbewogen onder zijn verdriet. De vader sprak in liefdevolle bewoordingen tot hen over hoe zonen zich behoren te gedragen en zond hen daarna heen naar hun eigen vertrekken in het paleis.

Hij riep Sumanthra bij zich om met hem te beraadslagen. Hij vroeg hem of zich iets had voorgedaan tijdens de bedevaart dat de jongens van streek kon hebben gemaakt, of dat hij hen wellicht te vroeg weer terug had gebracht, terwijl zij zelf verlangend waren geweest om nog naar andere plaatsen te gaan waar zij belang in stelden. Dasharatha vuurde zoveel vragen op hem af dat Sumanthra steeds verbaasder en bezorgder werd. Zijn lippen trilden toen hij antwoordde: 'Er is niets voorgevallen tijdens de reis dat de prinsen had kunnen mishagen en er waren geen moeilijkheden. Aan al hun wensen werd voldaan. Ik heb zoveel aan liefdadige doelen weggegeven als zij maar wensten en zonder aarzeling of uitstel huizen voor pelgrims laten bouwen waar hun dat goeddunkte. Nooit hebben zij tegen mij gerept over enige gebeurtenis die hun niet beviel. Noch heb ik zelf daarvan ooit iets gemerkt. De bedevaart was een aaneenschakeling van vreugde en aanbidding.'

Dasharatha kende zijn minister goed. Tenslotte sprak hij: 'Sumanthra! U bent een groot en goed mens. Ik weet zeker dat u, niet tot onachtzaamheid of vergissingen in staat bent. Maar om onnaspeurlijke redenen hebben de jongens een transformatie ondergaan na hun pelgrimage. Zij hebben een afkeer gekregen van voedsel en van plezier. Hoezeer de mensen in zijn omgeving ook hebben gepoogd hem te overreden, Rama geeft geen antwoord, noch geeft hij een verklaring voor zijn ongewone gedrag. Hij is verzonken in het besef van de bedrieglijkheid der uiterlijkheden. Dit verbaast mij. Ook hun moeders hebben zich dit alles zo aangetrokken dat zij verteerd worden door bezorgdheid.' Toen Dasharatha zo tot Sumanthra sprak, antwoordde de trouwe minister: 'Zo u mij toestaat zal ik naar de kinderen toegaan en trachten vast te stellen wat eraan schort.' Dasharatha sprak: 'Uitstekend! Ga er onmiddellijk heen. Als we eenmaal de oorzaak gevonden hebben, is de remedie niet moeilijk te vinden en is de genezing nabij.'

Met een bezwaard gemoed spoedde Sumanthra zich naar de kinderkamer. Hij trof de deuren van binnenuit vergrendeld aan, met de schildwachten ervoor geposteerd. Toen Sumanthra aanklopte, opende Lakshmana de deur en liet hem binnen. Hij sloot de deur achter zich en sprak langdurig met de jongens over diverse onderwerpen, om hun de oorzaak van hun kwaal te ontlokken. Maar ook hij was niet bij machte het geheim te doorvorsen. Hij merkte duidelijk het verschil tussen de vertrouwelijke geest van kameraadschap die hij gedurende de bedevaart had genoten en de afstandelijkheid van de laatste maanden. Hij smeekte Rama met tranen in de ogen om hem de oorzaak van zijn neerslachtigheid te onthullen. Rama glimlachte en sprak: 'Sumanthra! Wat voor reden kan ik geven voor iets dat mijn ware aard is? Ik heb behoeften noch wensen. U hoeft zich wat dat betreft geen zorgen te maken.' Sumanthra, die verder niets kon uitrichten, begaf zich naar Dasharatha en zette zich naast hem neer. 'Ik denk dat wij er goed aan doen om morgen goeroe Vasishtha uit te nodigen en met hem te overleggen welke maatregelen wij kunnen nemen', sprak hij en verliet de kamer, na toestemming te hebben gekregen om te vertrekken.

Dasharatha gaf zich over aan verdriet; hij verwaarloosde al zijn plichten. Hij negeerde zijn keizerlijke verantwoordelijkheden en ontwikkelde talloze theorieën om een verklaring te vinden voor het gedrag van de kinderen. Zo langzamerhand zijn hun jongelingsjaren aangebroken en dan is een dergelijke ommekeer in de gemoedstoestand normaal, zo vermoedde hij. Hij maakte zijn gemalinnen deelgenoot van zijn overdenkingen en zo stelde hij zichzelf gerust, althans voor korte tijd.

