ramkatha-titel.gif (4275 bytes) 




 





Hoofdstuk 13
Sîtâ in Ballingschap
[
in het Engels]

 

 

 

Het was in die tijd gebruikelijk dat boodschappers van het hof rondreisden door steden en dorpen en het hele keizerrijk om daarna aan het eind van hun geheime tochten de vorst persoonlijk verslag uit te brengen van hun bevindingen. Râma hoorde deze berichten aan zoals zijn voorgangers dat gewend waren te doen. Op zekere dag kwam een boodschapper terug van een van deze verkenningstochten en benaderde Râma met ongewone schroom. Hij wierp zich voor Hem ter aarde en bleef hierna zwijgend en bevend terzijde staan. Weldra hervond hij zijn zelfvertrouwen en moed en sprak de volgende woorden tot Râma: 'Maharadja! Hoor mij aan! Vergeef mij dat ik u deze boodschap kom brengen. Een wasbaas had onenigheid met zijn vrouw en men hoorde hoe hij haar berispte: "Je moest je schamen", schreeuwde hij. "Wie denk je wel dat ik ben, Râma soms? Ga mijn huis uit. Hoe kan ik je nog tolereren? Je hebt lange tijd in het huis van een ander gewoond. Verdwijn!'' Deze woorden troffen Râma's hart als een dolkstoot. Hij kon die nacht de slaap niet vatten. Tegen middernacht zat Hij rechtop in bed en dacht bij zichzelf: 'Sinds mijn regeerperiode aanving is een volle yuga verstreken. Ik moet nog een paar jaar doorgaan.' Verzonken in droevige mijmerij dacht toen de Oceaan van Mededogen: 'Helaas! Ik zal Sîtâ moeten laten gaan. Ik moet de vedische wetten handhaven.' Râma zocht Sîtâ op en sprak tot haar op vriendelijke toon. Hij had een glimlach op zijn gelaat toen Hij tot haar zei: 'Janakî! Tot dusver heb je mij nog geen enkele gunst gevraagd en toch zal ik je een gunst verlenen. Ga naar je heilige verblijfplaats.' Op datzelfde moment wierp Sîtâ zich aan Râma's voeten en voer ten hemel (Vaikunthha) in haar onstoffelijke lichaam. Deze gebeurtenis bleef voor elk levend wezen, waar dan ook, verborgen. Op aarde was Sîtâ in haar grofstoffelijk omhulsel, dat voor Râma stond.

Râma sprak tot de aardse Sîtâ (mâyâ Sîtâ): 'Verzoek mij om een gunst', en Sîtâ antwoordde: 'Heer! Ik zou gaarne enkele gelukkige dagen in de hermitages van muni's (asceten) doorbrengen.' Râma sprak: 'Het zij zo' en voegde daaraan toe: 'Ga morgenochtend op reis.' Sîtâ verzamelde allerlei kledingstukken en gebruiksvoorwerpen voor de dochters en vrouwen van de asceten in de ashrams. Râma ontwaakte vroeg in de morgen. Dienaren en lieden die Râma's hulp en bescherming zochten, bezongen zijn deugden en uitmuntende eigenschappen. Râma's lotusgelaat straalde van schoonheid. Lakshmana, Bharata en Shatrughna wierpen zich in eerbiedig huldebetoon aan zijn voeten. Doch Râma onderhield zich niet met zijn broers. Hij zweeg en zijn gelaat verried grote emotie. Zijn lichaam vertoonde tekenen van gespannenheid en zijn ledematen beefden van opwinding. De drie broers, die de oorzaak van Râma's verdriet niet kenden, werden door vrees en bezorgdheid bevangen. Zij huiverden bij de aanblik van Râma's droefenis en konden de gevoelens die Hem beroerden niet peilen.

Tenslotte vond Râma woorden om zijn wensen kenbaar te maken. Tussen twee zuchten door sprak Hij: 'Broers! Zeg niet neen. Breng Sîtâ naar het woud, laat haar daar achter en keer terug.' De broers werden door deze opdracht met stomheid geslagen. Zij waren aan uiterste vertwijfeling ten prooi. Het was hun niet duidelijk of het Râma ernst was, of dat Hij slechts een grapje maakte. Shatrughna snikte luid. Lakshmana en Bharata stonden doodstil en de tranen stroomden over hun wangen. Zij waren sprakeloos, hun lippen trilden en hun handen beefden. Met de handpalmen tegen elkaar sprak Shatrughna tenslotte op smekende toon tot Râma: 'Uw woorden hebben ons hart doorboord. Janakî is Lokamata, de Moeder van alle schepsels. U leeft in het hart van alle levende wezens. U bent de belichaming van sat-cit-ânanda (volmaakt zijn, volmaakt bewustzijn, volkomen gelukzaligheid). Wat is de reden dat Sîtâ thans wordt weggezonden? Zij is immers eeuwig rein, in gedachte, woord en daad? O, vernietiger van het Râkshasa-ras! Sîtâ is bovendien zwanger. Is het rechtvaardig om haar juist nu, in deze toestand, aan haar lot over te laten?' Shatrughna kon geen woord meer uitbrengen. Het verdriet dat in hem opwelde, uitte zich in tranen en luide jammerklachten.

Râma sprak: 'Broers! Luister! Als je geen acht slaat op Mijn woorden, dan zal de adem dit lichaam verlaten. Is dat wat je wenst? Broers! Zoals Ik je heb opgegeven, breng Janakî nog deze ochtend naar het woud.' Râma bleef met het hoofd gebogen zitten, zwijgend, alsof Hij bedroefd was om de loop der gebeurtenissen.

Toen Bharata deze zo schokkende woorden hoorde, kon hij zijn emotie niet langer bedwingen. Hij sprak: 'Heer! Ik ben langzaam van begrip. Hoor nochtans mijn bede aan. Onze zonnedynastie heeft wereldwijd roem en eer vergaard. Onze vader, Dasharatha, Uw moeder Kausalya en Uzelf, Meester van de drie werelden, genieten grote vermaardheid. Uw glorie wordt bezongen door de Veda's en door de duizendtongige Sesha. Janakî is de bron van alles wat heilzaam is. Haar naam zal alle sporen van tegenspoed uitwissen en alle mogelijke weldaad verlenen. Zij is de ziel van heiligheid. Haar zegeningen stellen vrouwen in staat het hoogste doel te bereiken. Hoe kan deze Janakî van U gescheiden leven en gelukkig zijn in het woud? Kan zij zelfs maar een ogenblik zonder U bestaan? Hoe kan een vis buiten water? Zij is de belichaming van wijsheid en de verpersoonlijking van alle deugden. Zij kan niet in afzondering leven.'

