Er
is geen onderscheid tussen toewijding en wijsheid.
Zoals God een vorm en eigenschappen tenslotte vormloos
wordt, zo gaat ook toewijding over in wijsheid. Voor
mij zijn werk (karma), toewijding en wijsheid niet te
scheiden. Ik wil zelfs niet aan één van
deze een eerste, tweede of derde plaats toekennen. Ik
aanvaard niet dat de drie een mengsel kunnen zijn of
samengevoegd kunnen worden. Werk is toewijding en
toewijding is wijsheid. Een stuk boterkoek is zoet en
heeft gewicht en vorm. Die drie kunnen niet van elkaar
worden gescheiden. Elk stukje ervan is zoet en heeft
gewicht en een vorm. We vinden nooit een stuk met een
vorm, een ander stuk met gewicht en een derde stuk dat
zoet is. En eenmaal op de tong gebracht, wordt de
smaak herkend, neemt het gewicht af en verandert de
vorm, en dat alles tegelijkertijd. Net zo zijn het
individu (jiva), het goddelijk Zelf
(Atma) en het universele Zelf
(Paramatma) niet te scheiden; zij zijn een en
dezelfde.
Iedere afzonderlijke
daad moet daarom vervuld zijn van de geest van
dienstbaarheid (seva), van liefde
(prema) en van wijsheid (jnana). Met
andere woorden, om wat voor activiteit het ook gaat,
zij moet altijd verzadigd zijn van het besef van
plicht (karma), van toewijding en van
wijsheid. Dan is er echte verbondenheid met de
universele Geest (Purushothama yoga). Het is
geen kwestie van woorden, maar van doen. Zonder
ophouden moet men zich wijden aan geestelijke
discipline, met een steeds ruimer wordend hart dat
vervuld is van toewijding en wijsheid. De zoetheid van
de nectar van Gods naam is de bekoring van het leven.
De innerlijke vreugde die ontspringt uit de Naam is
verwant aan de uiterlijke vreugde van het leven in de
wereld.
Wanneer men een
activiteit (kriya) verricht als een offer aan
God, worden het goede (swartha), het hogere
goed (parartha) en het hoogste goed
(paramartha) één. Ik en jij
worden eerst wij. Vervolgens worden wij en Hij gelijk
aan elkaar. De individuele ziel (jiva) moet
eerst haar eenheid met 'jij", dat is de schepping
(prakrithi), verwerkelijken, en dan
één worden met "Hij", de universele
Geest (Paramatma). Dat is nu precies de
betekenis van de mantra "Om Tat Sat": dit alles is
God.
Om Tat Sat is, was
en zal zijn, vandaag, gisteren en morgen. "Hij" en
"ik" zijn er altijd. De geestelijke plicht
(sadhana) is er ook altijd. Zoals de zon niet
te scheiden is van zijn stralen, zo is de leerling op
het pad niet te scheiden van zijn geestelijke
oefeningen. Pas als hij op die manier, zonder
onderbreking, verbonden is met zijn geestelijke
oefeningen, kan men van hem zeggen dat hij
één is met God (Om).