Toen zij vernamen dat Vasishtha in aantocht was, troffen de vorstinnen de nodige voorbereidingen, waarna zij hem opwachtten in de paleistempel. Op dat moment arriveerde de goeroe en allen wierpen zich aan zijn voeten. Zij bedolven hem onder dringende vragen omtrent de vreemde kwaal die de jongens getroffen had en over de verandering die zich aan hen voltrokken had. Allen waren in tranen. Vasishtha, die zag hoe onrustig en bezorgd de keizer en de vorstinnen waren, richtte zijn blik naar binnen en zocht door innerlijke schouwing naar de oorzaak van hun smart. Door de indringende kracht van zijn zuivere geest werd de waarheid hem terstond geopenbaard. Hij wendde zich tot de moeders en verzekerde hun: 'Er scheelt de jongens niets, maar dit zijn geen gewone kinderen. Alle wereldse verlangens zijn hun volkomen vreemd. Hun geest is onbezoedeld. Maakt u zich niet ongerust. Breng hen bij mij; u kunt nu naar uw vertrekken teruggaan.'

De keizer en zijn gemalinnen waren gelukkig toen Vasishtha hun deze verzekering had gegeven. Zij lieten de prinsen ontbieden en gingen heen. Lakshmana, Bharata en Shatrughna maakten zich snel gereed om naar de goeroe te gaan toen hun ter ore kwam dat deze hen verwachtte. Alleen Rama legde geen enkele haast aan den dag. Hij was, zoals gewoonlijk, in zichzelf verzonken. Daarom raakte Lakshmana zijn voeten aan en bad hem: 'Wij moesten maar niet talmen, anders zal het onze ouders nog bedroeven dat wij het gewaagd hebben om ongehoorzaam te zijn aan het bevel van onze goeroe.' Lakshmana smeekte Rama dringend en langdurig en voerde allerlei argumenten aan. Tenslotte slaagden Lakshmana, Bharata en Shatrughna erin zich met hun oudste broer naar de familietempel te begeven. Daar wierpen zij zich aan de voeten van Vasishtha en bleven in eerbiedige houding voor hem staan.

Toen hij de jongens zag, vroeg Vasishtha hun vol genegenheid om naderbij te komen en aan zijn zijde plaats te nemen. Zij gingen allen vlakbij hem zitten, maar Vasishtha wilde dat Rama nog dichterbij kwam. Hij liefkoosde Rama, speelde met zijn haar en klopte hem zachtjes op zijn rug. 'Rama! Waarom ben je zo stil en zwijgzaam geworden? Je ouders gaan gebukt onder verdriet en angst en weten zich geen raad met deze ondoorgrondelijke verandering. Je moet hun geluk toch ook voor ogen houden, nietwaar? Je moet door je eigen daden de geldigheid aantonen van de kostbare beginselen: Behandel de moeder als God (matridevo bhava) en: Behandel de vader als God (pitridevo bhava), is dat niet zo?' Vasishtha gaf Rama vele van dergelijke lessen en waarheden ter overweging.

Rama hoorde de goeroe glimlachend aan. Toen deze was uitgesproken, zei Rama rustig: 'Meester! Gij spreekt over 'moeder' , maar wie is dat precies, 'moeder' ? Wie is dat eigenlijk, 'zoon'? En dan, wat is precies 'lichaam' en wat het 'individu' (jivi)? Is deze stoffelijke wereld de werkelijkheid, of is het allerhoogste Bewustzijn echt? Dit lichaam is slechts de afspiegeling van de universele Ziel, nietwaar? De vijf elementen waaruit de entiteit die 'lichaam' heet is samengesteld, vormen ook de entiteit van het ganse universum. Dit universum is slechts de aaneenschakeling van de vijf elementen, nietwaar? Deze elementen blijven bestaan, ondanks alle omzettingen en combinaties. Zij hebben dan ook een diepere grondslag. Als men dit niet beseft en men ziet het universum zoals het geschapen is aan voor de werkelijkheid, als men bezwijkt voor de begoocheling van deze leugen en de waarheid terzijde schuift ten behoeve van de leugen, wat moeten wij dan van een dergelijke kolossale onwetendheid zeggen? Wat heeft het individu erbij te winnen als het voorbijgaat aan de eeuwige, absolute, hoogste werkelijkheid, aan het Atma?'