Rustig luisterde Râma naar Bharata en antwoordde toen: 'O, Bharata! Je hebt woorden gesproken die in overeenstemming zijn met de algemene ideeën over moraliteit. Een heerser dient echter de rechtschapenheid en het welzijn te bevorderen volgens de voorschriften van de moraliteit. In de uitvoering van zijn taak, die eruit bestaat zijn volk leiding en bescherming te geven, mag hij geen enkele crisis of revolutie teweegbrengen. Hij moet met grote genegenheid over hen waken.' Toen onthulde Râma welke inlichting Hij van de boodschapper had ontvangen. Hij sprak: 'Broers! Onze dynastie is diep in haar eer aangetast. Haar reputatie is bezoedeld. Dit vorstenhuis heeft een reeks koningen en keizers gehad, waarvan de een nog vermaarder was dan de ander. Hun macht en majesteit waren wereldwijd bekend. Niemand heeft ooit groter roem verworven dan deze vorsten. Zij waren bereid hun leven te geven, maar handelden nimmer in strijd met hun eens gegeven woord. Onze dynastie is zonder smet of blaam. En bij de geringste kans op aantasting van haar goede naam, werd hij die aarzelde zijn leven te geven om die naam te redden, beslist als verachtelijk beschouwd. Begrijp dat goed.'

Hierop riep Bharata: 'Heer! Janakî is voorzeker van alle smetten vrij. Zij is immers uit het laaiende vuur tevoorschijn gekomen. Goden noch heiligen zullen haar nimmer ook maar de geringste onvolkomenheid toeschrijven, zelfs niet in hun dromen. Als iemand dit niet weet en haar een zondares noemt, dan zal hij vele miljoenen jaren de martelingen van de hel moeten ondergaan.' Bharata was alleen al bij het noemen van deze mogelijkheid zijn verbolgenheid en verontwaardiging niet langer meester. Hierop werd Râma zichtbaar vertoornd en zijn ogen schoten vuur. Lakshmana, die Râma's boosheid opmerkte en daar niet tegen bestand was, verschool zich achter Bharata.

Maar Râma richtte zich rechtstreeks tot Lakshmana. 'Lakshmana', begon Hij, 'toon begrip voor de gevolgtrekkingen die mensen maken en laat de dwaze houding van droefheid varen. Indien je Mijn bevel niet gehoorzaamt en daarover met Mij gaat redetwisten, zul je dat tot je dood berouwen. Breng Janakî in een strijdwagen naar een verlaten oord aan de oever van de Ganges, laat haar daar alleen achter en keer dan terug.' Lakshmana hoorde het bevel van de Heer aan. Hij was er zelfs op voorbereid te sterven, mocht hij de dood vinden bij het opvolgen van dat bevel. Hij laadde de wagen met proviand en kleding, liet Janakî plaatsnemen en begaf zich op weg. Râma's trouwe echtgenote was opgetogen bij het vooruitzicht enige tijd in ashrams door te brengen. Zij was vervuld van vreugde en dankbaarheid. De terneergeslagen uitdrukking op Lakshmana's gelaat deed echter haar blijdschap in droefenis verkeren. Zij werd stil en mistroostig. Als de cobra die zijn schildjuweel had verloren, leed zij onopgemerkt diep in haar hart.

Zij bereikten de oever van de Ganges. Het woud was werkelijk schrikwekkend en boezemde hun grote vrees in. Toen zij zag hoe angstig Lakshmana was, werd ook Sîtâ door paniek bevangen. Zij wist natuurlijk dat zij slechts een rol speelde en dat haar werkelijke zelf elders was. Niettemin speelde zij het spel met verve, om haar rol voor de wereld geloofwaardig te doen zijn. Zij weeklaagde: 'O, Lakshmana! Waar heb je me heengevoerd? Er is nergens een âs'ram te bekennen. Er zijn toch wilde dieren en gifslangen in dit woud? Er is hier geen enkel teken van menselijke bewoning, Lakshmana! Het maakt mij angstig.'

Lakshmana werd overstelpt door mededogen bij Sîtâ's jammerklacht. Hij dacht aan Râma en zei bij zichzelf: 'Râma! Wat heb je toch gedaan?' Hij vermande zich enigszins en keek naar Sîtâ. Op dat moment werd hij evenwel door een hevige dorst overvallen en hij was er slecht aan toe. Sîtâ werd verscheurd door zorg en vrees door zijn fysieke toestand en zijn innerlijke strijd. Toen de woudgoden beseften dat Lakshmana vastbesloten was Sîtâ daar achter te laten en zelf huiswaarts te keren, spraken zij hem vanuit de lucht toe: 'Lakshmana! Laat Janakî hier en keer terug. Sîtâ, de belichaming van geluk en voorspoed, zal blijven leven.' Deze woorden van de Onzichtbaren gaven Lakshmana nieuwe moed. Hij bracht eerbiedig de handpalmen tegen elkaar en sprak: 'Moeder! Wat moet ik doen? Ik moet het bevel van mijn broer ten uitvoer brengen, ik kan niet anders. Ik zou het niet wagen Zijn gebod ook maar ten geringste te overtreden. Ik ben een verachtelijke schurk. Mijn broer heeft mij opgedragen u in dit dichte woud achter te laten en dan huiswaarts te keren.' Hierop keerde hij de wagen en vertrok, zijn ogen gericht op het spoor dat hij achterliet. Hij kon in de verte nog de jammerklachten van Sîtâ horen. 'Lakshmana! Laat je me geheel alleen in het woud achter? Wie zal mij hier beschermen?' Zij weeklaagde als iedere gewone vrouw. Haar kreten doorboorden de ziel van Lakshmana, doch denkend aan zijn plicht om Râma's bevelen op te volgen, verhardde hij zijn hart en reed in volle vaart terug naar de hoofdstad.

Sîtâ was intussen van wanhoop flauwgevallen. Ook dit hoorde natuurlijk bij het toneelspel. Weldra kwam zij weer tot bewustzijn, ging overeind zitten en liet haar gevoelens van smart de vrije loop. 'O, Râmacandra! Vanaf mijn geboorte is mijn leven vol verdriet. Helaas! Het leven klampt zich aan mijn lichaam vast, hoezeer ik ook door zielenpijn word geteisterd.' Lange tijd bleef zij in deze trant haar lot bewenen. Op zeker ogenblik liep de wijze Vâlmîki door het woud. Hij kwam van de Ganges, waar hij naartoe was geweest voor zijn rituele bad en was op weg naar zijn âs'ram. Hij hoorde haar woorden en was verbaasd een vrouwenstem om hulp te horen roepen vanuit de verborgenheid van het woud. Hij trachtte te ontdekken waar de stem vandaan kwam en zocht de wijde omtrek af, tot hij tenslotte Sîtâ aantrof. Zij herkende de wijze Vâlmîki en vertelde hem al wat haar was geschied. 'O, vorst onder de monniken', sprak Sîtâ op smekende toon, 'ik ben de dochter van keizer Janaka en de echtgenoot van Heer Râmacandra, dat is wereldwijd bekend. Ik weet echter niet waarom Hij mij verlaten en verworpen heeft. Kan men aan de wetten van het noodlot ontsnappen? Grootste onder de wijzen! Lakshmana heeft mij hier naartoe gebracht en is vertrokken. Hij heeft mij niet verteld waarom hij zo moest handelen.'

