Voor
een oppervlakkige waarnemer lijkt het leven van een
mens een eindeloze routine te zijn van eten en
drinken, werken en slapen. Maar heus, leven houdt veel
meer in, heeft een veel diepere betekenis. Leven is
een offerande (yagna). Elke kleine handeling is
een offer aan God. Als de dag wordt besteed met daden
van overgave, wat kan slaap dan meer zijn dan
vereniging met God (samadhi)?
De mens begaat de
grote fout zich te vereenzelvigen met zijn lichaam.
Hij heeft zich omringd met talloze middelen voor het
instandhouden en verwennen van zijn lichaam. Zelfs
wanneer het lichaam door ouderdom verzwakt en tot
verval komt, probeert een mens het op een of andere
manier op te knappen. Maar hoe lang kan het sterven
worden uitgesteld? Iedereen moet heengaan als het
bevel van de god van de dood (Yama) hem
bereikt. Status, trots en macht ruimen alle het veld
voor de dood. Besef dit helder en streef er dan dag en
nacht naar met een zuiver lichaam en een zuivere geest
het hogere Zelf te verwerkelijken door dienstbaarheid
aan alles wat leeft. Onderhoud het lichaam als een
voertuig ten behoeve van deze dienstbaarheid. Maar
bedenk dat je niet dit lichaam bent; dit lichaam kan
jou niet zijn. Tat tvam asi - Dat ben jij. Zo
luidt de verhevenste en heiligste uitspraak
(mahavakya). Jij bent het onverwoestbare
goddelijke Zelf. Terwille van dat goddelijke Zelf
beschik je over je lichaam, en om het Allerhoogste
(Parameshwara) hier en nu te verwerkelijken,
moet je bereid zijn dat lichaam op ieder ogenblik als
een offerande aan te bieden. Gebruik je gezag over je
lichaam terwille van het welzijn van de wereld. Je
lichaam is slechts een instrument, een werktuig dat je
door God is gegeven. Maak het dienstbaar aan dat
doel.
Maar zolang het doel
waarvoor het instrument je werd gegeven niet is
gerealiseerd, is het je plicht er heel zorgvuldig mee
om te gaan en ervoor te zorgen dat het geen
beschadiging oploopt of onbruikbaar wordt. In de
winter draagt men wollen kleding om de koude wind te
kunnen weerstaan, maar men bergt die op als de koude
wegtrekt. Zo is het ook met de koude wind van het
leven in een stoffelijke wereld: als die niet langer
vat op ons heeft, is het stoffelijke lichaam nutteloos
geworden. Men is zich dan nog slechts bewust van het
onstoffelijke lichaam.
Wanneer de regen in
stromen neervalt, worden hemel en aarde
één. Dat is een prachtig, inspirerend
schouwspel, waarin de schepping zelf je leert
één met haar te worden. Er zijn drie
lessen te leren: dat al het geschapene onbestendig is,
dat de mens de rol van dienaar op zich moet nemen en
dat God de Meester is. De schepping geeft de mens de
mogelijkheid te aanbidden. De mens aanbidt, en God
wordt aanbeden. Zo wordt het spel gespeeld dat leven
heet.
De mens mag er
gelukkig mee zijn dat hem door de Heer van de wereld
(Purushothama) steeds weer nieuwe mogelijkheden worden
geboden om dienstbaar te zijn en God op verschillende
manieren te aanbidden. Onophoudelijk moet een mens
bidden om weer nieuwe gelegenheden, en juichen om de
kansen die hij krijgt. Zo'n levenshouding geeft
oneindig veel vreugde, en een leven dat vervuld is van
die vreugde betekent wezenlijk
gelukzaligheid.
Alles wat wordt
gedaan, van zonsopgang tot zonsondergang, moet gewijd
zijn alsof het de aanbidding van God geldt. Met
dezelfde zorg waarmee men verse bloemen plukt, schikt
en behoedt voor verwelken, behoort men zich
voortdurend in te spannen daden te verrichten die
zuiver en onbezoedeld zijn.
Wanneer men dit
alles dagelijks voor ogen houdt en ernaar leeft, wordt
het leven geheel en al dienstbetoon aan God. Het
gevoel van ik en Gij zal spoedig verdwijnen; elk spoor
van een zelf zal worden uitgewist. Het leven zal zich
dan zelf omvormen tot een echte hemel op aarde
(hariparayanam). "Ik ben de dienaar
(sevaka), deze wereld is het offer, God is de
Meester die wordt aanbeden"- wanneer men zo is gaan
denken, voelen en doen zal elk verschil tussen mijn en
Uw verdwijnen.