Vasishtha observeerde Rama nauwlettend toen deze zulke diepzinnige filosofische vraagstukken te berde bracht en zag hoe er een heldere stralenkrans van spirituele pracht uit hem voortkwam en zijn gelaat omgaf! Vasishtha wist dat dit licht duidde op de Goddelijkheid, die zich een weg baande naar buiten. Daarom wilde hij dat Rama zelf de antwoorden zou geven op de vragen die hij zojuist gesteld had. En de antwoorden en verklaringen die Rama gaf, waren waarachtig de stem Gods, dat zag Vasishtha duidelijk in. Hij boog zijn hoofd voor Rama, maar uit vrees dat iemand het zou zien, deed hij het slechts in gedachten. Hij sprak: 'Zoon! Vanavond kom ik weer terug', en verliet het paleis, zonder zelfs Dasharatha te groeten, zo overweldigd was hij door het juiste inzicht dat hij door deze gebeurtenis had ontvangen. In gedachten liefkoosde hij de kinderen met een blij gevoel van dankbaarheid en liefde.

Even later zag Dasharatha de prinsen en ook hij aanschouwde de vreemde gloed van Godsbewustzijn die van hun hele wezen straalde. Hij kon niet begrijpen hoe dat gekomen was en dus wachtte hij op de komst van Vasishtha die avond. Zodra deze de tempel binnenkwam, wierpen de kinderen, de moeders en Dasharatha zich aan zijn voeten, waarna zij plaatsnamen, met de handpalmen voor de borst gevouwen in nederige gebedshouding.

Plotseling begon Rama, tot ieders verbazing, een hele reeks vragen te stellen: ' Jivi, deva, prakriti - individu, God, uiterlijke wereld: wat is hun onderlinge relatie? Zijn deze drie één, of zijn het afzonderlijke entiteiten? Indien zij één zijn, hoe zijn zij dan drie verschillende entiteiten geworden en met welk doel? Wat is het onderliggende, verbindende principe? Welk nut heeft het als men ze als onderscheiden herkent en dan de wetenschap laat varen dat er eenheid bestaat?' De ouders waren verbijsterd door de diepzinnigheid van deze vragen van de nog zo jonge Rama. Zij werden volledig meegevoerd in deze stortvloed van lering en onderzoek; deze bracht een stroom van kostbare, onomstotelijke waarheden voort die de aangesneden vraagstukken verduidelijkten, alsof de hemel antwoord gaf op vragen die de aarde stelde. Zij vergaten dat Rama hun eigen kind was; de nachtelijke uren gleden voorbij onder het analyseren en het leren begrijpen van de diepe monistische wijsheid (berustend op het beginsel dat er slechts één God is). Vasishtha zag in dat de woorden die uit Rama's mond vloeiden werkelijk druppels van de nectar der onsterfelijkheid waren, die de mensheid vrede kunnen geven; hij zegende de keizer en zijn gemalinnen en keerde naar zijn kluizenaarsverblijf terug.

De dialogen tussen Rama en Vasishtha vormen de tekst van de 'Yogavasishtha', een verhandeling vol betekenis en mildheid. Deze wordt ook wel de Rama-gita genoemd.

Verdiept in de Vedanta - de vedische leringen - bracht Rama zijn dagen door; zichzelf innerlijk onderhoudend, in zichzelf pratend als Hij alleen was, zwijgend in gezelschap en menigmaal lachend om niets in het bijzonder. Dasharatha werd verontrust. Hij vroeg zich bezorgd af hoe het met de broers verder zou gaan. Hij poogde de drie jongsten van Rama gescheiden te houden, maar die lieten zich nooit van Rama afzonderen, dus moest men hen altijd in zijn nabijheid laten.

De keizer en zijn gemalinnen waren zeer terneergeslagen, want al hun dromen van vreugde en glorie waren op niets uitgelopen. Zij waren wanhopig omdat zij geen tekenen van herstel of verandering in hun zonen bespeurden. Zij telden de uren en minuten, hun tijd doorbrengend in angstig gebed. Rama toonde zelfs geen belangstelling voor eten. Door zijn onregelmatige en schamele maaltijden zag Hij er zwak en zeer ongezond uit.

 

 

Inhoud van deze Vahini | vorige bladzijde | volgende bladzijde
bhajans