Vâlmîki hoorde haar droevige relaas aan. Hij troostte en bemoedigde haar: 'O, dochter! Je vader, Janaka, keizer van Mithila, is mijn vriend en leerling. Hij heeft eerbied voor mij en vertrouwt mij. Lief kind! Wees niet bezorgd. Beschouw mijn kluizenaarsverblijf als je ouderlijk huis. Alles komt goed. Je zult zeker weer met Râma verenigd worden. Die wens zal in vervulling gaan.' Alsof Sîtâ zijn eigen dochter was, droeg hij haar op een bad in de Ganges te nemen en daarna bij hem terug te keren. Na de rituele wassing wierp zij zich ter aarde voor Vâlmîki, die haar daarop naar de âs'ram begeleidde, met liefdevolle en geruststellende woorden.

Daar aangekomen zette hij haar knolgewassen en vruchten voor en drong erop aan dat zij er wat van at. Zij kon dat verzoek van de grote leermeester niet weigeren. Hierna bracht Sîtâ haar dagen in de hermitage door, in voortdurende meditatie op Râma en Zijn heerlijkheid. Met de andere leerlingen en volgelingen nam zij in alle harmonie deel aan de taken behorende bij het onderhoud en de verzorging van dat spirituele huishouden. De âs'rambewoners en ook Vâlmîki zelf, onderhielden haar met interessante en wonderbare verhalen en vermaakten haar met amusante anekdoten en voorvallen.

Lakshmana bereikte de hoofdstad. Zijn ogen zwelden van de tranen en zijn hart was vol verdriet. Hij vertelde de droevige geschiedenis aan de drie moeders. Deze werden overstelpt door smart en snikten luid om het onheil dat Sîtâ had getroffen. Zij prezen Sîtâ's deugden en weeklaagden dat een vrouw met een dergelijk edel en zuiver karakter deze ramp moest overkomen. Zij verweten Râma hardvochtigheid. De stad en het paleis waren in rouw gedompeld. Niemand was vrij van droefenis. Jammerkreten waren het enige geluid dat er te horen was. Zonder uitzondering vroeg men zich bedroefd af: 'Hoe is het mogelijk dat een moeder als zij ooit zo gestraft wordt?'

Râma hoorde het geschrei en gejammer. Hij trok zich terug in de tempel met Lakshmana als zijn enige gezelschap en bracht de dag door uit het zicht van anderen. Later begaf Hij zich naar de vrouwenvertrekken en sprak troostende woorden tot de koninginnen. Hij onderrichtte hen omtrent het pad van jñâna (universele wijsheid). Hij legde tevens aan het volk uit dat de ware heerser alleen zijn onderdanen als familie beschouwt en alleen hen als zijn vrienden bejegent. 'Dat', sprak Hij, 'is de wet van Râma.' Hij zei dat de vorst zonodig zijn eigen vrienden en verwanten moest opgeven, aangezien zijn werkelijke vrienden en verwanten de onderdanen zijn boven wie hij gesteld is.

Het greep de moeders zo aan dat zij van Sîtâ gescheiden waren, dat zij met de dag verder verzwakten. Uiteindelijk had de scheiding ook hun dood tot gevolg. Door de vermogens aan te wenden die zij door yoga verworven hadden, ontstaken zij het vuur dat in hun lichaam sluimerde en lieten zij zich tot as verbranden. Aldus bereikten zij de hoogste staat van gelukzaligheid. De broers rouwden om het verlies en volvoerden de dodenrituelen volgens de vedische voorschriften. Zij schonken de bevolking de zestien voorgeschreven goederen, zoals land, runderen, goud, huizen, kleding en voedsel. Daarna hielden de vier broers, Râma, Lakshmana, Bharata en Shatrughna, zich bezig met de hun toegewezen taken en vraagstukken van het landsbestuur, overeenkomstig de wensen van het volk en tot hun volle tevredenheid.

Op zekere dag kondigde Râma aan dat Hij het as'vamedha-offer wenste te volvoeren, dat in de Veda's wordt genoemd, aangezien dit offer ervoor zou zorgen dat alle vormen van verdriet weggenomen zouden worden. Râma verwittigde Angada en anderen van Zijn voornemen. Hij begaf zich naar het verblijf van de geestelijk leidsman van het hof, vergezeld van zijn broers en ministers van het keizerrijk. Zij wierpen zich aan de voeten van de leermeester, die hen respectvol verwelkomde. Op vriendelijke, zachte toon informeerde hij naar hun gezondheid en het welzijn van het rijk. Hij gaf hun waardevolle adviezen, citeerde verhalen uit de Purâna's en voorvallen uit de heldendichten.

Toen richtte Râma zich tot hem: 'Meester! Ik heb één wens in gedachten, u moet mij helpen die te verwezenlijken.' Hij wierp zich aan de voeten van de goeroe. Vasishthha, de leermeester, vroeg Hem wat die wens inhield, waarop Râma antwoordde: 'Ik heb besloten tot het volvoeren van een yaga. Het volk van Ayodhyâ zal gelukkig en vol blijdschap zijn als de yaga plaatsvindt. Het is de as'vamedha-yaga, die ik op het oog heb. Het zal de rust doen terugkeren in de hoofdstad. Ook de onderdanen zouden gaarne zien dat die yaga wordt volvoerd. Bharata aarzelde om u hiervan op de hoogte te stellen, omdat hij bevreesd was voor uw reactie. Daarom vond ik dat ik u persoonlijk moest benaderen en u deze wens overbrengen. Wij zullen ons bij uw beslissing neerleggen en daar met genoegen naar handelen.'

Vasishthha hoorde deze woorden aan, gesproken met eerbied en nederigheid. Hij verheugde zich op het idee. 'Râma! Uw wens zal in vervulling gaan. Bharata! Sta op en ga je bezighouden met de voorbereidingen voor de yaga', sprak hij. Dit stemde de broers en de ministers zeer gelukkig. Zij verheerlijkten de geestelijk leidsman en wierpen zich aan zijn voeten. Vele brahmanen met een grondige kennis van de tradities en gebruiken van yaga's, volgden Bharata naar het paleis in de hoofdstad.

Sumanthra nodigde vooraanstaande burgers uit en riep de beambten bijeen met het verzoek zorg te dragen voor de versiering van de koninklijke wegen in de stad, alsmede de marktplaatsen en winkelstraten. Op allerlei plaatsen moesten podia (mantaps) worden opgezet. Zo gezegd, zo gedaan. De opdrachten werden met grote spoed uitgevoerd en de hoofdstad werd gereedgemaakt voor de belangrijke gebeurtenis. De stad was in grote opwinding en bezield tot vreugdevolle bedrijvigheid. De bestuurders en beambten meldden Râma dat, zoals Hij had opgedragen, de leidende figuren onder de wijzen en asceten, waren bericht en dat ook Vasishthha van de vorderingen op de hoogte was gesteld.

Vasishthha adviseerde Râma: 'Laat keizer Janaka weten dat de yaga ophanden is, dan kan hij de plechtigheid bijwonen met zijn vrouw en familieleden.' Hij formuleerde zijn advies in overredende en vriendelijke bewoordingen en voegde eraan toe: 'Zend uitnodigingen aan de voornaamste asceten, brahmanen en zieners (maharshi's)! Met instemming van de goeroe leidde Râma hem rond in Ayodhyâ, opdat hij de voorbereidingen in ogenschouw kon nemen. Beiden waren zeer ingenomen met de versieringen door heel de hoofdstad. De officiële boodschappers bezochten het ene koninkrijk na het andere en overhandigden uitnodigingen aan de vorsten van de betrokken landen. Een van de boden reisde door naar Mithila, de hoofdstad van Janaka. Jâmbavântha, Angada, Sugriva, Nala, Nila en andere Vanaraleiders arriveerden in Ayodhyâ. Asceten en monniken kwamen in groepen naar de stad. Allen werden welkom geheten en in overeenstemming met hun spirituele eminentie gehuisvest. Weldra arriveerde Vis'vâmitra. Râma bewees hem eer en bood hem respectvol gastvrijheid. Ook Agastya, de grote wijze, kwam in Ayodhyâ aan. Hij werd op gepaste wijze ontvangen en er werden voorzieningen getroffen voor een gerieflijk verblijf in de hoofdstad. Zij allen waren opgetogen bij de aanblik van de gewijde zaal waar de yaga zou worden gehouden.


Vibhishana eert de wijzen en asceten die gekomen zijn voor het grote offer.
De Vanara's bedienen de bezoekers. Bharata en Satrughna bieden kleding aan de
brahmanen, wijzen en asceten die zich hebben verzameld voor de yaga.
In de boven linker-hoek is Vâlmîki te zien die Lava en Kus'a instrueert
hoe de verzen in de Ramâyana te chanten.

Toen de burgers van Mithila de boodschapper uit Ayodhyâ herkenden, waren zij overgelukkig. Hij bracht keizer Janaka de tijding van de door Râma te volvoeren yaga. Zodra Janaka dit hoorde, verrees hij van zijn troon. Hij was buiten zinnen van vreugde bij de woorden van de afgezant. Tranen van gelukzaligheid stroomden hem langs de wangen. Hij informeerde naar het welzijn van Râma en ook naar dat van zijn broers. De boodschapper antwoordde dat de brief die hij bij zich had, hem op alle punten tevreden zou stellen en overhandigde hem de veelbelovende aankondiging. Hij kon niet verder spreken. En wie zal de gemoedstoestand van de keizer beschrijven? Zijn verwanten geraakten in vervoering van vreugde. De stad weergalmde van de kreten 'Jai, Jai'. Keer op keer herlas de keizer de aankondiging, zijn hart vervuld van blijdschap. Hij ontbood een koerier en gaf hem de opdracht het nieuws te verspreiden in steden en dorpen door het hele keizerrijk en de aankondiging te begeleiden met de tien muziekinstrumenten. Daarna riep hij de minister bij zich en overhandigde hem de uitnodiging. Deze nam de brief respectvol aan en drukte hem tegen zijn ogen, aleer hij hem las. Zozeer was hij verblijd door het bericht dat hem de glorie van Râma voor de geest bracht, dat de tranen van vreugde rijkelijk vloeiden. Voor elke woning in de stad plaatste de heer des huizes een kruik gevuld met geluk brengend, gekleurd water. De keizer schonk het volk grote hoeveelheden kostbare goederen om de ontvangst van het heuglijke nieuws te vieren. Er ging een golf van vervoering door de stad van Janaka.

Na een lange reis vanuit Mithila bereikte Janaka Ayodhyâ. Hij had de tocht onderbroken voor een bezoek aan zijn leermeester Sathananda. Deze zegende Janaka en adviseerde hem onverwijld zijn weg te vervolgen met zijn gevolg en de vier legereenheden: infanterie, cavalerie, olifanten en strijdwagens. Janaka liet een deel van het leger achter ter bescherming van de stad. Eén draagstoel bestemde hij voor zijn goeroe Sathananda en zelf nam hij plaats in een andere. Toen het gezelschap zich op weg begaf naar Ayodhyâ, beefde de aarde. Het aantal generaals, aanvoerders en helden in de gelederen van het leger was niet te tellen. Na twee dagen reizen arriveerde Janaka in Ayodhyâ. Toen Râma wist dat Janaka in aantocht was, ging Hij hem tegemoet om hem te verwelkomen. Zij begroetten elkaar met diepe wederzijdse genegenheid. Er was een prachtig buitenverblijf, omgeven door een enorme vlakte, voor hem gereserveerd. Het bekoorlijke, hemelse verblijf was gelegen aan de oever van de rivier de Sarayu. Râma had zijn broers gedelegeerd om de koninklijke gasten te verwelkomen en gastvrijheid te verlenen.

Râma wierp zich aan Janaka's voeten, stond daarna op en zette zich naast hem. Janaka voelde een onbeschrijfelijke vreugde in zich opwellen. Hij streelde Râma's hoofd en sprak tot Hem op heldere, liefdevolle wijze. Râma reageerde met enige welgekozen woorden, die uitdrukking gaven aan gelijkgestemde gevoelens. Hij stelde helpers aan, die er0p moesten toezien dat het Janaka en zijn gevolg aan niets ontbrak. Hij droeg Bharata op zich in dienst van de keizer te stellen.

Intussen was Vasishthha aangekomen met zijn schare van tienduizend discipelen en bevond zich thans in Râma's tegenwoordigheid. Hij sprak: 'Râmacandra! Hoor mij aan: de Veda's, S'âstra's (de geopenbaarde Schrift), Purâna's, zij allen verklaren unaniem dat een yaga die wordt volvoerd zonder de wettige echtgenote aan de zijde van de voorganger, geen vruchten zal afwerpen. Dit wordt door grote wijzen bevestigd. Laat Sîtâ daarom terugkeren. Zij is onmisbaar gedurende de yaga!

Râma was verbaasd over deze uitspraak van de eerste onder de wijzen. Hij zweeg en gaf geen uitleg over de waarheid of onwaarheid van deze overtuiging. Hij sprak: 'Grootste onder de wijzen! U moet Mijn wens vervullen zonder dat dit ertoe leidt dat ik Mijn gelofte breek en zonder schade te doen aan de goede naam van Mijn dynastie. Indien Janakî wordt teruggehaald, wordt die reputatie onherroepelijk aangetast. En ik zal niet huwen om een echtgenote te hebben voor de yaga.'

Hierop ging Vasishthha te rade bij vele vermaarde wijzen, om een oplossing te vinden. Allen bleven bij het standpunt dat Sîtâ moest terugkeren. Het was, zo beweerden zij, een onvermijdelijke voorwaarde. Râma echter, die zelf de Meester is van alle morele wetten, de belichaming van alle vormen van God en de essentie van alle s'âstra's, kondigde na enige overdenking aan dat van Sîtâ een gouden beeld, bezet met edelstenen, moest worden gemaakt, dat haar plaats zou innemen. Hij zei dat alle s'âstra's dit denkbeeld onderschrijven en dat er geen enkel bezwaar tegen deze handelwijze zou kunnen zijn. Geen van de asceten, wijzen of geleerden, onderlegd op elk gebied van kennis, had iets in te brengen tegen deze opvatting. Allen waren verbaasd over de redelijkheid van de oplossing die Râma had geboden. Zij waren vol bewondering voor Zijn alwetendheid en erkenden dat Râma zelf de ziel van alle morele wetten is.

De gouden Sîtâ was in één dag gereed. Juwelen en gewaden maakten het beeld nog bekoorlijker en realistischer. Eenieder die het aanschouwde zag het voor de levende Sîtâ aan, zo echt leek het. Ook Sîtâ zelf zou verbaasd gestaan hebben als zij het beeld had kunnen zien. Velen geloofden dat het Sîtâ in eigen persoon was, die teruggekeerd was en zwaaiden de makers van het beeld uitbundig lof toe. Râma was gezeten op de leeuwentroon, waarover een tijgervel was gedrapeerd. De gouden Sîtâ werd naast Hem gezet, op de rechtmatige plaats van de echtgenote. De aanwezigen werden geacht te denken dat het Sîtâ in levenden lijve was. Allen wierpen zich ter aarde uit dankbaarheid en blijdschap.

 

 

Vasishthha richtte zich tot de hovelingen en verzocht hun de daar aanwezige gasten volgens de gebruikelijke voorschriften en regels gastvrijheid te verlenen. 'Kom aan ieders wensen tegemoet en stel allen tevreden.' De hovelingen wezen de gasten de juiste rijen en passende zitplaatsen aan, met de hulp van Bharata, die erop toezag dat alles ordelijk verliep. Eenieder prees zich gelukkig met de grootsheid van de ontvangst die hem ten deel was gevallen en liet zich lovend uit over de organisatoren, voor de door hen betoonde aandacht en voorkomendheid.

De yaga-hal werd buiten door vijfhonderd krijgers bewaakt en binnen door vijfhonderd leermeesters van de Veda's. De yaga nam een aanvang op de tweede dag van de lichte periode in de maand Magha (januari-februari), nadat Râma zichzelf had ingewijd in de vereiste riten. Vasishthha gaf opdracht het paard te brengen dat voor de yaga uitgekozen was, opdat de deskundigen zouden kunnen onderzoeken of het de voorgeschreven gunstige merktekens had.

Lakshmana wierp zich voor Vasishthha ter aarde en spoedde zich daarop naar de paleisstallen om het paard te halen en op te tuigen, aleer hij het de zaal zou binnenleiden. Een met edelstenen bezet zadel werd op de rug van het vlekkeloos witte paard gelegd. De paarden van de zon zouden zich hebben geschaamd om voor hem te staan! Toen hij volledig was toegerust met het rijk versierde zadelkleed en tuig, zag hij er zo stralend uit dat de mensen dachten dat het de god van liefde en schoonheid zelf was, die had geholpen bij het tooien van het paard. Zijn pracht tartte elke beschrijving. Men zou kunnen zeggen dat het edele dier de indruk gaf dat de zonnegod Suryanarayanamurti in een paard veranderd was. Hij stapte trots rond. Op zijn voorhoofd was een pauwenveer bevestigd, waar smaragden doorheen schitterden. Als sterren die aan de hemel flonkeren, zo glinsterde de veer met de fonkelende juwelen. Zijden koorden met een vlammende gloed werden om zijn hals gelegd en door dienaren vastgehouden. Hij werd begeleid door vijfduizend dappere krijgers te paard, de onoverwinnelijke helden van menige strijd, aangevoerd door Lakshmana.

Toen de ruiterstoet de zaal binnenkwam, droeg Vis'vâmitra Râma op het heilige offerpaard te eren, dat op zijn veroveringsmissie gezonden zou worden. Hij schonk het volk de zestien voorgeschreven goederen en verrichtte de rituele wassing. Het gouden schild dat Râma vervolgens op het voorhoofd van het paard bevestigde, was gegraveerd met een boodschap aan alle heersers van het land en luidde aldus: 'In de hoofdstad Ayodhyâ bevindt zich een held. Hij is de vernietiger van vijanden. Zelfs de koning der goden beeft bij zijn aanblik. Dit paard is zijn offerdier. De sterken kunnen hem grijpen, of zij moeten hem schatting betalen. Is men tot geen van beide in staat, dan is een vlucht naar het woud de enige uitweg', zo luidde Râma's inscriptie op het gouden schild, dat Hij om het voorhoofd van het paard bond.

Bhargava en enkele andere wijzen waren intussen naar Râma toegekomen en vertelden Hem over de gewelddadigheden die de demon Lavana had begaan. Het grote gezelschap daar aanwezige wijzen werd somber gestemd door dit bericht. Râma riep Shatrughna bij zich. Hij gaf hem een pijlenkoker gevuld met de machtigste wapens. Toen zei Hij tot hem: 'Bedien je van deze wapens tegen de vijand met de bijbehorende mantra's. Ga heen, behaal de overwinning en keer in triomf terug.'

Daarna verzocht Hij Vibhishana om naderbij te komen. Deze wierp zich aan Râma's voeten. Râma vroeg hem: 'Vertel mij alles wat je weet over deze Lavana.' Vibhishana gaf Râma daarop een uitvoerige beschrijving van Lavana's karakter en macht, voorzover hij daarmee bekend was. Vibhishana had een stiefmoeder die een dochter had, genaamd Kumbhinasa. Zij werd door Râvana uitgehuwelijkt aan een Dânava (lid van een demonenstam) genaamd Madhu. Madhu nam haar tot vrouw en na verloop van tijd werd de demon Lavana geboren. Hij gaf zich over aan strenge ascese en bad tot Heer S'iva om hem met gunsten te zegenen. Zijn ascese behaagde S'iva. Hij schonk hem een drietand waarvan hij de krachten aldus omschreef: 'Lavana! Degene die deze drietand hanteert, zal niet licht te verslaan zijn, wie hij ook tegenover zich zal vinden.' Met behulp van die drietand heeft Lavana sindsdien goden en mensen, demonen en slangen angst aangejaagd en door het hele land gepraald met zijn vermogens. Hij heeft alle levende wezens achtervolgd en mishandeld. Geen sterveling die niet door hem overwonnen werd. Râma barstte in schaterlachen uit bij dit relaas van Vibhishana. Het spreekt vanzelf dat er niets was wat Râma niet wist. Aangezien Hij echter het uiterlijk had van een gewone sterveling, moest Hij doen alsof dat niet zo was. Hij was het zelf geweest die, in de gedaante van S'iva, Lavana de drietand had geschonken en Hij moest lachen om de domheid van de ontvanger en het misbruik dat hij van het wapen maakte. Hij zegende Shatrughna met een deel van Zijn goddelijke macht en zond hem heen met de opdracht de demon Lavana te doden.

Op Râma's bevel werden gelijktijdig drieduizend krijgstrommels geslagen. Het luide geroffel deed de aarde beven. Paarden hinnikten en olifanten trompetterden van vreugde. De soldaten bliezen op schelpen en marcheerden op naar de hoofdstad van Lavana. Lavana hoorde hun strijdkreten. Hij kwam uit het fort tevoorschijn met 64.000 soldaten. Hij brulde als een bloeddorstige leeuw. Hij haalde allerlei toverkunsten uit om aan een nederlaag te ontkomen en de vijand in verwarring te brengen. Zijn leger werd evenwel tot de laatste man verslagen. De zonen van Lavana, die zich in de strijd hadden begeven, werden gedood door Shatrughna's zoon, genaamd Subahu. De zoons bereikten de hemel die voorbestemd is voor helden die in de strijd gevallen zijn. Tenslotte schoot Shatrughna, onder aanroeping van Râma's naam, een pijl af die Lavana dodelijk verwondde. Hij gaf de geest en eindigde aldus zijn gewelddadige loopbaan. De goden begroetten de overwinning met een luid gejuich van 'Jai's' en lieten hun overvloedige zegeningen op Shatrughna neerdalen.

Shatrughna marcheerde voort met zijn legers en bereikte de oevers van de Yamunâ. Hij wierp zich ter aarde voor de heilige rivier, waarna allen de weg vervolgden. Terwijl zij aldus voortgingen en zich in alle windrichtingen waagden, langs onbekende wegen en plaatsen, stuitten zij bij toeval op de âs'ram van Vâlmîki. Daar verbleef Janakî met haar tweelingzonen, elk zo stralend als de zon. Zodra de twee jongens het paard zagen en de tekst op het gouden schild dat hij droeg, hadden gelezen, voerden zij hem mee om hem te laten vastbinden en in de âs'ram te houden. Daarna traden zij naar voren, verlangend om de soldaten terug te dringen die het dier beschermden, met een pijlenkoker om hun middel en pijl en boog in hun handen. Tegen die tijd hadden de krijgers, die het paard begeleid hadden, het kluizenaarsoord bereikt. Zij zagen tot hun verontwaardiging dat het dier aan een boom was vastgebonden. Toen bleek dat de jongens dat hadden gedaan, kwamen ze enigszins tot bedaren. Zij spraken: 'Kinderen! Je ouders zijn zeer gezegend met zulke bekoorlijke zonen. Welnu. Laat het paard gaan en keer naar huis terug.' Doch de knapen antwoordden: 'O, gij helden! Het dunkt ons dat u bent gekomen om te vechten en niet om te smeken. Als u ons om het paard bedelt, bezoedelt u de goede naam van de kshatriya (kaste van krijgers).' Hierop antwoordden de begeleidende soldaten: 'Dappere jongens! Inderdaad, men mag de reputatie van de kshatriya's niet aantasten. We moeten je daarom verzoeken op je woorden te letten.' De knapen konden slechts lachen om dit weerwoord. Zij spraken: 'Hoe moedig moet Hij wel niet zijn die dit paard eropuit heeft gezonden met mensen als u ter bescherming? Als u niet sterk genoeg bent om hem van ons af te nemen, kunt u beter huiswaarts keren.'

Toen de jongens Kus'a en Lava met zoveel bijtende spot reageerden, bleef de soldaten niets anders over dan hen aan te vallen, ondanks hun jonge leeftijd. Lava schoot welhaast achteloos een reeks pijlen op hen af. Hij neuriede een deuntje en gedroeg zich alsof alles slechts spel voor hem was. De lichamen van de krijgers werden doorzeefd met pijlen en velen vielen bezwijmd neer. Sommigen snelden naar het kamp van Shatrughna en riepen: 'Mahârâja! Twee knapen, kennelijk de kinderen van de kluizenaars, hebben ons paard gevangen en in de strijd die hieruit voortvloeide hebben zij een groot aantal van onze soldaten gedood.' Shatrughna ontstak in woede over deze onbeschaamdheid. Hij verzamelde de vier legeronderdelen en marcheerde op naar de plaats waar Kus'a en Lava zich bevonden. Toen hij oog in oog met hen kwam te staan en zag wat zij op het slagveld hadden aangericht, waarmee zij blijk hadden gegeven van hun ontzagwekkende moed, werd Shatrughna door schaamte overvallen. 'Hoe kan ik de strijd aanbinden met deze twee jongens?' vroeg hij zichzelf af. Hij sprak hen toe: 'O, gij kinderen van heremieten, laat het paard vrij en ga naar huis. Jullie verdienen het om vereerd te worden. Het is niet juist om strijd met jullie te voeren.'

De jongens wilden niet naar rede luisteren en spraken: 'Koning! Wat is uw naam? Uit welke stad komt u? Waarom trekt u door dit woud aan het hoofd van een leger? Wat is er de reden van dat u dit paard vrij laat rondzwerven? Waarom hebt u dit gouden schild om zijn hoofd gebonden? Wel, als u sterk en moedig genoeg bent, verwijder dan het schild, maak het paard los en neem het mee naar huis.' Toen Lava en Kus'a zonder omwegen in dergelijke scherpe bewoordingen spraken, boog Shatrughna beschaamd het hoofd en beval zijn manschappen de wapens op te nemen en voorwaarts te trekken. Hier moesten de jongens samen om lachen. 'Aha! Deze koning is aardig machtig! Denk u echter eens in: zou een leeuw ervan schrikken als u in uw handen klapt?' Zij namen hun pijl en boog ter hand en dachten aan hun goeroe, de wijze Vâlmîki. Hun pijlen schoten de strijdwagen van Shatrughna aan flarden. Ook zijn lichaam werd doorzeefd met pijlen. Zijn beproefde krijgers stortten bewusteloos ter aarde. De jongens daagden de veteranen een voor een uit en schoten pijlen op hen af die een dodelijke uitwerking hadden.

Weldra werd Râma op de hoogte gesteld van de wapenfeiten van het tweetal uit de âs'ram. Vanzelfsprekend wist Hij dat het geen kinderen uit de hermitage waren, doch Hij verzweeg deze wetenschap. Hij liet zijn informanten geloven dat hetgeen zij zeiden waarheid was. Voor een ogenblik betwijfelde Hij of er iemand zou willen vechten tegen de jonge knapen uit de kluizenaarsgemeenschap. Tenslotte sprak Hij: 'Er valt niet aan het gevecht te ontkomen. Laat Lakshmana met je meegaan en trek ten strijde.' Degenen die naar Râma waren gevlucht, moesten noodgedwongen terugkeren naar de plaats des onheils. Râma beval tevens: 'Breng die twee jongens hierheen. Aangezien zij in de âs'ram thuishoren, verdienen zij in geen geval te sterven.'

Lakshmana voerde een volledig uitgerust leger aan, dat opmarcheerde naar het oord waar eerder het treffen had plaatsgevonden. Lakshmana aanschouwde de bewusteloos gevallen heldhaftige krijgers en stond verbaasd over de vermetelheid van de ascetische knapen. Hij sprak hen aldus toe: 'Jongens, ik waarschuw jullie, breng jezelf in veiligheid. Vlucht van hier en ga naar huis. Jullie zijn brahmanen en het zou ons geen goed doen als we tegen jullie zouden vechten. Dat is tegen de geboden der heilige geschriften. Ga uit mijn ogen.' Kus'a en Lava begroetten deze woorden met uitbundig gelach. 'O, dappere aanvoerder! Zie hoe het uw broer is vergaan. Zoek zelf thuis een veilig heenkomen.' Lakshmana hoorde hen aan en met een enkele blik op de bewusteloze Shatrughna, nam hij zijn pijl en boog ter hand.

Hij twijfelde echter nog of het rechtvaardig was om tegen kinderen van kluizenaars te strijden. Hij deed nogmaals een poging de jongens te overreden. 'Jongens', sprak hij, 'jullie zijn nog te jong om logisch te kunnen nadenken. Wij hebben er niets bij te winnen als we tegen jullie zouden strijden. Ga heen en laat je door je medestanders in dit avontuur vertegenwoordigen.' Lakshmana was nog niet uitgesproken of Kus'a, die zijn voorstel geen enkele aandacht schonk, had reeds een pijl op hem afgeschoten. De aarde beefde van angst bij de krachten die daarbij ontketend werden. Die pijl strekte zich uit over het ganse hemelgewelf en was zo groots en stralend dat zelfs de zon erdoor verduisterd werd. Omdat hij niet bestand bleek tegen de heldenmoed van Kus'a en Lava, nam Lakshmana's woede toe. Hij wierp zich uit alle macht in het gevecht. Hij sneed met zijn strijdwagen de pas af en viel hen aan zonder zich om de gevolgen te bekommeren. De broers braken zijn pijlen in stukken. Zij vochten op bewonderenswaardige wijze en wendden allerlei nieuwe krijgslisten aan. Lakshmana wierp zijn strijdknots naar hen en toen Kus'a erdoor getroffen werd, deed de hevige pijn hem over de grond rollen. Lava zag dit en ontstak in hevige woede. Hij richtte een pijl op Lakshmana's borst. Ofschoon de pijl direct doel trof, bleef de held overeind, omdat hij ouder en sterker was. Lava sprong bovenop hem, waarna zij met elkaar op de vuist gingen. De strijd bleef onbeslist. Beiden bedienden zich van allerlei aanvallende en ontwijkende technieken en vochten met alle kracht die zij bezaten. Lakshmana had het zwaar te verduren van Lava's vuistslagen. Dat nam echter niet weg dat hij waardering had voor de moed en vaardigheid van die kleine man. Onder het aanroepen van Râma's naam richtte Lakshmana vervolgens een pijl op Kus'a. Kus'a die zich had opgericht, bezwijmde en viel opnieuw neer. Omdat hij aan Vâlmîki en Sîtâ dacht terwijl hij viel, kon hij spoedig weer opstaan. Hij raapte zijn pijl en boog weer op en viel Lakshmana aan. Hoewel Lakshmana terugschoot met een pijl die hij eens tegen Meghanada had gebruikt, kon die de knapen niet deren. De jongens braken de pijl in stukken, en de stukken vielen op de grond. Lakshmana zei bij zichzelf: 'Ach. Onheil als dit overkomt mij sinds Sîtâ werd verbannen. Ik zal nimmer vrede vinden tenzij ik mij van dit lichaam ontdoe. Precies op dat moment zette Kus'a de Brahma-pijl op zijn boog die Vâlmîki hem had leren gebruiken. Alleen al bij het vooruitzicht dat de pijl zou worden afgeschoten, beefden de drie werelden van angst en vrees. Kus'a richtte de pijl op Lakshmana's hart en schoot. Lakshmana werd getroffen en verloor het bewustzijn.

Boodschappers brachten het nieuws over aan Râma. Bharata was diep bedroefd. Hij ging met de handpalmen tegen elkaar voor Râma staan en sprak: 'Heer! Wij dragen thans de gevolgen van het onrecht dat wij begingen toen wij Sîtâ verbanden.' Râma sprak tot zijn broer: 'Wat! Neem je nu deze houding aan omdatje bang bent om te vechten? Welnu, als dat zo is, zal ik zelf wel de strijd aangaan. Breng mij de strijdwagen. Schort verdere riten van de yaga op. Ik zal persoonlijk de voorgeschiedenis van de jongens uitzoeken. Broer! Stel onze vroegere bondgenoten en vrienden op de hoogte en breng Hanumân naar het slagveld.' Toen Râma de plek bereikte waar het gevecht in volle gang was, was Hij verbaasd zoveel bloed te zien vloeien. Op datzelfde ogenblik betraden ook de onverslaanbare krijgers Kus'a en Lava het slagveld. De Vanara's, die Hanumân vergezelden, werden door panische schrik bevangen. Doch Hanumân richtte zich tot de broers en sprak: 'Jongens! De ouders uit wie zulke glorieuze helden als jullie worden geboren, zijn waarlijk gezegend.' Kus'a was echter niet onder de indruk en sprak: 'Aap! Als je niet sterk genoeg bent om tegen ons te vechten, trek je dan terug, maar zwets niet.' Hierop ontstak Bharata in grote woede. Hij riep zijn mannen toe: 'Waar wacht je nog op, gebruik je wapens!' Hij had nog niet gesproken of de Vanara's bestookten de knapen met bomen, rotsen en bergtoppen. Lava verpulverde die allemaal door middel van een enkele pijl. Na slechts korte tijd hadden Râma's strijdkrachten een totale nederlaag geleden. Het slagveld was doordrenkt van het bloed en alle dappere soldaten verloren het leven. Tenslotte viel zelfs Bharata bewusteloos neer.

Toen verscheen, rood van toorn, Râma op het strijdtoneel aan het hoofd van een groot leger. Hij zag de twee knapen en zonder pijlen op hen te richten, liet Hij hen naderbij komen en vroeg: 'Jongens! Wie zijn jullie ouders? Waar wonen zij? Wat is jullie geboorteland? Hoe is jullie naam?' Lava gaf ten antwoord: 'O, koning! Wat voor nut heeft deze informatie? U en uw broers hebben alle vier dezelfde hebbelijkheid, geloof ik. Komaan, neem Uw pijl en boog op en vecht. Waarom maakt U zich druk om ouders en geboorteplaats. Dit is geen inleiding tot huwelijksonderhandelingen. Neen, dit is een serieuze aangelegenheid.' Râma bleef echter aandringen en sprak: 'Jongens. Je bent nog zo jong en kwetsbaar. Ik zal niet met je strijden tot ik je naam en afkomst weet.'

'Koning. Onze moeder is de dochter van keizer Janaka. De wijze Vâlmîki heeft Janakî onder zijn hoede genomen. We weten niet wie onze vader is en evenmin iets over onze afstamming. Onze namen zijn Kus'a en Lava. Wij verblijven in het woud', vertelden zij. Râma deed alsof Hij zojuist pas ontdekt had dat zij Zijn kinderen waren en sprak tot hen: 'Jongens! Ga de strijd aan met het leger dat mij gevolgd is.' Terwijl Hij deze woorden sprak, deed Hij Angada, Jâmbavânta, Hanumân en anderen bijkomen. Tevens deed Hij Lakshmana, Bharata en Shatrughna opstaan opdat zij getuige konden zijn van de komende gebeurtenissen. Daarna richtte Hij zich tot de soldaten: 'Mannen! Vecht opdat roem en prestige beschermd en versterkt mogen worden.' Toen de strijd weer hervat werd, keek Râma met immense vreugde naar de heldhaftigheid van de knapen met hun pijl en boog, en hun superieure vaardigheid en moed. De Vanarahelden slaagden er met geen mogelijkheid in de jongens te overmeesteren. Dus zeiden zij tot elkaar dat er niemand in al de veertien werelden was die hen kon overwinnen. Er bleef hun niets anders te doen of te zeggen, dus hielden zij zich stil.

Op dat ogenblik viel Kus'a Râma aan met zulk een kracht, dat Râma bewusteloos ter aarde stortte. Kus'a trok de sierkoorden en kettingen van de strijdwagen en paarden van Râma af, waarop hij, met behulp van zijn broer, Hanumân ermee knevelde. Zij voerden hem aan het touw met zich mee naar huis. Zij namen nog enkele andere Vanara's en een paar beren met zich mee, die allen kleurig waren uitgedost en fraai versierd. Ook het offerpaard hoorde tot hun veroveringen. Zij begaven zich naar hun moeder Janakî, wierpen zich aan haar voeten en boden haar als huldeblijk hun buit aan.

   

Râma (vreugde-bron) de Hoogste Genieter of oneindig Gelukzalige.
- Incarnatie van Krishna (Vishnu-tattva), ookwel Râmacandra genaamd: de Vishnu-avatâra die samen met Hanumân en zijn apen-horden en Zijn eeuwige metgezel en broer Lakshmana de demon Râvana, versloeg om Sîtâ te bevrijden, Zijn vrouw die door de demon was ontvoerd (zie S.B.
9. 10 en 9.11).
Sîtâ: de echtgenote van Râma waar het in de Ramâyana allemaal om draait: ze werd ontvoerd door de demon Râvana. Ook Janakî, als de dochter van Janaka genoemd. Ze werd Sîtâ of 'voor' genoemd omdat naar verluid ze uit een voor in de aarde was geboren die door Janaka tijdens het ploegen was gemaakt om de aarde voor te bereiden op een offer door hem ingesteld om nageslacht te krijgen, vandaar haar bijnaam Ayoni-ja, "niet uit de baarmoeder geboren". (Sita, zonder streepjes betekent ook het heldere van het maanlicht, blank, licht, gebonden en verbonden, terwijl het candra van Râmacandra slaat op de maan). Janakî: Een naam voor Sîtâ, die betekent: dochter van koning Janaka.
Janaka: heerser over het koninkrijk Mithila, een groot, zelfgerealiseerd vorst; schoonvader van Heer Râmacandra, vader van Janakî ofwel Sîtâ.
Lakshmana, Shatrughna, Bharata: broers van Râma
Ayodhyâ: stad van Heer Râma en de koningen van de sûrya
vams'a.
Vams'a: dynastie; Heer Râma verscheen in de sûrya-vams'a van Ikshvâku ofwel de zonnedynastie en Heer Krishna verscheen in de candra-vams'a ofwel de maan-dynastie.   
Ikshvâku: een zoon van Manu, die in het verleden de kennis van de Bhagavad-gîtâ ontving (
S.B. 9.6: 4). Ook bekend onder de naam van zijn dynastie, waarin Heer Râma verscheen.
Râkshasa's: bepaald soort demonen, wildemannen, ookwel asura's genoemd, een begrip met een ruimere betekenis dat een ieder aanduidt die zich niet aan de regels houdt en slechts op genieten uit is en daarnaast ook de demonen aanduidt die zich openlijk tegen de godsdienstige beginselen verzetten en kwaadaardigen die tegen Râma en Krishna vechten. - Mensen-eters.
Sugriva: Apen-koning, broer van Vali; met zijn apenleger met als leider Hanumân, assisteerde hij Râma om Râvana te verslaan.
Vali: Een grote apen-koning; de broer en tegelijkertijd vijand van Sugriva.
Hanumân: aapgod die Heer Râma's vanâra's (aapachtige bosbewoners) leidde in de strijd tegen de demon Râvana. Hij staat in Arjuna's vaandel als teken van overwinning. (Zie ook het gebed van Hanumân S.B.
5.19 en de Râma-hoofdstukken S.B. 9:10 & 11).
Jâmbavân: 'hij van de Jambû-bomen', de aanvoerder der apen, ook de aanvoerder of koning der beren genaamd. Hij mat zich met Krishna vanwege het syamantaka juweel, werd verslagen en overhandigde zijn dochter Jâmbavatî aan Krishna om mee te trouwen (zie
S.B. 10.56). Een bekend karakter ook vermeld in samenhang met Râma in S.B. 8.21: 8 en in S.B. 9.10: 42-43.
Râvana: de machtige demon genaamd tien-kop, die een trap naar de hemel wilde bouwen en de straten met goud wilde plaveien, maar door Krishna in diens Râma - incarnatie werd gedood nadat hij Sîtâ ontvoerd had (zie ook
S.B. 5.24: 27).
Vibhishana: Râvana's broer, die Lankâ verlaat om zich bij Râma te voegen.
Vasishthha Muni: grote en beroemde wijze brâhmana. Trad in de Ramâyana op als de wijze die een discussie aanging met Heer Râma als zijn leerling over de betekenis van de eenheid van God, ziel en wereld. Deze wijze schreef hierover een boek dat bekend staat als de Yogavasishthha. Hij treedt ook in andere tijdvakken op als een van de grote wijzen die telkens weer geboorte nemen.
Vis'vâmitra: een beroemde wijze in de tijd van Râma die met een offer Zijn eer verdedigde van het feitelijk met Lakshmana, gedood hebben van de vijand (zie
9.10: 5). Hij wedijverde met Vasishthha als twee vogels; als een kshatriya, onderging hij zware boetedoeningen om een brahmaan te worden. - Hij had honderd-en-een zoons die vanwege de middelste genaamd Madhucchandâ als groep bekend stonden als de Madhucchandâ's. (9.16: 28).
Vâlmîki: de wijze die Sîtâ opving na haar verbanning. Schrijver van de Ramâyana, het epos over Râma, die de demon Râvana verslaat.
As'vamedha-yajña: paardoffer. Aan het eind van het leven of een periode van bestuur van een koning wordt een paard met een plaquette om de hals het koninkrijk ingestuurd met in het gevolg een leger. Iedereen die de eer van de koning aanvecht wordt dan bestreden.
- Methode om afscheid te nemen van wereldse gehechtheid en status.
- De zoons van Sagara werden tot as verbrand toen het paard van hun as'vamedha-offer werd aangetroffen in de âs'rama van de wijze Kapila die zij om die reden onheus bejegenden (zie S.B.
9.8).
Purâna: vertelling; achttien zeer oude boeken over de geschiedenis van deze planeet en andere planeten (er zijn ook achttien upa-purâna's, kleinere purâna's).
- De vertellingen; achttien zeer oude boeken of bijbels, zes over Vishnu, zes over S'iva en zes over Brahmâ, die de (vedische) geschiedenissen van de relatie van de mensheid met de verschillende gedaanten van God en hun werelden bevatten. De Vishnu-purâna het S'rîmad Bhâgavatam of ookwel de Bhâgavata Purâna of de Paramahamsa Samhita genoemd, geldt als de belangrijkste.

 

 

Inhoud van deze Vahini | vorige bladzijde | volgende bladzijde
bhajans